| |
| |
| |
Berigt voor deze Tweede Uitgave.
Zie daar, geëerde Stadgenooten! de Geschiedkundige Kronijk van uwe Stad, welks uitgave eenigen door hunne bereidwillige inteekening ondersteund en bevorderd hebben. Niet zonder grond had ik verwacht, dat de belangstelling in de uitgave van dit werkje, algemeener zoude geweest zijn; te meer, omdat de inteekeningsprijs zeer matig bepaald, en de uitgave van hetzelve in de stad Sneek zelve zoude geschieden. Ik heb het echter gewaagd, om het voorgenomen plan ten uitvoer te brengen, in het vertrouwen, dat men wel altoos belang zal blijven stellen in het bezit van een werkje, inhoudende de lotgevallen van vòòr eeuwen, van veler geboorte-stad of woonplaats; en bovendien een niet onaanzienlijke bijdrage tot de geschiedenis van de Provincie onzer inwoning, is.
Dit werkje is oorspronkelijk zamengesteld uit losse berigten, die aangaande de stad Sneek, bij de geschiedschrijvers O. Scharlensis, P. Winsemius en Schotanus en in eenige andere geschriften verspreid, voorhanden waren. Met behulp dezer schrijvers, als ook uit de aanteekeningen in het alom geachte werk van F. Halma, Tooneel der vereenigde Nederlanden, en dat van J. Kok, Vaderlandsch Woordenboek, heb ik naar den leiddraad van het oorspronkelijk werkje van den Heer E. Napjus, getracht, de tegenwoordige uitgave te bezorgen, zoo als dezelve thans het licht ziet.
| |
| |
Het ergere niemand, dat men hier de inkleeding van hetgeen verhaald wordt, bij wijze van een Kronijk behouden heeft. Voor eene andere behandeling zijn deze berigten welligt minder vatbaar, eensdeels, omdat dezelve bij de genoemde schrijvers ook zoo voorkomen, en ten anderen, uit losse aanteekeningen bestaan, die wel in verband staan tot de geschiedenis vande Provincie Vriesland, maar afzonderlijk voor geen aaneengeschakeld verhaal vatbaar zijn, omdat zij slechts alleen hetgene de stad Sneek, en hare geschiedenis aangaat, behelzen.
Hartelijk wensche ik, dat de ontvangst van dit werkje mijne Stadgenooten aangenaam zijn zal. Bovenal, dat het die strekking hebben mag, om ons bij de voorregten, waarin wij boven onze voorvaderen deelen, te bepalen. Zij toch, leefden in eenen tijd, waerin overheersching en berooving, en het nemen van geweldige maatregelen ter bereiking van zekere doeleinden, meestal ongehinderd hunne rollen speelden; en bovendien onkunde en bijgeloof de allerbelangrijkste kennis van den godsdienst, verdonkerde; waarin bovendien niet zelden deze of gene stad, dit of dat vlek of gehucht in onze Provincie, het tooneel van moorddadige tooneelen opleverde.
Men zal bij de naauwkeurige inzage hier en daar eenige gapingen in de tijdperken opmerken. Dit gebrekkige had ook reeds met de eerste uitgave van deze Kronijk plaats, en bij gebrek van de noodige bouwstoffen en opgaven was het mij niet mogelijk dezelve aantevullen. Alleenlijk heb ik door een klein aanhangsel, waarmede deze arbeid besloten wordt, aan het verlangen van hen, die zulks schenen te verwachten,zoo veel mij mogelijk was, voldaan. Zij, die | |
| |
meerder volledigheid begeren, herinner ik alleen aan den inhoud van het berigt van inteekening, waarin gezegd wordt: ‘Dit werk, zoo als het oorspronkelijk door wijlen den Heer E. Napjus, Executeur van de stad Sneek, is opgesteld, dat de opkomst, voor zoo verre die optesporen is, den aanbouw en bloei van deze stad, benevens zeer vele merkwaardige bijzonderheden, daartoe betrekkelijk, in zich bevat, dat met het jaar 1230 aanvangt, en met 1772 eindigt, zal op nieuws worden herdrukt, met de noodige verbeteringen, zoo ten aanzien der spelling als van den hedendaagschen schrijftrant; zullende daarbij van de veranderingen aan gebouwen en andere publieke inrigtingen dezer stad, zoo als zij tegenwoordig bestaat, worden melding gemaakt.’
Wanneer men, daarenboven in het oog houdt, dat er een aanmerkelijk verschil plaats heeft tusschen de tijdvakken, waarvan de oude aanteekeningen gewagen en die van lateren en van onzen tijd, dan wordt de moeijelijkheid, om van latere tijdvakken, vooral wat de politieke gebeurtenissen van deze stad aangaat, te gewagen, nog duidelijker. Immers was Sneek, in de tijden van het Saksisch en Geldersch bestuur, de plaats, waar de tijdelijke Stadhouders meestal hun hof of residentie verkozen, en alwaar landsdagen uitgeschreven en gehouden werden, om over de belangen der Provincie te raadplegen.
In de verdeeldheden tusschen de Schieringers en Vetkoopers, was deze stad als de partij der eersten toegedaan, meestal mede op den voorgrond gesteld. Eenen Bokke en Pieter Haringsma, en eenen Groote Pier, die zich Koning van Vriesland, Hertog van Sneek, Graaf van Sloten enz. noemde. De menigvuldige verdeeld- | |
| |
heden, gevechten en schermutselingen, waarin de stad gedeeld heeft, benevens zoo vele andere bijzonderheden, tot de oude geschiedenis dezer Provincie behoorende, maken hare geschiedenis merkwaardig. De latere tijdvakken leverden dergelijke voorvallen niet op; want deze stad deelde, wel is waar, even als iedere andere stad in de voorgevallene revolutien en veranderingen; maar binnen hare muren waren geene Graven en Hertogen, geene Schieringers, die tegen de partij der Vetkoopers overstonden, en dezelve met heftigheid bestreden en alle mogelijken afbreuk deden, al hetwelk zij ook op hunne beurt van hunne vijanden moesten ondervinden. Het valt dus in het oog, van iederen opmerkzamen, dat de gebeurtenissen van lateren tijd, voor zoo ver zij de stad Sneek betreffen, minder belangrijk zijn, en van dezelve minder te zeggen valt, dan van de vroegere eeuwen.
Van de jaren van 1787 tot 1795 en later tijd iets te verhalen, was mijn ondoenlijk, dewijl het aan de daartoe noodige bijdragen mangelde, en ook niemand zich heeft opgedaan, om dezelve medetedeelen; waartoe in het berigt van inteekening, de zoodanigen, welke iets ter zake dienende, mogten hebben aangeteekend of in hun geheugen bewaard, vriendelijk uitgenoodigd werden.
De opgave der tijdelijke regeringsleden dezer stad sluit met het jaar 1795, en vangt van nieuws aan met het jaar 1813 tot op heden. Met het eerstgenoemde jaar begint een tijdvak, waarin de stedelijke regeringsvorm een aanmerkelijke verandering, en onze landen door den invloed van eene vreemde natie, eene geheele omkeering van zaken onderging. Latere tijdvakken onder het bestuur van den Heer. R.J. Schim-
| |
| |
melpenning, en naderhand ten tijde der regering van Lodewijk Napoleon, Koning van Holland, en daarna weder bij de inlijving van de 7 Provincien in het Fransche Keizerrijk, leverde in dit opzigt, telkens zoo wel in de steden als ten platten lande hare veranderingen op. De herinnering an dezelve kan niet dan zeer onaangenaam zijn; en de mededeeling daarvan is daarenboven aan vele moeijelijkheden en bezwaren verbonden, waarom ik mij liever tot de opgave der regeringsvorm in later tijd bepaalde, te weten van den jare 1813, wanneer door eene gelukkige zamenloop van omstandigheden, ons vaderland van de overheersching eens vreemden monarchs, zoo gelukkig verlost en in het bezit gesteld werd van eenen Vorst uit het aloude huis van Oranje; wiens wij thans onzen geëerbiedigden en geliefden Koning mogen noemen. De opgave hiervan kan voor niemand onaangenaam zijn, en levert voor ons oog een vrolijker gezigtpunt op.
Ontvangt, geëerde Stadgenooten! dit werkje zoo als het is, met toegenegenheid, terwijl ik hoop, dat de lezing van hetzelve, U eenige genoegelijke uren mag verschaffen.
Eindelijk betuig ik mijnen dank aan hen, die zoo welwillend mij de noodige inlichtingen, omtrent deze en gene zaak, op mijn verzoek, wel hebben willen mededeelen; terwijl ik tevens voor het gebrekkige van dezen arbeid verschooning verzoeke.
de uitgever.
Sneek
den 20 November 1826.
|
|