| |
| |
| |
Besluit
Waar hij zat sliep hij, Mr. van Balen Janssen. De neiging van wijlen zijn vader, wiens voorbeeld hem sterkte van de wieg af, en wiens voetstappen hij drukte, in het zweet zijns aanschijns, van eerepost tot eerepost. Noblesse oblige... Had al niet zijn grootvader uitgeblonken als Regent van het Weeshuis, Commissaris van de Spaarbank, zijn sporen verdiend als Penningmeester van de Kegelclub, als Quaestor van het Leesgezelschap, om te sterven als Eere-voor-zitter van de Sociëteit Concordia! Met hart en ziel gaven deze mannen zich aan de op zich genomen taak, moest het zijn ten koste hunner particuliere belangen, hun nachtrust, hun gezondheid. Op hem kwam het aan, als notabel burger van middelbaren leeftijd, den roem dezer dynastie hoog te houden in den versnelden levenspas!
De spoorweg-coupé bood den heer Janssen in dit verband een schier nog veiliger retraite dan het litsjumeaux, waar het telefoontoestel, links van zijn oor, zijn droomen bedreigde en zijn echtgenoote, rechts, een euvel harer kinderjaren, waarvan haar moeder haar met een flanellen muilkorfje vergeefs trachtte
| |
| |
te genezen, ook in het huwelijk niet had afgeleerd. Alhoewel het reizen-voor-genoegen in zijn familie tot de hooge uitzonderingen behoorde, was hij er toch niet bepaald afkeerig van, gelijk het meerendeel zijner mannelijke kennissen, die louter wegens het niet-ophouden hunner, elkander voor den Pilatus, het Forum Romanum en het Karlsbader-bronzout opruiende vrouwen, op gezette tijden bezweken voor dit dérangement. De zijne was niet exigeante. Zij wilde, wat hij wilde. En hij wilde desnoods wel. Als hij maar eenmaal zat...!
Mevrouw van Balen Janssen, tegenover dezen welwillenden echtgenoot, in de tweede klasse niet-rooken, welke hen voerde naar Parijs, vertoonde met haar lorgnet op, haar onderkin uit, haar mond correct gesloten en ‘Paris et ses environs’ op haar schoot, inderdaad een alleszins betrouwbaar menschenbeeld. Niet, dat zij, na dagen van denken en pakken, het zilver opbergen en afscheidsbezoeken brengen, niet moe was, niet waardeerde dat ook zij ‘zat’, niet verlangde... Maar het was haar nu eenmaal niet gegeven te dutten in een andere dan streng horizontale houding en in het officiëel costuum van den nacht. Zij wist dit. En ook haar echtgenoot wist dit. Vandaar dat hij in volle gerustheid... Negen uren hadden ze voor den boeg.
Louter voor genoegen mocht deze reis intusschen niet beraamd heeten, doch een probleem van ettelijke
| |
| |
jaren: op welke wijze de heer en mevrouw van Balen Janssen hun zilveren bruiloft zouden vieren? was er ten beste mee opgelost.
Hoe had ze haar levenlang opgezien tegen de huiselijke jubilea, mevrouw Aletta Janssen. Tegen heel dien stoet van periodiek terugkeerende kalenderdagen, waarvan een verhoogde levensstemming werd verwacht.
Aan niemand had ze dit gebrek aan erkentelijkheid, dat haar een stille schande en een misverstand met den hemel toescheen, ooit durven bekennen. Gelukkig gehuwd, moeder van twee welschapen kinderen en gezegend ook in het stoffelijke, kon zij het zichzelve al niet verklaren, noch vergeven. Geen dezer feestdagen echter - of het moest de Koperen-bruiloft zijn geweest, twaalf-en-een-half jaar geleden met een diner in Concordia luisterrijk herdacht - had haar in het vooruitzicht benauwd als deze, die nu vóórlag: de dag, waarop ze vóór vijfentwintig jaren stond met Adriaan voor den Burgerlijken Stand.
Niet om door te komen...! Maar hoe waren ook de tijden veranderd! Oma, de reddende engel bij elk familie-record, dat tot de poëzie van eten en drinken leidde, sinds jaren ter ruste. Mama haar den vorigen winter in het familiegraf gevolgd... Zij, Letje, plotseling de oudste, de stille kracht, het overleefd tijdperk ten opzichte der buitensporige kinderen, van welke zij nauwelijks gelooven kon, dat het de hare waren, verwekt in wettigen echt.
| |
| |
Ter eere van deze kinderen was het diner met bal na in Concordia, waarop haar man zwak had, die hechtte aan traditie en in het bestuur van Concordia zat, moeten vervallen. De jonge Adri, de dichter van ‘Het Nieuwe Bewustzijn’, verkeerde uitsluitend met de Muzen, terwijl Lettie, de dochter, die studeerde, zij weifelde nog steeds waarin, weigerde haar vrienden en geestverwanten te wagen aan een zoo burgerlijke apotheose van het ouderlijk geluk. Toen zij daarop hun eigen vrienden, hun in den loop dezer vijfentwintig jaren trouw gebleven, optelden, bleek ook dit succès niet noemenswaard... Het getal zou met opgerakelde familieleden van heinde en ver en met kennissen, waarvan je niet wist wat je aan hen had, moeten worden geflatteerd, om de groote zaal van Concordia eenigermate tot haar recht te doen komen. En welk een probleem bood dan nog de plaatsschikking... Sedert Grootmama's nalatenschap, welke overigens niet beneden de verwachting was gebleven, verkeerde de geheele familie van Letta's zijde in onmin met tante Lize, de inhalige... Terwijl ook twee ooms van Adriaan elkaar ‘niet zagen’. Het zou zelfs de vraag zijn, of die onder deze omstandigheden niet beiden bedankten... Dat scheelde dan ook weer... Nu, en om faute de combattants het feest in huis te vieren, in de suite, die zich aan een bescheiden vorm van voldoening aanpaste... Tegen deze mogelijkheid verzette zich de zilveren bruigom met klem! Hij kende zijn huisvrouw thans een kwarteeuw en begaf zich
| |
| |
wat haar weerstandsvermogen betreft, in geen risico's meer. Na de vele jaren, waarin zij zijn belangen trouw en ijverig behartigd had, gunde hij zijn Letje op dezen dag, die gelukkig slechts éénmaal in een huwelijksleven voorkomt, ook van harte een beter lot! Maar welk?
Het voorbeeld van Francoise bracht, als altijd, uitkomst. Die was met haar man een jaar te voren bij gelegenheid van deze zelfde gebeurtenis naar het eiland Corsica gereisd. Zóó ver behoefde het nu niet, meende Mr. Janssen, ieder moest rekening houden met zijn eigen portemonnaie en tegen het sla-oliedividend was nooit te concurreeren geweest. Maar in het denkbeeld zat veel goeds. Sedert hun huwelijksreis waren Letta en hij niet in Parijs... Een achttal dagen in de Lichtstad, met tot slot, ter viering van den onvermijdelijken datum, een intiem feestmaal te Brussel, waar zij de kinderen, als die zich tenminste daartoe zouden willen leenen, zouden ontvangen in het Grand-Hotel.
De tranen sprongen de zilveren bruid in de oogen bij dit voorstel, dat aan zoo vele vergeten ontroeringen raakte en waarbij het helsch visioen van de tafel in T-vorm, den tempel van vanille-ijs en de toasten, plotseling in het niet verdween.
– Vijfentwintig jaren... overpeinsde mevrouw Janssen, terwijl zij den overbuur in stilte gadesloeg en zich verheugde, dat er tot dusver in deze coupé geen
| |
| |
andere reizigers waren gestapt om zich met haar te vergasten aan den aanblik des mannelijken slaaps. Hij mocht er nog zijn, vond ze, al liet het overbelaste leven van den tijd niet na zijn stempel te drukken ook op dit ietwat aangevlamd gelaat, en al droeg zijn eenmaal te slanke gestalte het sieraad van den gevorderden leeftijd, gemarqueerd door een grijs vest, een weinig à outrance... Na vijfentwintigjarigen omgang kon zij bovendien zijn karakter, van meer beteekenis dan dit vergankelijk schoon, beoordeelen. Wat weet een jong meisje, op het punt den grooten stap te wagen, welbeschouwd daarvan...! Adriaan was iemand, dien men moest kennen, dat zei iedereen; iemand, die misschien niet dadelijk een buitengewonen indruk maakte, maar daartegenover bij nadere kennismaking verbazend meeviel. Met welgevallen bleven haar oogen, over het ‘so-easy’, op hem rusten... Van lezen kwam bij het schokken van dezen internationalen trein toch niet veel en ze mocht op de kathedralen van Parijs wel een oogenblikje verpoozen...
- Vijfentwintig jaren... dat zij te zamen stapten in de eerste klasse coupé, die hen voerde, langs deze zelfde ijzeren paden, naar die ééne vreemde bestemming, waarvan men als zedelijke en inschikkelijke menschen niet terugkeert... Voor ditmaal had Adriaan, met haar goedkeuring trouwens, tweede genomen. De democratie won meer en meer veld, en in het buitenland, waar toch niemand je kende...
Als de dag, als de nacht van gisteren, kwamen haar
| |
| |
de bijzonderheden van dien proefrit en zijn gevolgen weder voor den geest. Ook het heimwee, dat haar aan de Côte d'Azur verraderlijk achterhaald had... Zóóver van huis gingen ze nu gelukkig niet. Och, al die oorden, met hun overdreven mooie namen, je kon het wel vooruit voorspellen, dat het tegenvallen moest...
- Vijfentwintig jaren van oprechte trouw... tenminste ze geloofde niet, dat Adriaan... ooit... Hij mocht dan, lang geleden, voor die roodharige kinderjuffrouw niet geheel ongevoelig zijn gebleven... Dit had zij bijtijds ingezien, het meisje onder een voorwendsel verwijderd, en zichzelve weder aan de kinderen gewijd. Francoise was al een jaar vroeger zoo verstandig geweest. ‘Men moet,’ zei ze, ‘de verzoeking niet in huis halen’. En een moeder, die haar kinderen aan ondergeschikten overlaat, is alreeds om die reden medeplichtig...
Maar was ook zij in deze jaren - zij durfde het zich eindelijk bekennen - wel geheel zichzelve geweest? Hoe heette hij toch? die jonge schaakvriend van haar man, welke avond aan avond, over de heerscharen heen, zijn zwarte oogen zoo veel-zeggend en doordringend op haar richtte, dat zij er den volgenden dag nog licht van in haar hoofd was? Tot ze, op den rand van het verderf misschien, maar nog juist aan de landzijde, haar bezinning herwon en, als werd het haar geopenbaard, begreep, dat het voor een gehuwde moeder geen pas gaf zich in zúlk een blik zóó wèl te gevoelen... En hem dit toen met zooveel tact
| |
| |
liet blijken, dat hij onmiddellijk weg bleef. Heelemaal. Of dit nu bepaald noodzakelijk was geweest? In elk geval had zij het van haar kant minder plotseling en minder radicaal bedoeld en waren na dit intermezzo de avonden met Adriaan haar dubbel lang gevallen. Maar alles went, en met gewetenswroeging had zij zich in die dagen op het schaakspel toegelegd. Achterna beschouwd, wilde zij het nog slechts loven, dat de jonge man in quaestie - Alfred... heette hij, dezelfde naam als van dien Franschen dichter, over wien hij het altijd had - dat Alfred zonder eenig blijk van hartzeer het zekere voor het onzekere nam, en zij behoed was gebleven voor den strijd, die in den modernen roman tot gouden uren mag leiden, maar die in het dagelijksch leven het slechts tot schaamte en berouw brengt.
-------------
‘Adriaan!’
Hij schrikte niet gering!
‘De kaartjes, man... Laat mij ze bewaren, dan behoeven ze je niet meer te storen.’
Hij weigerde beslist. De man was het hoofd van het huisgezin. En hij sliep ook eigenlijk niet... zat slechts met zijn oogen dicht...
‘Gerust, hoor!’
Tot in het holle van den nacht had hij op zijn dochter gewacht. Uit plicht en beginsel. Op dit punt stond hij pal als Van Speyk: den sleutel kreeg Lettie niet mee! Al duurde haar dispuut, haar dancing of haar
| |
| |
spiritistische séance tot den dageraad, een jong meisje, zij mocht zich, terecht, verbeelden haar ouders over het hoofd te zijn gegroeid, bleef een jong meisje. Hij liet dat maar niet allemaal gaan, als vader. Ook de zijne had, wat de dochters en de dienstboden betreft dezen teugel strak gehouden. En daarom schikte hij zich in de nachtwake tot het kind - een koele schoonheid, die hem, in het bewustzijn van zijn verwarde haren en verwezen vadergelaat, bij het nachtelijk rendez-vous wel wat intimideerde - onder de ouderlijke vleugelen was teruggekeerd.
Zijn vrouw had de moederlijke pretenties reeds lang afgelegd. De ouders waren de slachtoffers van den tegenwoordigen tijd, gelijk de kinderen de slachtoffers van den verleden tijd waren geweest. In de vredige dagen van Mama, Papa, en niet-te-vergeten Oma.
‘Adriaan... Vertelde Zus nog iets?’
‘Neen...’
‘Wie bracht haar thuis?’
‘Ik weet het niet. Zij kwam met een auto.’
Duister waren de tijden. Geen pijl op te trekken met wien dit meisje zich nog eenmaal verloven zou? Vandaag scheen ze met het gansche studentencorps te verkeeren in dien voorbereidenden staat; morgen verklaarde zij zich tegen het huwelijk, gelijk haar broeder Adri, welke in zijn kring voor een genie doorging. Scheiden vonden deze kinderen even onbelangrijk als trouwen, en een normaal gezin eigenlijk het
| |
| |
aankijken niet waard. Grootspraak, waar ze in hun hart niets van meenden. Op laster af! Zóó van gisteren was Lettie's moeder nu ook nog niet op het gebied van de eeuwige liefde. Over dit onderwerp wist ze tenminste mee te praten. De bestemming der vrouw... onloochenbaar. Maar ze moest een beetje willen mee werken... Al werd dan het moederlijk geduld wat langer op de proef gesteld sinds de vruchtbare partijtjes met pandverbeuren, in dringende gevallen: den put, tot het verleden behoorden, eenmaal moest toch de ware Josef komen, die haar niet slechts ten dans, maar formeel ten huwelijk voerde...
Intusschen scheen ook de vaderlijke eerzucht, wat den stamhouder betreft, nog ver van de wijs. Françoise had het den somberen jongen, achter zijn uilenbril, altijd wel aangezien, dat hij voor artistieke doeleinden in de wieg was gelegd, en oordeelde het bekrompen hem bovendien met examens lastig te vallen.
Adriaan Senior stond niettemin op de Rechten gelijk zijn vader tegenover hem op de Rechten had gestaan.
De moeder, nimmer positief, wist niet wat ze hopen of vreezen moest.
Van den ‘Aan mijn moeder’ opgedragen bundel ‘Mystiek’ bleef haar elke letter mystisch, maar Adri Junior troostte haar: dit was, zei hij, nu juist wat hij met deze gedichten had willen uitdrukken.
En in één ding moest zij den ouden heer, gelijk
| |
| |
deze zoon thans haar Adriaan noemde, bijvallen: De drukkosten, door den vader in gelatenheid gedragen, waren tot daar aan toe, maar in perkament had dit dunne boekje - twaalf bladzijden, waar, als een vliegerstaartje in de ijle lucht, hier en daar een regel op gedrukt hing - niet gebonden behoeven te worden. Ach, het kon haar nog aan het hart gaan, dat haar derde en laatste kind op jeugdigen leeftijd gestorven was. Zij had zoo graag één onbegaafd kind gehad, en deze kleine Johan Boudewijn was van zijn geboorte af achterlijk. Het bezit der beide bolleboozen baarde de arme moeder een dagelijkschen strijd: moest ze zich scharen aan de zijde der jeugd, die de toekomst inhield, of bleef het onder alle omstandigheden haar plicht pal te staan naast den behoudenden man en vader...?
‘Adriaan...?’ Het was met Adriaan als met de telefoon: een gesprek brak af, plotseling en op onnaspeurbare wijze. Mevrouw Janssen trok de reisdeken zorgzaam over de grijs gestreepte knieën van zijn keurig reispak en nam uit de tasch de, aan het ontbijt nog opgezette, jumper voor Lettie, die zich trainde voor een tennismatch te Helsingfors.
Elke man van beteekenis zag er tegenop uit te breken. Al viel hij er, om zoo te zeggen, bij neer. De sporttentoonstelling, waarvoor men haar man, die zich nimmer aan eenigen tak van lichaamscultuur te buiten ging, het penningmeesterschap had opgedragen en die met een hoogst nadeelig saldo sloot, vergde
| |
| |
van zijn vermogens het uiterste. Het bezoek van den Prins, waarbij zich tal van lieden op den voorgrond drongen, welke voor het welslagen geen hand uitstaken en geen cent bijdroegen tot het waarborgfonds, hadden zoowel de kas als de zenuwen van den penningmeester uitgeput. De ontvangst was ontegenzeggelijk waardig geweest. Zijne Hoogheid had bij zijn vertrek aan den Burgemeester herhaaldelijk zijn hooge ingenomenheid met deze opmerkelijke praestatie betuigd. En het moest uitsluitend aan kuiperij geweten worden, dat daarop de Voorzitter en de Secretaris beiden de Orde van Oranje-Nassau ontvingen, en de penningmeester niets.
Adriaan trok het zich niet aan. Natuurlijk niet. Het was, zei hij, in den tijd dien wij beleven, meer een eer zich niet koninklijk te onderscheiden dan wel, zóó lichtvaardig werd er van hoogerhand met de lintjes omgesprongen. Maar in aanmerking genomen hoeveel moeite hij zich, als vaderlander, voor deze tentoonstelling had getroost, wat hij er aan ten koste legde, en welk een deel van zijn nachtrust aan de hopelooze aftreksommen was gegaan... ja, dan kon hij de vrienden, die het een onrechtvaardige zaak noemden, geen ongelijk geven.
Zijn vrouw begreep... ‘Stille wateren,’ zei Oma zaliger, ‘hebben diepe gronden.’ Negen uren vis-à-vis dit stille water gezeten, kon mevrouw Janssen het nauwelijks meer verkroppen, dat kale knoopsgat, als
| |
| |
een versch lidteeken, een gapende wond! En nooit zou zijn - dann werden Weiber zu Hyänen! - nooit zou zij het den man van Françoise vergeven, die, omdat er niemand anders te vinden was geweest, zich het voorzitterschap van deze tentoonstelling had laten aanleunen en met het eerelint ging strijken, dat Adriaan toekwam. Een voorzitter van niets, behalve dat hij - o, dat eeuwig struikelblok! - speechen kon. Woorden! Nu goed... deze gave had hij dan op velen vóór, met Adriaan bleef het hakkelen... Maar moest hij daarom boven de geheele stad verheven worden en Françoise, met een gezicht of het haar toekwam, bij elke officiëele gelegenheid de plaats naast de vrouw van den burgemeester innemen?
Aan Letje's breinaalden was het hoorbaar hoezeer dit onderwerp haar hartstochten ontketende, ze knetterden als het ware tegen de vredige geluiden aan den overkant in.
De vriendschap met Françoise had door deze tentoonstelling een deuk gekregen, het kon niet anders! Was het niet haar vrouwelijke eerzucht geweest, die den onbeduidenden sla-oliefabrikant had voortge-zweept op de maatschappelijke ladder van sport tot sport... Tot lid van den Gemeenteraad toe! En dit alleen omdat hij zich voor - hoe heette het? - zoo iets buitenissigs als Christelijk-Historisch uitgaf, terwijl Adriaan eerlijk was gebleven degene, die hij was: Nederduitsch-hervormd en liberaal, gelijk zijn vader en zijn grootvader. Den weg naar de Tweede Kamer,
| |
| |
zei men. En niettegenstaande ze geen van beiden een noot muziek kenden - Françoise was over de Etudes van Czerny al gestruikeld - Voorzitter van de Afdeeling Toonkunst! Tegen dat span kon niemand op! Het einde zou de lasten dragen. Ver boven hun kracht leefden ze, trots de sla-olie en tal van emolumenten, die hij als Commissaris van dit en van dat maar in zijn zak had te steken. Den heelen winter officiëele diners en artistieke soupers, waarop eerste-rangs musici werden genoodigd met nog andere kunstenaars van slechte reputatie. Kieschkeurig waren ze niet! Als Çoise in haar schaamtelooze toiletten maar schitteren mocht...! En als die man van haar maar kon speechen!
‘Adriaan!’
De noodkreet van het hart.
‘Och... ik dacht, dat je wakker was. Dat spijt me...’
‘Waar zijn we, vrouw?’
‘Ik weet het niet. Zeg... heb je Françoise van de week gezien met die hoed? Ze zaten aan een tafeltje vlak vóór de muziektent?’
‘Met een hoed? Neen... ja... ik herinner me, dat ze een hoed op had... maar...’
Wat had je aan een man, dacht Letje, wat had je eigenlijk ooit aan een man! Hoorende doof en ziende blind...
‘Een omgekeerde bloempot, waar haar heele hoofd in verzonk. Hij stond haar totaal niet.’
‘Niet...? Zóó... Wel...’
| |
| |
Kortsluiting...
Mevrouw Janssen rolde de jumper op. In haar eenzaamheid sloot ze de oogen en haar oproerige gedachten legden zich neer. Hoe ver waren ze al van huis... Lettie zat nu bij de promotie van haar vriendin, de oudste dochter van Françoise, die even eerzuchtig als haar moeder was, en daarbij een vlug hoofd had. De jonge Adri moest dien middag in zijn Letterkundigen Kring een lezing houden. Het tegenwoordige leven stelde eischen; de Kring telde nauwelijks leden; alles kwam op het bestuur neer. Een lezing... over dienzelfden dichter... Alfred de Musset... met wien zij in haar eerste huwelijksjaren... Mevrouw Janssen's oogleden knipten zwáár... Zij zette haar lorgnet af. Misschien dat ze, niettegenstaande ze nooit sliep... toch even het goede voorbeeld... volgen kon... Alfred de Musset... Een paar oogen, welsprekend en doordringend, bloeiden op in een gezicht, dat nochtans de trekken van den heer van Balen Janssen behield. In de raampjes der coupé ontloken paradijzen... En in het knoopsgat van het grijs-gelijnd colbert begon het eensklaps te knoppen: oranje, blanje, bleu...
***
Het verkeer der wereldstad was sinds de wittebroodsweken van de Janssens kolossaal toegenomen. Zij moesten nog acclimatizeeren en zagen elkaar, als nieuw geboren, in een nieuw licht. Mevrouw merkte op, dat het reizen een kunst is, welke niet
| |
| |
ieder zich - men mag op den geboortegrond een geacht ingezetene, een bekwaam bestuurslid zijn - bij den eersten stap op vreemden bodem eigen maakt. Mijnheer, van zijn kant, verwonderde zich hoeveel minder het silhouet van zijn echtgenoote hier voldeed dan ginds, en hoe bezwaarlijk het zich aanpaste bij het rhythme dezer straten. Het oversteken bracht voor beide partijen ongekende moeilijkheden mee. De avonden, als gedrenkt in het schichtig reclamelicht en den geur van benzine, bleken niet zonder levensgevaar. De nachten in het, naar Fransche zede, tweepersoonsledikant, waren, vanwege de ongewoonte, warm, en niet gerust...
En wat moesten ze in vredesnaam den geheelen dag uitvoeren in Parijs! Wat deden anderen er? Zij, die naar deze stad van liefde en lust opgingen in de eerste plaats om er te eten, hadden het bij het rechte einde. Waarom het te ontkennen? Elke leeftijd biedt inderdaad zijn eigen genoegens. Adriaan hechtte op den zijnen - hij kwam er rond voor uit - aan een lang en uitgelezen menu. En Letje heugde de tijd niet, dat ze met haar bord naar boven werd gestuurd. Hier bleek de opvoeding dan nu eens niet te hebben gefaald! Haar gansche verschijning bewees, hoe ook mevrouw van Balen Janssen, niet minder dan haar echtgenoot, in deze latere jaren aan hun tafel eer bewees.
Evenwel, alles heeft zijn grenzen en men kon met den besten wil niet meer dan den halven dag aan de Fransche keuken wijden. Na het déjeuner een
| |
| |
dutje... en dan stonden ze weer...? Afstanden telden niet, sinds de taxi's de fiacres verdrongen, de bezienswaardigheden waren in één dag afgereden. Trouwens Letje, met zin voor het heroïsche, stelde alleen belang in het graf van Napoleon en begeerde voor het overige winkels te zien, Françoise had haar de adressen der ‘Haute Couture’ opgedrongen en zij voelde zich zedelijk verplicht... Haar man doorzag dadelijk wel: de Fransche taille verschilde dermate met de Hollandsche! Op elken drempel liet hij alle hope varen. Men moest al zoo nauwgezet en onverschrokken zijn als Letje om zich desniettemin, getrouwelijk volgens het lijstje, van den eenen spiegel in den anderen te werpen. Ten voeten uit. Zelfs tegen een hoed à la Françoise zou ze niet op hebben gezien, zóó waren haar oogen in die weinige dagen reeds gerijpt voor de Parijsche mode, die het bloempotje, en geen ander - de stad was ermede bezaaid - streng gebood.
Helaas, ze bleven alle dobberen op het peper-en-zoutkleurig monumentje, recht op de kruin van haar hoofd, dat ze, in weerwil van den vleiendsten drang der modistes, niet prijs gaf.
‘Mon mari m'aime ainsi’, zei ze, met het vuur aan de schenen, en de waardigheid eener Geuzendochter. En de Française, die in het rijk der liefde haar eigen discrete ervaringen had, sloeg op den ‘mari’... maar ook geen blik.
- Waar was het einde... meende Letje, terwijl ze aan Adriaan's arm geklemd, als in de dagen hun- | |
| |
ner verloving, herademde in den Jardin du Luxembourg - wanneer een vrouw in dit doolhof van kleuren en geuren met de muts gooide naar elk overblijfsel van fatsoen! Wie garandeerde haar, dat ze er ten slotte niet uitkwam, onherkenbaar, als een dier opgeverfde personen, van welke ook haar man, naar hij voorgaf, slecht afkeer gevoelde. Zij bleef, die zij was: een ‘dame’, zooals haar moeder en grootmoeder, elk naar haar façon, een dame waren geweest, en zooals, vreesde ze, haar dochter geen dame meer zou wenschen te worden. Een gevoel van verinnigde saâmhoorigheid beving haar in deze idyllische houding ten opzichte van haar natuurlijken beschermer, die mede de keuze van Mama, Papa en Oma was geweest...
Na vijfentwintig jaren was je aangepast, wist je wat je aan elkaar had. Misschien zelfs, wat je aan elkaar niet had...
En ook Adriaan se souvenait un temps... Hij piekerde, het zat hem al maanden dwars, wat hij zijn goede vrouw, de moeder zijner kinderen, toch moest bieden als blijk van zijn echtelijke hulde op den grooten dag, die met rasse schreden naderde.
Zij was niet difficile... maar het kwam hem toch voor, of hij in deze vijfentwintig jaren, nog nooit haar rechten smaak geraden had. En ze vond het eigenlijk altijd zonde...
Ja, ja, zoo was zij... als meisje, als vrouw, als moeder - hij ging in zijn gedachten de vele jaren nog eens na en overtuigde zich van haar ontelbare deug- | |
| |
den: eenvoudig, overleggend, zichzelve wegcijferend, offerend desnoods...
Aan de tinteling in zijn rechterarm werd hij intusschen, en min of meer symbolisch, ook den druk dezer jaren gewaar...
Waren de dagen afmattend van wederzijdschen ijver om het reisje - zinnebeeld der levensreis - naar den eisch te doen slagen, de avonden boden een schier onoplosbaar probleem. Als moeder van een dichter was mevrouw Janssen aangewezen op het ‘Théatre Français’. De heer Janssen stelde daar van zijn kant het bezwaar der Fransche taal tegenover, die voor hem nog altijd vele geheimen bezat. Het was hem eenvoudig onmogelijk bij een klassiek werk wakker te blijven en niemand kon hem kwalijk nemen, dat zijn hart derhalve overhelde naar de gelegenheden, waar de internationale omgangstaal uit oogen en struisveêren is samengesteld, en het rooken wordt toegestaan. Men zou zeggen: elk op zijn beurt, en alles op zijn tijd. Maar hier zat nu juist de moeilijkheid. Waar kon een man, afgaande op de geestdrift zijner societeitskennissen, een vrouw, zoo kuisch geboren en getogen als Letje, gevoegelijk invoeren? Alhoewel noode, hij moest het hun toegeven: Parijs was een stad voor den man-alleen.
Bleef: de groote Opera... Schoon hij ook daar, fauteuil d'orchestre, en juist aan de zijde van het koper en slagwerk, bij den zegevierenden intocht van Radamès en zijne dapperen, als in een orkaan gewiegd, stil- | |
| |
letjes bezweken was... Letje, opgaande in Aïda's lot, had gelukkig voor dezen krijgsheld der werkelijkheid geen oog over. Zoodat hij, arm in arm dalend van den escalier d'honneur, haar opgetogenheid over Verdi's meesterwerk en den onvergetelijken tenor met tact kon deelen. Want hij wist hoezeer zij, opgestookt door haar vriendin Françoise, hechtte aan den kunstzin bij een man. Het zat in de lucht... Tal van vrouwen voelden zich onbegrepen in dezen tijd omdat haar echtgenooten niet van Mahler hielden, en Richard Strauss vereerden om den ‘Schönen blauen Donau...’
Was het wonder, dat zij, na al dit goede beproefd te hebben, op de helft van hun séjour den weg hunner landgenooten regelrecht volgden en hun tenten opsloegen op het terras van het Café de la Paix? Dat zij radicaal afzagen van de waterwerken van Versailles en het Bosch van Fontainebleau, en een album kochten met de meesterstukken van het Louvre? Adriaan zou al lang niet meer geaarzeld hebben, maar Letje durfde Françoise niet onder de oogen te komen en bleef op de been tot ze geslaagd was met een japon, die op haar maten was gemaakt, en die ze derhalve aanvaarden moest, ondanks de teleurstellingen van stof en snit...
Maar toen ze er eenmaal, in een beschut hoekje, hun draai gevonden hadden, 's morgens voor een kopje koffie, 's middags voor de thee, en verder van appéritief tot pousse-café, en al wat daaromtrent ge- | |
| |
brouwen wordt, begrepen ze ook opeens, dat de menschelijke krachten gemeten zijn, en de boog niet altijd gespannen kan blijven. Adriaan geraakte er, mede door de gedachte aan zijn kantoor, waar hij binnenkort weer hoopte te zitten, en den vertrouwelijken geur zijner gesmokkelde sigaren, geheel in zijn element. In huis betrachtte hij de matigheid, in alles, maar een man wil dan toch wel weten, dat hij uit is...
‘Garçon...!’
De vrouw is van oudsher meer gecompliceerd. Zij zou het niet onder woorden weten te brengen, Aletta Janssen... maar het gevoel, dat haar op dit uitgelezen plekje gronds, in het hartje van de stad des vermaaks, verraderlijk bekroop, was verwant aan het gevoel harer jongste jeugd, toen ze met Marie, de meid, in de vensterbank gezeten, naar de kermisgangers keek... Het bracht haar de kindervisites voor den geest, waar ze - Hei! 't was in de Mei! - geregeld met den saaisten pater overschoot. Het nam, terwijl ze droom-oogde naar het woelig trottoir, beurtelings de gestalte aan van Radamès en van den Italiaanschen fotograaf... ja, voor namen had ze geen hoofd meer... En ten slotte voerde het haar tot niemand minder dan Napoleon...!
-------------
De groote Corsicaan was, volgens den gids, welke hen op dien regen-Zondag rondgeleidde door de zalen van Malmaison, voor de vrouwen niet zeer schappelijk geweest... Ja, nu...! In zóóver had ze het met Adriaan al niet beter kunnen treffen. En het was
| |
| |
ook niet, dat ze klaagde... Vijfentwintig jaren... Een beste man... Het had niet veel gescheeld, of het broche met een ‘A’ van brillanten, dat hier in de Rue de la Paix voor een juweliersraam te flonkeren lag, was ingepakt geweest... Maar wat geeft een moeder van een volwassen dochter - zoo luxueus als haar Lettie - nu voor zichzelve nog om dergelijken duren opschik! Aan het broche met het haar van Grootvader, haar door Oma als souvenir vermaakt, had ze al wat zij op dit gebied behoefde. Een coup de désespoir van den goeden Adriaan, die nooit iets wist te verzinnen. Voor hem handwerkte ze een leunstoel met den nieuwen platten kruissteek, waarvan ze hem op den aanstaanden feestdag de fotografie hoopte aan te bieden. Bij het verlaten van den juwelierswinkel had ze intusschen de gelegenheid waargenomen om het vaderhart te bewegen voor de motor-fiets met zijspan, welke de jonge Adri, volgens zijn zeggen, niet langer missen kon. Als vader was Adriaan taai. Precies zijn vader...
Een glaasje triple-sec? Wel ja, dat wilde ze wel. Voor de verwarming...
‘Je zit hier toch aardig’, meende haar man, hoe langer hoe meer met deze stad en haar bezienswaardigheden verzoend.
Een vrouw, als een pauw, blauw-groen glinsterend om haar naaktheid, daalde de trappen van de Opera af. Mr. Janssen stond op en begaf zich naar den trottoirrand, om niets van haar te verliezen vóór ze met den man harer jongste liefde in de wachtende Rolls- | |
| |
Royce, in het tooverland van dwaallichtjes verschoot...
‘Gut’... zei Letje verlegen, haast bedrukt, en zweeg een lange poos.
‘Le Figaro... Le Journal de Paris... L'édition du soir!’
De heer Janssen kocht van beide een exemplaar.
Hij was een begaafd couranten-lezer en het gebeurde meer dan eens, dat zijn politieke voorspellingen, waarvoor hij op zijn societeit een geduldig gehoor vond, uitkwamen ook. Hij nam de ‘Figaro’ en bood zijn vrouw de ‘ongelukken’. De kellner bracht het verwarmend glaasje en een grog-americain ‘pour monsieur’.
Op dit vreedzaam oogenblik zette zich een paar aan een juist vrij gekomen tafeltje op geringen afstand van de Janssens. De man, van middelbaren leeftijd, droeg in het knoopsgat van zijn beige demisaison de rozet van de orde van Oranje-Nassau. De te jeugdige vrouw had het aanstootelijk hoedje op, dat hier zijn vaderland hervond, en om haar schouders slingerde zich, barbaarsch, een groote, grijze vos.
‘Adriaan!’ Tot haar lippen wit dook Letje achter het avondblad terug. Haar man, die zich aan de Fransche Kamerdebatten danig geërgerd had, vond sedert enkele minuten in de rookwolken achter het zijne de de vergetelheid... Zijn Havana viel hem uit den open mond bij het onverwachtsch alarm. En zoo onhandig als een man dan doen kan... Terwijl zijn
| |
| |
vrouw nog een zwakke poging waagde: ‘Niet kijken! Houd je weg...’ legde hij omstandig de ‘Figaro’ op het marmerblad, ging er lang en breed voor zitten en vroeg met morgen-frissche stem: ‘Wat?’ en ‘Wáár?’
Later begreep Letje, dat ook aan dit noodlot toch niet te ontkomen zou zijn geweest.
-------------
‘Dat dachten we wel,’ lachte de, in alles fortuinlijke groot-industrieel al van ver, ‘dat we jelui hier zouden vinden.’ En Françoise, nadat ze haar vriendin omhelsd had, en alle handen waren gedrukt met de hartelijkheid, welke men daar in den vreemde in pleegt te leggen, verklaarde nader:
‘Dat vonden we nu toch zóó aardig om jelui hier in de bruidsdagen te verrassen. Zoodra we hoorden, dat er, wegens de rouw om Letje's moeder, van het diner in Concordia niet komen kon, zei ik: Mannie, daar moet ik iets op vinden, wij zijn te intieme vrienden om, onder welke omstandigheden ook, dit groote feit zoo maar te laten passeeren! En nu hebben we het kunnen combineeren met onze reis naar Biarritz, en blijven gezellig een paar dagen over.’
‘Gaat zitten,’ zei Mr. van Balen Janssen beheerscht. ‘En wat zullen jelui gebruiken?’
-------------
Geen oog liet Letje, tot in haar diepste ziel verrast, af van het knoopsgat, waar ze thans zóó dicht naast zat, dat ze het had kunnen lichten... Het was of ze, in haar bevangenheid, slechts op dit ééne punt - als
| |
| |
op een kleine schietschijf - haar benevelden blik vermocht te richten.
Wel dacht ze nog vaag, zóó plichtsgetrouw was ze nu eenmaal: Het is toch lief van Çoise om juist in deze dagen naar Biarritz te gaan... Een vriendschap al van de bewaarschool... iets zeldzaams... dat was waar... En ze deed ook niet anders dan dankbaar glimlachen bij al wat Françoise blufte over de promotie van haar dochter - cum laude, daar had je het weer! - waarbij ook Letje's Lettie zoo beeldig gesproken had. Doch in haar vertwijfeld hart liet zelfs deze revanche van het nageslacht haar koud. Het mocht allemaal wezen... Maar dat ze hier, bij deze echtelijke vlucht uit alle grieven en promoties, achterhaald waren door de herinnering, het levend bewijs, der koninklijke ongunst... Dat was het wat haar voor haar eigen, besten Adriaan met diepe deernis vervulde...
Háár man, die nu gedoemd zou zijn twee dagen langs de Boulevards te loopen náást zijn decoratie!
-------------
Adriaan dacht terwijl hij, van den nood een deugd makend, zich ook nog maar een grogje bestelde: Nu hadden we even goed, en heel wat eenvoudiger, en billijker zelfs, het diner in Concordia kunnen laten doorgaan. De kinderen zouden wel over te halen zijn geweest... Over de motor-fiets met zijspan was hij dan desnoods heengestapt. Voor niets heb je niets... Want het was - er zijn van die momenten, waarop ons de schellen van de oogen vallen - het was toch
| |
| |
heimelijk wel de vrees geweest voor de welsprekendheid, hier tegenover hem - met dat eeuwig gedonder over de vriendschap van de vrouwen! - die tot zijn besluit om op reis te gaan nadrukkelijk had geleid.
-------------
‘Ach!’ zuchtte Françoise tot Letje, ‘heb je er een moeten laten aanmeten! Ja, de slanke lijn... Ik zal morgen nog een paar jurken voor het strand moeten koopen. Maar mij passen gelukkig die modellen van tegenwoordig...’
-------------
‘Zal ik je eens wat voorspellen,’ dreigde thans Mr. Janssen tot den man van Françoise, die hem in zijn zwakken kende: ‘eer we één maand verder zijn, ligt dit Ministerie óók tegen de vlakte!’
-------------
‘Garçon! Un whisky-soda...!’
***
‘Begrijp jij dat nu?’ vroeg Mevrouw Janssen, omstreeks middernacht enfin seuls met haar echtgenoot op de benauwde slaapkamer van hun hotel: ‘Nu hebben zij hier een veel betere kamer gekregen dan wij, niettegenstaande jij elke dag gevraagd hebt... Mèt een balcon. En twéé bedden.’
De heer Janssen begreep het ook niet. Hij had in zijn mooiste Fransch inderdaad het mensch-mogelijke beproefd om alsnog een verhuizing te bewerkstelligen. Hij kon slechts de conclusie trekken, die hem
| |
| |
ten opzichte van deze vrienden hoog zat: ‘Je hebt nu eenmaal van die menschen...’ Eine Unvollendete...
-------------
‘Let?’ Letje zat vóór de kaptafel, waarop het monumentje lag, dat de Parijsche modistes tot wanhoop had gebracht.
‘Let, wat zou je zeggen van zoo'n bont - een vos noem je het, meen ik - als Françoise vanavond om had?’
Het was een ingeving geweest! Zooals ons aan den vóóravond van St. Niklaas, als onder den hoogdruk van den Heilige, het lang-verbeid rijmwoord eensklaps nog te binnen schiet, zóó overviel den heer Janssen slechts drie nachten vóór den grooten dag, deze inspiratie, welke hij dankte aan een, nu ja, niet onverdeeld gelukkigen samenloop van omstandigheden.
En Letje, die als kind al niet naar Artis te krijgen was geweest, die geen dooden haas op tafel kon zien, begreep, dat ze met deze, weliswaar niet geheel oorspronkelijke, maar elegante en praktische verrassing, nu oprecht gelukkig moest zijn.
‘Ja,’ zei ze, deelnemend, ‘dat was misschien wel iets.’
Een steen viel van des bruigoms hart. Nu zou hij tenminste zijn oogen weer eens rustig dicht kunnen doen vannacht.
-------------
‘Man?’ Hij zat al in de pyama, waartoe hij op aan- | |
| |
dringen van zijn modieusen zoon op zijn ouden dag was overgegaan, op den rand van het twijfelachtig ledikant, en voelde haar blauwen blik zoo teeder en hoopvol op zich gevestigd, dat hij raadde alvóór zij sprak, hoe ook zij zocht naar iets... om hem gelukkig te maken.
En dat was toen ook zoo.
Letje's blik daalde, pensief, tot ongeveer de hoogte van de tweede brandebourgs en haar stem klonk lieflijk en vast terwijl ze sprak: ‘Het volgend jaar ben je vijfentwintig jaar Regent van het Weeshuis, twintig jaar Secretaris, en vijf jaar Voorzitter... Nu, en als dan, zooals ze vertellen, de Koningin in persoon komt om het nieuwe gebouw in te wijden... dan spreekt het immers vanzelf... dan kunnen ze je gewoon niet... dan ben je er op 31 Augustus natuurlijk bij...!’
De Voorzitter knikte, te vol voor woorden. Welk een gezellin bezat hij in de zijne... Een toonbeeld van lankmoedigheid. Een en al vertrouwen in zijn arbeid, zijn mannelijk streven. En hoe helderziende!
Mevrouw Janssen strekte zich naast hem...
Lief en leed deelen, daar kwam het in de wereld, in het huwelijk, maar op aan. En moed houden!
Ja, waarlijk, hij had alle reden... Ze hadden àlle reden...
-------------
‘Vrouw...?’
***
|
|