Op zachte vooizekens(1923)–Alice Nahon– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina t.o. 3] [p. t.o. 3] [pagina 7] [p. 7] Aan Guido Gezelle Daar weet geen één den stillen troost, Die door m'n kale kamer bloost. 't En is geen zonlicht van den Oost, 't En is geen lief, dat kust en koost... Het is een oude beeltenis Van hem, die schoon van eenvoud is En prachtig droeg z'n droefenis...; Gezelle..., m'n goede Gezelle! Dààr, op uw voorhoofd staat geprint Het lijden van een menschenkind, En wen m'n blik uw blikken vindt, Is 't of ge een verzeke begint...; Een verzeke dat veel vergoedt, Een dichteke, dat droomen doet..., Een liedeke voor Vlaandren zoet, Gezelle..., m'n Vlaamsche Gezelle. Wanneer te sterven ging de zon, De schemering heur webbe spon, Wanneer de smart mij overwon En ik die smart niet dragen kon; Dan heb ik vaak me neergezet Dicht bij dat oud-verkleurd portret...; Dáár toeven was me een schoon gebed, Gezelle..., m'n heilige Gezelle. [pagina 8] [p. 8] O geef me van uw eêl gezicht De ziel die in uw oogen ligt; De ziel, die, lijk een blom naar 't licht, Naar God en Vlaandren stond gericht, En leer het, zanger, leer het mij, Door levensvreugd en stervenstij Te dichten, simpel zooals gij, Gezelle, m'n meester Gezelle. Vorige Volgende