Geschiedkundige kronijk en beschrijving van de stad Sneek
(1826)–Eelco Napjus– Auteursrechtvrij
[pagina 139]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Oosterpoort.Deze poort staat op het oosteinde van den Oosterdijk en is in het jaar 1490 gebouwd; doch in het jaar 1564 schijnt aan dezelve eene verbouwing te zijn geschied, omdat dit jaartal aan de buitenzijde onder het wapen van Bourgonje voorkomt, waarbij in steen gehouwen is eenige Latijnsche woorden, beteekenende: ‘Geeft vrede in onze dagen.’ Nog staat aan denzelfden kant in eene soort van nis een leeuw, die het wapen verbeeld vast te houden. Men meent, dat op de torentjes, die ter wederzijden aan de poort staan, en voorheen met schietgaten voorzien waren, torenvormige spitzen gestaan hebben. Thans zijn dezelve met het gebouw onder een dak, in welks midden een torentje, waarin een staand uurwerk is, met twee uurwijzers, welke verbetering in 1740 is tot stand gebragt. Oudtijds waren aan de buitenzijde dezer poort nog schansen, tot verdediging en afkeering van vijandelijke aanvallen, doch deze zijn reeds lang weggebroken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Noorderpoort.Deze staat op het einde van de wijde Noordhorn, en is een hecht en sterk gebouw, hoewel men den tijd, wanneer dezelve is gebouwd, niet kan opgeven. Aan beide zijden staan torens, en bij een derzelve aan de westkant een steenen trap. Te voren werd alhier het stads buskruid en verdere ammunitie bewaard; maar thans dient dezelve wel eens tot bewaring van gevangenen. In het jaar 1770 werd dit gebouw merkelijk verbeterd en verfraaid, zijnde alstoen ook het stads wapen aan de buitenzijde in twee uitgesneden vazen geplaatst. Even buiten deze poort is een Paardewed, aan de zijden met steen opgemetseld en gevloerd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Hoogender Poort.De tijd der stichting van dit gebouw, is volgens het jaargetal, dat boven de Noorder ingang staat 1613. Zij staat bij de Hooge-palen, en heeft aan beide zijden een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
torentje. In het jaar 1757 werd dezelve zeer bouwvallig, doordien de boog of steenen pijp begon intezakken. In het daarop volgend jaar werd deze poort geheel vernieuwd en verbeterd, zoo als men dezelve nog tegenwoordig ziet.. De torentjes die verzakt waren, werden regt gezet en van eene overdekking, waarboven een kamer of wachthuis is, met een dak en uurwerk voorzien, rustende op vier pilaars, op deze boog gemetseld. Aan de waterkant is zij voorzien van eene borstwering, van waar men een schoon gezigt heeft, zoo wel naar binnen als buiten de stad. Men ziet aan dezelve in steen gehouwen, eene voorstelling of afbeelding van de vier getijden des jaars. Dit gebouw is indedaad een sieraad voor deze stad, en geeft aan dezelve geen gering aanzien en voorkomen. Ter zijden van deze poort is een Draaibrug, die over de stads gracht legt. Te voren was dit eene ophaalbrug, maar in het jaar 1795 is de eerste schuifbrug daarvoor in de plaats gekomen. Voorheen stond op dezelve een houten hek, dat men konde afsluiten, maar bij de laatste vernieuwing van deze brug, dat in het jaar 1826 is voorgevallen, werd dat hek weggelaten, uithoofde men sedert het vorig jaar 1825, de stads poorten des nachts niet meer toesluit. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Jousterpijp.Deze Waterpoort, aldus genoemd, omdat de schepen, die van het Kleinzand de vaart naar Joure nemen, onder dezelve moeten doorpaaseren, is op de oostzijde van het Kleinzand, en even als de Hoogender waterpoort met het Bolwerk verbonden. In het jaar 1764 was deze pijp of boog zeer bouwvallig, waarom men dezelve destijds geheel afbrak, en de tegenwoordige steenen pijp in derzelver plaats metselde. Dezelve is van boven met ijzeren leuningen en met steenen en houten trappen, naar de binnen en buitenzijde afgaande, voorzien. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Leeuwarderpijp.Deze Waterpoort is op het eind van de Pol, en in het jaar 1766 veel verbeterd en met leuningen en zitbanken voorzien. Nog is bij deze poort een draaibrug, waarover | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
men van het bolwerk op den trekweg komt. Omtrent op het midden derzelve staat een hek met deuren, die voorheen des nachts werden afgesloten, doch nu blijven dezelve bestendig open. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Kleine-paalderpijp.Deze steenen pijp is bij de Lage-Palen, en de gewone doorvaart uit de stad voor schepen, die naar Langweer, Idskenhuizen, Oudemark, Kuinre, Blokzijl enz. varen; en is mede met ijzeren leuningen voorzien. Aan de binnenzijde westwaarts is het stads Zandhok.
De stad Sneek ligt op een wel vruchtbaren, doch niet zeer hoogen grond, en heeft binnen zijne wallen de gedaante nagenoeg van een hart, en is doorsneden met eene doorvaart loopende van de Jousterpijp tot de Bokkensbrug, alwaar deze zich met twee armen tot aan de Leeuwarderpijp en de Hoogender- en Kleinepaalderpijp met de stads Gracht vereenigd, verder loopt deze vaart langs de Suipmarkt, eenigzins bogtig tot in de Wip en langs de Schaapmarkt, voorts langs het Grootzand tot aan en langs het Hoogend. Door de stad loopt een Dijk, waarin twee Sluizen of waterkeeringen zijn, als, de Potterzijlen, welke is in de doorvaart tusschen de Pol en het Kleinzand of Bokkensbrug, en de zoogenoemde Nijltje-zijl aan het oosteinde van de Peperstraat, waardoor het grootste gedeelte der stad of de zuidkant, buitendijks, en het kleinste gedeelte of de noordzijde, binnendijks legt. Laatstgenoemde zijl is in geen doorvaart geplaatst, maar aldaar loopt het water onder de huizen door, en voorts achter het weeshuis en kleine kerk, tot daar het zich bij het zoogenoemde Postje, met de vaart, die aldaar tusschen de beide leerlooijerijen doorloopt, tot onder het brugje van het Bolwerk, dat voorheen een steenen pijpje was, met de stads Gracht vereenigt. De stad is voor een groot gedeelte met water doorsneden, waarom dan ook hier en daar op de meest gelegene plaatsen gemakshalve bruggen gelegd zijn. Voor een aantal jaren waren dezelve alle wip- of ophaalbruggen, om de schepen den | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
noodigen doortogt te verleenen, doch daarna de draaibruggen in gebruik gekomen zijnde, vindt men dezelve overal, waar zij om genoemde reden noodig zijn. Voor ruim twintig jaren was er even buiten de Hoogenderbrug, ter plaatse omtrent daar nu de eerste steiger is voor het Amsterdammer beurtschip, een bestraatte of steenen opgang, leidende tot eene ophaal- of dubbelde wipbrug, waarbij nog een klein brugje behoorde, zich uitstrekkende over de kolk tot bij de Blokmakerij, waarmede aan de westzijde de Zwolsche steiger was verbonden. Alle de in- en uitgaande schepen moesten deze dubbelde ophaalbrug doorvaren. Dit gevaarte, als ook al het geen hieraan verbonden was, is naderhand weggebroken en uitgediept, en in deszelfs plaats, is de tegenwoordige groote draaibrug, een eind verder naar buiten, gemaakt. Het bedoelde oogmerk, namelijk om de gemeenschap van de gebuurten aan deze en gene zijde van het vaarwater te bevorderen, werd hiermede niet minder voegzaam bereikt, en het aanzien van buiten naar de stad is meer vrij en onbelemmerd geworden.
Het Bolwerk of de Stadswal, welke eertijds tot beveiliging van de stad moest dienen, is nu een aangename wandelplaats, van waar men uitzigt heeft over de stads grachten, gedeeltelijk over de schoone weilanden, die de stad omringen, en de aanbouwing of grachtswal aan gene zijde van de gracht, welke nog gedurig vermeerderd. Langs de wal zijn hier en daar nog eenige oude sterke torens, welke oudtijds tot verdediging van de stad gebouwd waren, als: Aan de Noordkant. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Behalven deze opgenoemde torens zijn er nog meer dergelijke geweest, die van tijd tot tijd zijn afgebroken. Ook waren er aan de stadswal voorheen twee wachthuizen, als een bij de Leeuwarderpijp, dat nu het woonhuis is van den Kommissaris der Trekschuiten en een bij het Hooiblok, dat kort voor het jaar 1772 is afgebroken. Voor het jaar 1763 lagen op de wal drie metalen stukken kanon, doch deze van tijd tot tijd gebrekkig geworden zijnde, besloot het Bestuur destijds, om dezelve te verkoopen, en in deszelfs plaats eenige ijzeren stukken te laten gieten, gelijk zulks ook in den jare 1764 ten uitvoer werd gebragt, zijnde alstoen twaalf stukken kanon, van dat metaal in Zweden gegoten, waarvan een is afgekeurd. Deze stukken werden op houten affuiten gelegd en geplaatst in de volgende orde:
Deze stukken geschut zijn in het jaar 1811, op last van den Franschen keizer Napoleon opgeëischt en vervoerd.
De stad Sneek bevat in hare wallen, die nagenoeg op 2800 treden berekend zijn, ruim duizend huisgezinnen, en buiten de stad in derzelver omtrek ruim 130 huisgezinnen. De bevolking zoo als dezelve op den laatsten December 1825 zich bevond, is als volgt:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit de gewone sterflijsten blijkt, dat het eene jaar door het andere gerekend, aldaar 130 à 140 menschen sterven.
Onder de oude staatsgesteldheid had Sneek in de vergadering der Staten van Vriesland, de vierde stem in de kamer der steden. Zij voert in hun wapen eenen halven zwarten arend op een gulden veld, en drie kroonen op een zwart veld, welk wapen gehouden wordt, aan de regterzijde door een hercules-beeld, met een knods gewapend, en aan de andere zijde, door eenen leeuw. Dit alles is gedekt door een kroon, en boven deze een open helm, waaruit een oranjeboom steekt. Onder dit alles staan de letters S.P.Q.S. Oudtijds zegt men, dat het wapen het omschrift had, de woorden: plomp en slegt, en sommigen meenen, dat daar nog bij behoort: vroom en opregt, gelijk men zulks uit een oud schilderstuk, dat in 1772 nog in wezen was, en op het stadhuis kon gezien worden, alsmede uit eenige oude geschilderde glazen, heeft opgemerkt.
Even buiten de Hoogender-poort of brug zuid-westwaarts, heeft men een Boschje, beplant met velerleije soorten van geboomte, voorheen was dit een open veld, en de speelplaats voor de jeugd, het Kaatsland genoemd. Deze wandelplaats is aangelegd in het jaar 1809. Het is aan alle ingezetenen van Sneek vergunt, om zich met wandelen aldaar te verlustigen, mits men daarvoor bij het in- of uitgaan 1½ cent, aan den oppasser van hetzelve betale. – Ook kan men vrij en onbelemmerd buiten om de stad wandelen.
Het ongemeen groote vertier in boter en kaas, brengt zeer veel toe tot den bloei en welvaart van deze stad. Zij behoort tot de meest welvarende steden van de Provincie Vriesland, zoo wat in het algemeen den handel betreft, als ook wat het fabriekwezen aangaat. In en om de stad, telt men tegenwoordig 15 molens, als eek- of schors-, houtzaag-, leer-, olie- pel-, rog- en een vol-molen. Deze laatste werd in 1826 gebouwd, en is van een buitengewone hoogte; dezelve staat in het Zuidend, aan de stadswal bij een katoenspinnerij. Voorts heeft men hier hoedenfabrijken, leerlooijerijen, pottebakkerijen, één kalkbranderij, zeepziederij, zoutbranderij enz, welke allen vele handen werk verschaffen. Dit alles zamengenomen, als ook de gunstige ligging dezer stad voor den handel, heeft niet weinig toegebragt, om den algemeenen welvaart, welke ten tijde der Fransche overheersching en reeds vroeger in andere steden dezer Provincie zeer verminderd was, te bewaren en te vestigen. |
|