| |
Eenige algemeene zoo wel stedelijke als particuliere nuttige Inrigtingen.
Onder dezen verdient de loffelijke Maatschappij: Tot nut van 't Algemeen, voorzeker in de eerste plaats genoemd te worden, en van deze Maatschappij werd in het jaar 1798 in navolging van andere steden en plaatsen, zoo ook te Sneek, een Departement opgerigt. De eerste stichters van hetzelve waren de heeren P.W. Feenstra, S.W. Bleeker, W.W. Wouters, B.W. Wouters, P.C. Scheltema, W.S. Bleeker, P. Mastenbroek, T. K. ten Kate, H. Veen, J.H. Feickens, D. van der Leij en W.G. Reddingius, welken zich onderling tot dat edele doel vereenigden, en op den 25 April van genoemd jaar hunne eerste bijeenkomst hadden, waarbij tot Bestuur- | |
| |
ders werden benoemd, de Heeren P.W. Feenstra en W.G. Reddingius, en tot Secretaris de Heer Joh Feickens. Dit Departement heeft van tijd tot tijd in deelnemers aanmerkelijk toegenomen, en is tot hiertoe onafgebroken in stand gebleven.
Veel en groot waren de weldaden, die door deze Maatschappij, waarvan het Sneeker Departement eene afdeeling uitmaakte, werden bewezen; wat zij zoo ter wegneming van bestaande vooroordeelen bij den zoogneemden gemeenen man, als ter verspreiding van verlichte kennis in den godsdienst, zeden en natuurkunde, en vooral ook ten nutte der lagere scholen heeft tot stand gebragt, is te overvloedig bekend, dan dat het noodig is, hierover breedvoerig te zijn, maar de goede en heilzame inrigtingen, welke dit Departement in het bijzonder heeft daargesteld, verdienen vooral hier vermeld te worden.
Onder dezen behoort ook voorzeker de stichting van een goed en ruim schoolgebouw, genoemd te worden. Dezelve had plaats in het jaar 1800 en werd op eigene kosten ondernomen, voortgezet en voltooid. Daarna beriep men eenen bekwamen onderwijzer, en voerde eene verbeterde leerwijze in, bezorgde een aantal arme kinders kosteloos het noodig onderrigt op deze school, behield dezelve onder het onmiddelijk opzigt van het Departement, en bragt alzoo in den geest en naar het doel der Maatschappij en derzelver zinspreuk: Tot Nut van 't algemeen, eene aanvankelijke en groote verbetering, in het onderwijs der aankomende jeugd alhier tot stand. Deze school is naderhand door eene zamenloop van onvoorziene omstandigheden, van het Departement afgescheiden, maar desniettemin heeft zij jaren lang veel nut gesticht, en al hoewel de verbetering van het onderwijs niet meer zoo regtstreeks als in dien tijd tot de bemoeijngen dezer Maatschappij behoort, omdat deze zaak van Gouvernements-wege sedert is behartigd, is echter de onderneming van zoodanig eene inrigting, in eenen tijd, toen het in deze plaats met het verbeterd onderwijs nog zeer achterlijk gesteld was, door ieder onpartijdige, altijd met lof vermeld en dankbaar erkend geworden.
Nog eene andere hoogst nuttige bemoeijing stelde dit Departement zich ten pligt voor. Het was de oprigting eener Leesbibliotheek, die zij op eigene kosten ondernam, alwaar de minvermogenden onder zekere aannemelijke | |
| |
voorwaarden, kosteloos boeken ter lezing kunnen bekomen. Bij deze Bibliotheek is thans een aanzienlijk aantal der meest nuttige boeken voorhanden; ook wordt dezelve nog gedurig door aankooping van boeken vermeerderd en uitgebreid. Er bestaat eene Kommissie, uit het midden der leden van het Departement, die zich welwillend met de afgave en ontvangst der boeken alle Woensdagen om de veertien dagen, bezig houdt, en tevens het bestuur dezer inrigting uitmaakt. Het getal van hen, die van deze gelegenheid, om hunnen leeslust en weetgierigheid te voldoen, vlijtig gebruik maken, is al gedurig toegenomen; en men kan deze inrigting, die nog in bloei is, onder de meest nuttige en doelmatige rangschikken, welke dienstig zijn, om verlichte kennis en zedelijkheid onder de menschen aantekweken, te verspreiden en algemeen te maken. Dit Departement verdient deswege ook onze dankbare erkentenis. Zie over dit alles breeder de Redevoering van den Heer P.W. Feenstra, uitgegeven ter gelegenheid der feestviering van het 25 jarig bestaan van dit Departement, op den 25 April 1823. Voorheen vergaderden de leden in de logementen, de Witte Arend of het Wapen van Sneek, maar in latere jaren werd er een afzonderlijk gebouw of groote benedenzaal toe ingerigt. Hetzelvee staat op Leeuwenburg, en wordt mede tot gemengde gebruiken gebezigd.
| |
De Spaarbank.
Deze insgelijks zeer nuttige stichting werd daargesteld in het jaar 1818 den 25 April, door de Heeren J.M. Bakker, A.D. v. Limburg Stirum, A. Feickens, J. Cuiper, A. Hesselink, C. Houwink, Joh. Schaap en H.W.C.A Visser. Eerstgenoemde overleed eenigen tijd na de oprigting, en de Heer van Stirum, vertrok met er woon van hier naar Leeuwarden. Ter vervulling dezer opengevallen plaatsen, werd daarna benoemd de Heeren W.G. Warren en W. van Haarst. Het doel dezer bank is hoofdzakelijk, om den arbeidsman of daglooner in de gelegenheid te stellen, om op door het bestuur bepaalde tijden, eenige penningen in dezelve met voordeel te beleggen, ten einde alzoo een noodpenning te besparen, om daarvan in tijd van behoefte het noodige | |
| |
gebruik te kunnen maken. Zeer dienstig is dezelve nog daarenboven, om de spaarzaamheid bij de gemeene volksklasse optewekken, en hen te verlieven door de heilzame gevolgen op deze alzins prijswaardige deugd onzer voorvaderen. De oprigters en bestuurders van deze bank, die in navolging van meer dergelijken, ook alhier gesticht werd, verdienen deswege alle lof.
| |
Spijs-uitdeeling.
Ook in deze stad heeft gelijk in eenigen anderen, de menschlievende verordening plaats, om van stadswege in elken wintertijd aan de behoeftigen eene voedzame en gezonde soep, bij portien aan de hoegrootheid der huisgezinnen geëvenredigd, uittedeelen, en aldus wordt in dat barre jaargetijde, waarin aan velen hunner de gelegenheid ontbreekt, om het noodige tot onderhoud te verdienen, en bovendien de behoeften meerder zijn, in de dringendste nooddruft voorzien.
| |
Brand-spuiten.
In deze stad zijn 3 Brandspuiten, waarvan één bij de Vischmarkt, één op de Koemarkt en één bij de Oosterpoort, in daartoe geschikte huisjes geplaatst zijn, bovendien is er nog eene Spuit buiten het Hoogend, nabij de stads Herberg, en één kleinere in het Burger-Weeshuis. De eerstgenoemde spuit, die bij de Vischmarkt staat, is van stadswege aangeschaft in het jaar 1717, de tweede, die op de Koemarkt staat in het jaar 1722, en die bij de Oosterpoort in 1738. Van tijd tot tijd worden deze spuiten onderzocht en geprobeerd, en de noodige defekten verholpen. Dit geschiedt onder opzigt van het Bestuur der stad en de aangestelde Brandmeesters. Ook zijn hier en daar lederen emmers om in geval van brand mede gebruikt te worden. Oudtijds was ieder burger gehouden zulk een lederen emmer in zijn huis te hebben, welke hij verpligt was, jaarlijks op aankondiging, met water gevuld voor zijne woning te zetten, om dezelve te laten schouwen.
| |
| |
| |
Stads Lantaarns.
In het jaar 1693, besloot het Bestuur dezer stad, om door middel van Lantaarns, de straten der stad bij donkere avonden, bijzonder in den wintertijd te verlichten. Deze inrigting heeft stand gehouden en is van tijd tot tijd veel verbeterd, vooral daar dezelve op plaatsen waar veel passagie is, en hier en daar op en bij de bruggen staan, welke laatste soort die van nieuwere uitvinding zijn, meer licht geven, dan de gewone lantaarns. Zij zijn voor het overige op evenredige afstanden aan den waterkant geplaatst, als op het Klein- of Grootzand, het Hoogend en daar buiten, de Cingel, Achterom, de Pol en Leeuwenburg, meest op steenen palen, en de overigen in de binnenstraten, daar, waar dezelve het meeste dienst kunnen doen.
Deze opgave zoude nog kunnen vermeerderd worden, ware het niet, dat de voorwerpen algemeen genoeg bekend, of ook elders in dit werkje aangehaald waren.
|
|