'Het literaire leven in Zuid-Nederland in 1885'
(1984)–Anne Marie Musschoot– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 59]
| |||||||||
Het literaire leven in Zuid-Nederland in 1885.door Anne Marie Musschoot.Dit is een fundamenteel onrechtvaardige daad: naast en na een kroniek van het literaire leven in Nederland in 1885 ook een overzicht te willen geven van de literatuur in Zuid-Nederland tijdens datzelfde jaar, kan alleen aanleiding geven tot een vergelijking van twee op dat moment ongelijkwaardige elementen. De vernieuwing die in de Noordnederlandse literatuur in 1885 vorm krijgt in het tijdschrift De Nieuwe Gids laat in het Zuiden immers op zich wachten tot 1893. Van Nu en Straks, het tijdschrift dat alle eind-negentiende-eeuwse avant-gardestromingen in literatuur en plastische kunsten aan bod laat komen, verschijnt bijna acht jaar nà De Nieuwe Gids en is in mindere mate geïnspireerd door dit Noordnederlandse voorbeeld dan door de directe invloed van de vernieuwingstendenzen in de Frans-Belgische literatuur (La jeune Belgique en L'art moderne sedert 1881, La société nouvelle sedert 1884) en in de Brusselse artistieke salons van ‘Les XX’. Toch zou het onjuist zijn zonder meer te stellen dat de literatuur in de Zuidelijke provincies hopeloos achterop is geraakt en volkomen afgesneden zou zijn geweest van de ontwikkeling in het Noorden. Niets is minder waar: de meeste Vlaamse literaire tijdschriften en weekbladen weten juist zeer goed wat zich boven de Moerdijk afspeelt. Maar bekeken in het licht van het ‘geestelijke brandpunt’ van De Nieuwe Gids vertoont de literatuur in het Zuiden in 1885 een onmiskenbaar eigen, ‘typisch Vlaams’ karakter. Een eerste, onmiddellijk opvallende constante in de literatuur is immers precies de zeer nauwe verbondenheid ervan met het nationale politieke leven, meer in het bijzonder met de actualiteit in de Vlaamse beweging en daarin vooral de vernederlandsing van het onderwijs en de tegenstelling tussen klerikalen en antiklerikalen. De Vlaamse burger anno 1885 is iemand die nog dag aan dag paraat moet staan om te strijden voor de rechten van de taal waarin hij zich uitdrukt en die bovendien een houding dient te kiezen tegenover de desastreuze gevolgen van de schoolstrijd en de daaropvolgende ‘schoolverwoesting’: de afschaffing van de ‘verlaten’ officiële scholen en leraarsambten door de sedert juni 1884 weer homogeen katholieke regering is in 1885 nog volop aan de gang. Een tweede, zij het minder in het oog springend kenmerk van de Zuidnederlandse literatuur in 1885, is haar overgangskarakter. Grote literaire hoogtepunten vallen in dat jaar niet te signaleren. Het literaire wonder Guido Gezelle, sedert 1872 werkzaam als onderpastoor in Kortrijk, ontplooit er vooral een journalistieke en | |||||||||
[pagina 60]
| |||||||||
‘taalbestuderende’ bedrijvigheid. Hij schrijft in die periode weinig gedichten - meestal gaat het dan om gelegenheidswerk - en komt slechts één keer nadrukkelijk op de voorgrond: met een standpuntverklaring tegenover de Vlaamse beweging (zie september). Voor het overige kan alleen geconstateerd worden dat in de Zuidelijke Nederlanden, in 1885 evenals in andere jaren, ontzettend veel geschreven en gepubliceerd werd: romans, verhalen, alleen- en tweespraken, drama's, blij- en kluchtspelen, zowel als gedichten van allerlei aard. Maar deze grote doorsneeproduktie omvat overwegend werk dat 100 jaar later onder het stof van de literaire geschiedenis bedolven blijkt te zijn en er ook best kan blijven. Deze bedenking doet echter niets af aan het feit dat de aandachtig terugkijkende toeschouwer duidelijke symptomen kan ontdekken van een zich aankondigende nieuwe literatuur. Representatief voor deze overgangsfase is bijvoorbeeld wat zich afspeelt in het tijdschrift Nederlandsche Dicht- en Kunsthalle. Hier worden precies in 1885 enkele provocerende poëtologische credo's naar voren geschoven (door de overigens minder bekende literatoren F. van Cuyck en O. Wattez) en wordt, naar het einde van het jaar toe, de ‘grote’ polemiek tussen Max. Rooses en Pol de Mont ingezet. De echte doorbraak laat dus nog even op zich wachten, maar het voorbereidende werk krijgt langzaam zijn verloop. Is ook de publikatie van De Nieuwe Gids in oktober 1885 al ‘geen donderslag bij heldere hemel’ geweest, in het Zuiden begint het op dat moment net wat te rommelen in de verte. | |||||||||
Donderdag 1 Januari.In De Taalstrijd hier en elders, een maandblad dat verschijnt als bijlage van de Nederlandsche Dicht- en Kunsthalle, uitgegeven door Th. Coopman en V.A. dela Montagne, worden de resultaten bekend gemaakt van een onderzoek naar ‘De tegenwoordige toestand der | |||||||||
[pagina 61]
| |||||||||
Nederlandsche taal in de Vlaamsche gewesten’. De reeks wordt ingeleid door de lakonieke constatering dat, in weerwil van de verkregen taalwetten waarin de rechten van het Nederlands in het gerecht, bestuur en onderwijs werden erkend, de toestand nog steeds verre van rooskleurig is: ‘In theorie is ons recht erkend: in de praktijk blijven de misbruiken van vroeger weelderig voorttieren’ (jg. I, 1884-1885, afl. 8). | |||||||||
Vrijdag 2 Januari.Willem Doorenbos, classicus en leraar Nederlands die in Amsterdam Perk, Kloos, Van der Goes en Verwey onder zijn leerlingen telde en sedert 1884 definitief te Elsene (Brussel) is gevestigd, wijdt een waarderende recensie aan Rijzende blâren van Jan van Beers. Het stuk wordt gepubliceerd in Nederlandsch Museum, Reeks II, jg. II, 1885, d. I, p. 328-336. Het is in Doorenbos' Brusselse huis dat Hélène Swarth in september 1884 Willem Kloos ontmoette. Doorenbos zal, evenals Hélène Swarth, aan De Nieuwe Gids meewerken. | |||||||||
Dinsdag 13 Januari.Clandestien debuut van Cyriel Buysse, die van 1878 tot eind '84 tewerk gesteld was als bediende van de burgerlijke stand in zijn geboortedorp Nevele. Hij schrijft karikaturaal-ironiserende Verslagen over de Gemeenteraad van Nevele (zittingen van 13 januari, 9 februari, 1 en 9 april 1885, juni 1886). Ze worden door een Gentse drukker geautografeerd en op kleine schaal verspreid. Onder de plaatselijke bevolking zorgen deze anoniem verschenen vlugschriften voor heel wat hilariteit. | |||||||||
Zaterdag 17 Januari.In het liberale weekblad Het Volksbelang, opgericht te Gent in 1867, begint een studie te verschijnen van Frans Netscher over ‘De XIXe eeuwsche Hollandsche letterkundigen op de geldmarkt’ (19e jg., nrs. 3-7, 17 jan.-14 febr. 1885). De reeks is gedateerd Den Haag, november 1884 en wordt besloten met een oproep om toe te treden tot de nog officieel op te richten Vereeniging van Nederlandsche Letterkundigen. | |||||||||
Zondag 1 Februari.Te Hasselt verschijnt de eerste aflevering van 't Daghet in den Oosten (1885-1914), ‘Limburgsch Tijdschrift voor Taal en andere Wetensweerdigheden’, met als motto ‘Sinte-Lutgarde van Tongeren!’ Het nieuwe maandblad neemt zich voor berichten te brengen over taal en letterkunde, ‘niet over het hooge hollandsch maar over onze frissche levendige schilderachtige volkstaal, over onze limburgsche vlaamsche taal.’ | |||||||||
[pagina 62]
| |||||||||
Het blad werd gesticht door Polydoor Daniëls, priester en goede vriend van Guido Gezelle. Deze laatste zal in dit ‘Limburgse Loquela’ een bezielende rol spelen. | |||||||||
Zondag 8 Februari.In De Vlaamsche Wacht (7e jaar, nr. 17) wordt als uitgave van het Davidsfonds Zonder God aangekondigd, een zedenroman van geneesheer-letterkundige Jan Renier Snieders, broer van de meer bekende journalist-letterkundige August Snieders. De roman speelt zich af tegen de achtergrond van de schoolstrijd. Een schoolmeester ‘met onvast karakter’ en in de ban van de ‘vrijdenkerij’ is aanvankelijk zeer verheugd over de nieuwe schoolwet (1879), die tot doel heeft het onderwijs in de scholen te verwereldlijken. Maar wanneer ten gevolge van de maatregelen van het episcopaat zijn eigen school leegloopt en hij zelf wordt ontslagen terwijl de nieuw gebouwde katholieke gemeenteschool tot bloei komt, lijkt hij zijn totale ondergang tegemoet te gaan. J.R. Snieders, zeer gehecht aan geloof en traditie, laat het verhaal echter uitlopen op een (weinig realistisch) happy end: de schoolmeester werd bedrogen door ‘de geuzen’ en wordt uiteindelijk gered dank zij de standvastigheid van zijn dochter, die het geloof niet verzaakte en door het gebed geneest van een zware ziekte.
In de Nederlandsche Dicht- en Kunsthalle, ‘Tijdschrift gewijd aan Taalen Letterkunde, Kunst, Geschiedenis en Onderwijs’, laat dr. J. Nolet de Brauwere van Steeland van oktober 1884 tot januari 1885 een breedvoerige bespreking afdrukken van het tweedelige epos Het menschdom verlost (verschenen in 1874; uitgebreid 1883) van Lodewijk de Koninck. Deze studie houdt volgens sommigen een hevige ‘aanranding’ in (sic in Rond den Heerd, 20e jg., nr. 10, 1 februari 1885, p. 76) en zal allerlei ‘tegenkritiek’ uitlokken, waarop Nolet de Brauwere dan weer omstandig zal reageren in ‘Tegenbemerkingen’ (N.D.K.H., december '85-februari '86). De Konincks epos, dat beschouwd werd als een poëtische verklanking van zuiver ultramontanisme en de hemel werd ingeprezen door de katholieke instanties, werd door Nolet de Brauwere o.m. ‘broddelwerk’ genoemd. | |||||||||
Zaterdag 21 Februari.Het kunstgenootschap ‘De Distel’, gevestigd in het lokaal de Vierkante Pot, Greepstraat te Brussel, heeft besloten een wedstrijd uit te schrijven voor het vervaardigen van een ‘nederlandsch schoolkoordicht.’ | |||||||||
Dinsdag 24 Februari.Herman Teirlinck is 6 jaar oud. | |||||||||
[pagina 63]
| |||||||||
Maart.De in februari uitgebroken werkstakingen in de Borinage vinden veel weerklank en sympathie bij Vlaamse socialistische groepen. Op voorstel van Edward Anseele wordt brood gestuurd door de Gentse coöperatie ‘Vooruit’. | |||||||||
Zaterdag 7 Maart.In het Brusselse kunstgenootschap ‘De Distel’ wordt door Emiel T'Sjoen, leraar, een vertaling van Wagners ‘De meesterzangers’ naar voren gebracht. De lezing zal worden gevolgd door verdere uiteenzettingen over Wagner, waarbij Prosper van Langendonck en Alfred Hegenscheidt, later prominente vertegenwoordigers van de Van-Nu-en-Straks-beweging, aandachtige toehoorders zijn. Het Brusselse concertleven stond in het teken van het wagnerisme lang vóór het verschijnen van Van Nu en Straks. | |||||||||
Dinsdag 10 Maart.Karel van de Woestijne is 7 jaar oud.
In het maartnummer van de Nederlandsche Dicht- en Kunsthalle (jg. 7, afl. 10), worden van Prosper van Langendonck ‘Twee sonnetten’ afgedrukt. Het eerste, ‘Ultima dona’ (bij bundeling gedateerd 1884), was oorspronkelijk vermoedelijk opgedragen aan Hélène Swarth maar verschijnt zonder opdracht (H. Swarth, Brieven aan Pol de Mont, ed. Liebaers, p. 91). In de loop van maart signaleert de Vlaamse pers dat in de Nederlandse kranten de eerste berichten verschijnen over een geplande academie voor Noord en Zuid. Het oprichten van een Vlaamse academie was een reeds lang en herhaaldelijk gestelde eis van de Vlaamsgezinden, die hierin een middel zagen om tot eenvormigheid van de spelling te komen en een volwaardige Vlaamse letterkunde tot stand te brengen. De idee een gemeenschappelijke academie voor Noord en Zuid op te richten groeide in de Nederlandse Taal- en Letterkundige Congressen (vanaf 1849). August Beernaert, minister in de homogeen katholieke regering die aan het bewind kwam na de verkiezingen van juni 1884, vatte onmiddellijk het plan op om een internationale academie voor Nederlandse taal- en letterkunde op te richten, met zetels te Gent en te Leiden. Hij voerde zelf onderhandelingen met de Nederlandse regering. In het Zuiden reageerde de katholieke pers niet onverdeeld gunstig op het plan. Ronduit afwijzend stelde zich Rond den Heerd op, het orgaan van Ad. Duclos, die de meest extreme richting van het Westvlaamse particularisme vertegenwoordigt. Als bezwaren worden aangevoerd dat de ‘gemeenzame’ academie voor Noord en Zuid niet beantwoordt aan de eigen aard van de Vlamingen en dat een academie te veel geneigd zou zijn haar voorschrif- | |||||||||
[pagina 64]
| |||||||||
ten als bindend op te leggen: ‘Of die Academie wel de moedertaal zal tot den rang verheffen die haar toekomt, ofwel de Nederlandsche taal, die toch niemands moedertaal is, zal krachtiger helpen opdringen, is eene zware vraag; en velen liggen met achterdenken dat die Academie wel zou kunnen onze taal, als taal, meer kwaad dan goed doen’ (verzoekschrift uitgaande van het Davidsfonds, Kortrijk; geciteerd in Rond den Heerd, 20e jg., nr. 17, 22 maart 1885). De oppositie tegen de Noord-Zuidacademie zal zich verder uitbreiden. Door de katholieken wordt als bijkomend bezwaar gewezen op het dreigende gevaar voor het geloof: de invloed van de ‘geuzen’ dient te allen prijze te worden vermeden.
Te Gent, bij Ad. Hoste, verschijnt deel XVI van de Werken van Sleeckx. Verhalen en novellen. De scheepstimmerlieden en andere verhalen.
Te Roeselare, bij De Seyn-Verhougstraete, verschijnt het negende deel van de Nagelaten gedichten van Prudens van Duyse, gepubliceerd door Florimond van Duyse (zoon van de dichter), ‘onder toezicht van Jan van Beers en Emanuel Hiel.’ Het bevat het vervolg op de vertalingen en navolgingen ‘uit het Hoogduitsch en uit het Fransch’, alsook een reeks nagevolgde fabelen. Deel 10 volgt enkele maanden later (augustus). | |||||||||
Maandag 30 Maart.Te Brussel, ‘in den Alhambra’, brengt de Koninklijke Maatschappij ‘De Morgendstar’ de eerste opvoering van Het rouwkleed, ‘dramatisch schouwspel in één bedrijf’ van de succesrijke toneelauteur Nestor de Tière. | |||||||||
Zaterdag 4 April.Te Antwerpen overlijdt de toneelspeler Victor Driessens. Hij wordt in de pers ‘België's grootste toneelkunstenaar’ genoemd en vereerd met een vorstelijke begrafenis.
Het Volksbelang van 4 april (19e jg., nr. 14) vestigt de aandacht op Blauwe bloemen (1884), de tweede bundel van Hélène Swarth, die in De Nederlandsche Spectator (Den Haag) geestdriftig werd beoordeeld maar ‘in Vlaamsch-België schier ongelezen blijft, wellicht omdat hij veel te duur kost.’ De uitgave van de volledige werken van mevrouw Courtmans, geboren Berchmans, vindt regelmatig voortgang. Bij De Seyn-Verhougstraete te Roeselare kwam net het zesde deel uit, met: Het plan van Heintje Barbier; - De bondgenoot; - De bloem van Kleit; - Er in of er uit. | |||||||||
[pagina 65]
| |||||||||
Zondag 12 April.Ad. Duclos valt in Rond den Heerd (20e jg., nr. 20, p. 155) scherp uit tegen het gebruik van het ‘Nederlandsch’ en vraagt dat men in Vlaanderen ‘Vlaamsch’ zou gebruiken: ‘Want, vreemde taal voor vreemde taal, ik heb nog liever het fransch. 't Gebruik van Fransch doet aan 't Vlaamsch min kwaad als 't gebruik van 't zoogezeid Nederlandsch.’ | |||||||||
Zondag 26 April.De vijfjaarlijkse prijs voor Vlaamse letterkunde is toegewezen aan Rijzende blâren (1884), door Jan van Beers. De jury had, bij eerste stemming, beslist dat niet in aanmerking zouden worden genomen: Het Menschdom verlost, door De Koninck (4 tegen 3 stemmen), een werk van Wazenaar, de Nagelaten gedichten van Pr. van Duyse en een werk van Virginie Loveling. In het toewijzen van de prijs waren 5 stemmen voor Van Beers en 3 voor Mathilda Ramboux [ = Hilda Ram] (naar een bericht in De Vlaamsche Wacht, 7e jg., nr. 22). | |||||||||
Zaterdag 2 Mei.In de ‘Groote feestzaal’ te Antwerpen wordt de eerste wereldtentoonstelling geopend (die toegankelijk blijft tot oktober 1885). De plechtige opening wordt opgeluisterd o.m. door een Feestzang van Jan van Beers (‘O Land van Maas en Schelde’), met muziek van Peter Benoit, die ook de leiding heeft van de uitvoering, in de hem typerende ‘kolossaal-stijl’. Het orkest heeft een reusachtige bezetting (o.m. 50 eerste en 50 tweede violen), het gemengd koor telt 800 zangers, naast 500 kinderen. De tekst van de feestzang wordt gedrukt bij Buschmann, Antwerpen, met een Hoogduitse, Engelse en Franse vertaling. | |||||||||
Zondag 3 Mei.In Rond den Heerd blijft Ad. Duclos erbij dat noch de Vlaamse taal noch de Vlaamse geest iets te winnen hebben bij de inrichting van een Noord- en Zuidnederlandse academie: ‘De taal van Nederland en is de taal van onze vlaamsche provincie'n niet. De geest van ons volk is geheel verschillig van den geest der Hollanders [...]. Onze letterkunde en moet niet verhollandscht worden.’ | |||||||||
Zaterdag 9 Mei.De bijeenkomst van het Brusselse kunstgenootschap ‘De Distel’ groeit uit tot een berucht geworden ‘sonnettenzitting’. De dichtkunst van Hélène Swarth komt er tot twee keer toe aan de orde. De zitting wordt besloten met het voornemen een hele dagorde te wijden aan het voorlezen van Swarths bundel Blauwe bloemen. Sommige leden van het genootschap bestempelen de ‘smarttoon’ ervan | |||||||||
[pagina 66]
| |||||||||
als ‘ziekelijk’, maar de dichteres vindt een vurig verdediger in Prosper van Langendonck (naar Schmook, p. 457).
Te Roeselare, bij De Seyn-Verhougstraete, is het eerste deel van de Volledige werken van Emanuel Hiel van de pers gekomen. Te Antwerpen, bij Lod. Janssens, verschijnen de eerste twee afleveringen van Jan Baptist van Rijswijck, Dicht- en prozawerken. | |||||||||
Dinsdag 12 Mei.August Vermeylen is 13 jaar oud. | |||||||||
Zaterdag 16 Mei.‘Antwerpen. Eene commissie, samengesteld uit de heeren A. Cornette, P. De Mont, Max. Rooses, F. Jos. Van den Branden en Jan Van Ryswyck, heeft, onder dagteekening van 16 Mei, een open brief uitgegeven, waarbij in het licht wordt gesteld, dat het Vlaamsche land de meeste ingenomenheid heeft betoond met “de dubbele hulde, dezer dagen van regeeringswege aan Jan Van Beers gebracht, door zijne bekroning in den vijfjaarlijkschen prijskamp van Nederlandsche letterkunde en zijne benoeming tot briefwisselend lid der koninklijke academie van België,” en voorts het denkbeeld wordt vooropgezet, om den dichter van Jongelingsdroomen, Gevoel en Leven, Rijzende Blâren enz., “in passenden vorm, een welverdiend bewijs van de genegenheid zijner vrienden, van de vereering zijner bewonderaars aan te bieden”.’ (bericht uit De Vlaamsche School, ‘Tijdschrift voor kunsten, letteren, wetenschappen, oudheidkunde en kunstnijverheid’, 1885, p. 82). Tegelijk met Van Beers werd Nicolaas Beets benoemd als ‘bijgevoegd lid’ van de Koninklijke Academie van België (K.B. van 4 mei 1885). De verhandeling van Jan van Droogenbroeck (pseudoniem: Jan Ferguut), Over de toepassing der regels van de Latijnsche en Grieksche metriek op de Nederlandsche poëzie, wordt bekroond door de Koninklijke Academie van België.
Het voorstel van de Belgische regering om een Belgisch-Nederlandse academie voor Nederlandse taal- en letterkunde te | |||||||||
[pagina 67]
| |||||||||
stichten wordt, op advies van de afdeling Letteren van de Nederlandse Akademie, omgebogen in de aanbeveling van een beperkte ‘Internationale Commissie voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde.’ | |||||||||
Zondag 31 Mei.Ad. Duclos constateert in Rond den Heerd met vreugde dat ‘verstandige lieden in Holland’ kennelijk niet geloven in de geplande Noord-Zuidacademie. Voorts citeert hij met instemming uit de Gazette van Kortrijk, waar de eenheid van taal tussen Holland en het Vlaamssprekende Belgenland ‘valschheid en bedrog’ werd genoemd. | |||||||||
Juni.In het Haagse blad De Nederlandsche Spectator polemiseert de Gentse hoogleraar Paul Fredericq met de Friese taalgeleerde Johan Winkler over Westvlaams en Nederlands (6 en 20 juni). Fredericq noemt het Westvlaams zoals gehanteerd in Rond den Heerd een potsierlijk dialect (wat hem door Ad. Duclos niet in dank wordt afgenomen); Johan Winkler neemt het op voor het Westvlaamse taalparticularisme. De polemiek zal worden voortgezet in Rond den Heerd.
Het juninummer van Nederlandsche Dicht- en Kunsthalle (jg. 8, afl. 1) vertoont een opvallend gemengd oud-nieuw karakter. Naast de ‘Losse bladen’ van Hélène Swarth (gebundeld in Beelden en stemmen, 1887) en een novelle van Reimond Stijns (‘Honger en koude’) verschijnen enkele ‘kruimelversjes’ van G. Antheunis en een gedicht van Arnold Sauwen (‘De stem der minne’). Nog in dezelfde aflevering wordt het maniëristische gedicht ‘Uit “Antiekpenningen”. Het bad’ van Pol de Mont afgedrukt (gebundeld in Fladderende vlinders, 1885), onmiddellijk gevolgd door ‘Lente’, een gedicht van J.A. van Droogenbroeck. | |||||||||
[pagina 68]
| |||||||||
In De Gids verschijnt een opstel van Max. Rooses over ‘Zuid-Nederlandsche poëzie’, waarin hij Rijzende blâren van Jan van Beers en Idyllen en andere gedichten van Pol de Mont bespreekt (gebundeld in Max. Rooses, Derde schetsenboek, d. II, 1885). Aan de basis van het opstel ligt de idealistisch-romantische kunstopvatting - het ideaal van een zedelijk verheven, veredelende en vaderlandslievende kunst - die weldra in botsing zal komen met de poëtica van ‘de jongste richting’ (zie november). | |||||||||
Woensdag 17 Juni.Onder de titel ‘Belgisch-Nederlandsche Academie van Nederlandsche letteren’ verschijnt in De Taalstrijd hier en elders (d. II, nr. 2, 1 juli 1885, p. 43) het volgende bericht: ‘Wij vernemen (17 Juni) dat de meerderheid van de leden der N. Nederlandsche Academie (Afdeeling Letteren) zich gunstig verklaarde voor het stichten dier ontworpen Academie; maar dat de Nederlandsche Regeering van de zaak heeft moeten afzien om redenen van geldelijken aard.’ | |||||||||
Zondag 21 Juni.De zelfbewuste en expansieve aard van Pol de Mont dreef hem ertoe contacten te zoeken in het buitenland en de Vlaamse letterkunde op internationaal vlak bekend te maken. Op 21 juni schrijft hij aan Georg Brandes, dan al een gezaghebbend internationaal georiënteerd criticus: ‘C'est ma ferme conviction: il serait d'une haute signification en même temps que d'une bonne augure p[ou]r la littérature de ma patrie, si un écrivain justement célèbre en t[ou]te l'Europe, faisait ressortir dans quelque grande revue (allemande p. ex.) les différents caractères du mouvement litt. néerlandais, tout autant pour y discerner ce qui est vieillot, démodé, anachronismique, que ce qui pousse vers l'avenir en éclairant le présent.’ De Mont zal er inderdaad in slagen Brandes' aandacht te krijgen: de Deense literatuurhistoricus zal België bezoeken en een (‘schromelijk overdreven’ waarderend) artikel schrijven over de taalpolitieke toestanden en de literatuur in Vlaanderen (naar E. Willekens 1960). | |||||||||
Zondag 5 Juli.In het lokaal van het Taalminnend studentengenootschap 't Zal wel Gaan te Gent wordt de (later invloedrijke) bond der oud-leden gesticht. Het genootschap viert het verschijnen van zijn 25ste Almanak. Hierin is een bijdrage opgenomen van oud-lid Arthur Cornette sr., ‘Over proza’ (ook afzonderlijk verschenen). Cornette wijst er op een gaping in de letterkundige geschiedenis, die tot dusver weinig aandacht besteedde aan de ontwikkeling van het pro- | |||||||||
[pagina 69]
| |||||||||
za. Bij deze gelegenheid wordt ook ‘terloops’ een romantisch kunstcredo verwoord (p. 92): ‘Kunst is, in elk geval, schepping: vrije schepping, naschepping, herschepping, - volgens het vak, het onderwerp en den trant van behandeling, volgens de verhouding waarin de schrijver staat tot het voorwerp van zijn werk; maar schepping moet er zijn, zal er kunst wezen.’ In het julinummer van Nederlandsche Dicht- en Kunsthalle (jg. 8, afl. 2) geeft de jonge leraar en letterkundige Omer Wattez in ‘Over kleur en klank in een lettergewrocht’ een waarderende beschouwing over het schilderachtige, d.w.z. de impressionistische beschrijfkunst in poëzie, die volgens hem een hoogtepunt vindt in het werk van Pol de Mont: ‘Bij dezen vindt men tusschen het zacht getinte en het rijk gekleurde de fijnste, molligste nuancen.’ Het artikel krijgt een voortzetting in november. | |||||||||
Zaterdag 8 Augustus.Het tiende en laatste deel van de Nagelaten gedichten van Prudens van Duyse is verschenen. Het Volksbelang laat op zijn aankondiging van deze Rijminvallen van ‘den vruchtbaren Dendermondschen dichter’ een korte laatdunkende commentaar volgen. | |||||||||
Zaterdag 15 - Zondag 16 Augustus.Op het congres van de Landelijke Raad der Belgische Socialistische Arbeiderspartij, gehouden te Antwerpen, wordt de Belgische Werkliedenpartij (B.W.P.) gesticht, die de strijd zal inzetten voor het algemeen stemrecht (pas verkregen in 1920, nadat het algemeen meervoudig stemrecht was verworven in 1893). De B.W.P. spitste zich aanvankelijk vooral toe op de materiële lotsverbetering van de arbeiders. | |||||||||
Zondag 16 Augustus.Virginie Loveling voltooit haar roman Sophie, die nog in hetzelfde jaar wordt gedrukt en in een volksuitgave herdrukt.
Hélène Swarth heeft een nieuwe bundel ‘ongeveer’ gereed. Het is haar derde dichtbundel in het Nederlands (na Eenzame bloemen en Blauwe bloemen, beide verschenen in 1884). Hij zou aanvankelijk Beelden en tafereeltjes heten maar zal, na een lange zwerftocht via verschillende weigerige uitgevers en vermeerderd met enkele nieuwe gedichten, uiteindelijk uitkomen in mei 1887, onder de titel Beelden en stemmen (Gent, Ad. Hoste). Hij bevat naast (objectieve) ‘Aquarellen’ en pantoens, veertig (lyrische) sonnetten, en markeert een bij de dichteres groeiende behoefte aan (door P. de Mont beïnvloede) Parnassiaanse vormverfijning. De sonnetten zullen aanleiding geven tot de hoogste waardering van Willem Kloos, die de | |||||||||
[pagina 70]
| |||||||||
dichteres zal begroeten ‘als de souvereine kunstenaresse van ons land’ (naar Liebaers, p. 96-98). | |||||||||
Dinsdag 25 Augustus.Te Poperinge overlijdt Leenaart-Lodewijk de Bo, pastoor van Sint-Bertens en deken te Poperinge. Hij is de auteur van het West-Vlaamsch idioticon (1870-1873) en van talrijke gedichten. Hij werd in 1873 om zijn Westvlaams taalparticularisme aangevallen door J. Nolet de Brauwere van Steeland in het pedagogische tijdschrift De Toekomst. De Bo werkte mee aan Gezelles tijdschrift Loquela. | |||||||||
Zondag 30 Augustus.Te Brussel verschijnt het eerste nummer van het ‘wekelijksch tijdschrift’ Flandria, orgaan van de Liberale Vlaamsche Bond van Brussel. Hoofdopsteller is H. Haerynck. Het is een ‘strijdend en stichtend blad op vreedzame wegen’, in het leven geroepen ‘uit hartstochtelijke liefde voor onze taal en ons volk, dat hoe gering in getal, zich sedert eeuwen deed gelden door zijne kunst, zijne letterkunde en zijnen vrijheidszin.’ Er zijn twee motto's: ‘Omdat ic Vlaminc ben’ (Van Maerlant) en ‘Als ic can’ (Jan van Eyck). In de eerste jaargang verschijnen wekelijks ‘Soldatenliederen’ van Emanuel Hiel, die is toegetreden tot de redactie. | |||||||||
Maandag 31 Augustus - Dinsdag 1 September.Op de jaarlijkse algemene vergadering (de ‘feestzitting’) van het Davidsfonds, gehouden te Mechelen, worden hevige klachten geuit over de verfransing van het middelbaar onderwijs in de ‘geestelijke’ onderwijsinrichtingen en wordt de stichting besproken van een ‘Vlaamsche Hoogeschool’. Bij diezelfde gelegenheid laat Edgar Tinel zijn drie Marialiederen uitvoeren, op teksten van Guido Gezelle. In 1885 componeert Tinel nog twee liederenreeksen op teksten van Gezelle: Geestelijke gezangen en Adventliederen. | |||||||||
September.In het septembernummer van Nederlandsche Dicht- en Kunsthalle (jg. 8, afl. 4) pleit de jonge Antwerpse normaalschoolleraar en let- | |||||||||
[pagina 71]
| |||||||||
terkundige J.F. van Cuyck in ‘Prozastijl’ voor een ‘persoonlijke stijl’: deze is ‘veel minder eene vrucht van oefening en studie dan het geurig en kleurig voortbrengsel eener aangeboren begaafdheid.’ Beslist modern klinkt in 1885 ook wel deze uitspraak: ‘Den man van talent is alles toegelaten. Hij schrijft, gelijk hij wil, ik meen, zooals hij denkt en gevoelt, zonder zich om regels van welken aard ook te bekreunen.’ | |||||||||
Zondag 5 September.In Het Volksbelang verschijnt de eerste van vijf afleveringen van Het erfdeel van Onkel Baptiste, een realistische novelle. Dit ‘feuilleton’ is het anoniem geïntroduceerde officiële debuut van Cyriel Buysse, wiens naam pas bekend zal worden gemaakt bij het afdrukken van de laatste aflevering (10 oktober). Het wordt ingeleid door een niet ondertekende, maar door Paul Fredericq aan Buysses tante Virginie Loveling toegeschreven aanbeveling: het is ‘de eersteling van een jong schrijver, die ons geroepen schijnt om eene eervolle plaats in de rei onzer Zuid-Nederlandsche letterkundigen te nemen. Eigenaardig heeft hij zijn onderwerp behandeld; vooral getuigt het van een diep gevoel van het natuurschoon en met treffende waarheid zijn de tooneelen uit het boerenleven geschetst.’ | |||||||||
Zondag 27 September.Te Antwerpen, in het lokaal van het Verbond voor Kunsten, letteren en wetenschappen, wordt tijdens een grote plechtigheid hulde gebracht aan Jan van Beers, in de liberale pers begroet als ‘den keurigsten, den beroemdsten onzer tegenwoordige Zuid-Nederlandsche dichters.’ Aan de dichter worden verschillende geschenken aangeboden, waarbij een marmeren borstbeeld door F. Joris en een door P. Ver- | |||||||||
[pagina 72]
| |||||||||
haert geëtst portret. Er zijn redevoeringen van Max. Rooses, voorzitter van het inrichtend comité, en van Jan ten Brink, hoogleraar te Leiden, die aan de dichter het ‘Ridderkruis van den Nederlandschen Leeuw’ overhandigt, toegekend door Koning Willem III. Veel indruk maakt ook de uitvoering van ‘Hulde aan Jan van Beers’, een gelegenheidskoorzang gecomponeerd door Jan Blockx op een tekst van V.A. dela Montagne.
27 september. In het Brussels weekblad Flandria (jg. 1, afl. 5) begint Ruwe liefde, ‘Dorpsverhaal’ door Reimond Stijns te verschijnen. Het is opgedragen ‘Aan Dichter Hiel, Vader en Vriend der jonge Vlaamsche Strijders voor Taal en Volk.’ | |||||||||
Woensdag 30 September.Te Tielt wordt door de plaatselijke afdeling van het Davidsfonds een grootse huldezitting georganiseerd voor de taalgeleerde De Bo. Er worden tientallen ‘boodschappen’ voorgelezen. Guido Gezelle houdt er zijn opgemerkte ‘ruitebrekersrede’, waarin hij de ‘blauwvoeterij’ - de te Roeselare onder impuls van Albrecht Rodenbach ontstane Vlaamsgezinde studentenbeweging - aanvalt. Gezelle stelt onomwonden: ‘Te veel Vlamingen zijnder, wier nuttelooze beweginge te vergelijken is bij een deel vreemde sprongen en aardige tuimelperten, ja, bij naamloos guitenwerk en verwaande ruitebrekerije van machtelooze kinders, wier ouders naderhand de boete betalen.’ Gezelle distantieert zich hier niet alleen van de blauwvoeterij, maar van de Vlaamse beweging in het algemeen; het Vlaamse volk, zo meent hij, is ondanks alle verfransingspogingen immers zuiver Vlaams en christelijk gebleven: ‘Noch de Bourgoensche wulpschheid, noch het spaansche geweld, noch de oostenrijksche philosophie, noch de fransche terreur, noch de te laat bekende en beklaagde “dwalingen en overijlingen van het gewezen hollandsch bestuur”; neen, noch onze hedendaagsche fransche hofhouding, noch ons fransch geld, noch onze fransche maten en gewichten, noch onze fransche wetgeving, noch ons fransch bestier, noch ons fransch recht, noch ons fransch krijgswezen, noch onze fransche academie'n, noch onze fransche hooge en leege schoolen; neen, noch onze zoo gezeid vlaamsche beweginge zelve en hebben van ons volk ooit iets anders konnen maken als het oude en 't eerbiedweerdig vlaamsche volk; en hebben van de tale van dat volk ooit iets anders kunnen maken als onze oude vlaamsche en eerbiedweerdige moedertale!’ De controversiële toespraak wordt gepubliceerd in Rond den Heerd, jg. 20, nr. 45, 4 oktober 1885, p. 349-356 en zal ook opgenomen worden in het Jaarboek van het Davidsfonds voor 1886, p. 100-120. | |||||||||
Zaterdag 3 Oktober.Stijn Streuvels, voorlopig nog Frank Lateur, is 14 jaar oud. | |||||||||
[pagina 73]
| |||||||||
Zaterdag 10 Oktober.In het Gentse dagblad Vooruit, gesticht in 1884 door de socialistische politicus Edward Anseele, begint als feuilleton Germinal van Zola te verschijnen, ‘uit het Fransch vertaald’ door Anseele zelf. Fragmenten van dit feuilleton worden overgenomen in de wekelijks verschijnende krant De Toekomst, ‘orgaan voor de Belgische Socialistische Arbeiderspartij’ (vanaf zondag 11 oktober). Germinal wordt in Vooruit afgedrukt tussen 10 oktober 1885 en 27 mei 1886. Anseele heeft het epos van het verdrukte proletariaat dus vermoedelijk al geheel vertaald in het jaar waarin de roman oorspronkelijk verscheen (1885) en leverde hiermee ‘de eerste publikatie in het Nederlands’ (Van Vreckem, p. 17). Eerder al liet Anseele in Vooruit zijn geromanceerde biografie van E. Moyson, Voor 't volk geofferd, afdrukken (dit is de ‘derde uitgave’); de laatste aflevering, nr. 167, verscheen op woensdag 29 april 1885, en voorts verschenen als feuilleton in Vooruit nog in 1885: Mijnheer Luchtervelde en Voor 2 centen minder van Eug. Zetternam, gevolgd door een vertaling van Revanche. Episode uit de Dagen der Commune door L. Cladel en van De oude kraamster, een novelle van de Belgische naturalist Paul Heusy.
Te Gent, bij de Algemeene boekhandel van Ad. Hoste, verschijnt Sophie (3 dln., 469 blz.) van Virginie Loveling. Het is een ‘politieke zedenroman’ waarin de schrijfster, die in 1877 al opzien baarde met de politieke schetsen In onze Vlaamsche gewesten (gepubliceerd onder het pseudoniem W.G.E. Walther), de geschiedenis schetst van de schoolstrijd van 1879 tot 1884 in een Vlaams dorpje. Het verschijnen van Sophie wordt in Het Volksbelang van zaterdag 17 oktober (19e jg., nr. 42) begroet als ‘Eene letterkundige gebeurtenis’: | |||||||||
[pagina 74]
| |||||||||
de bescheiden titel van dit roerend werk laat niet vermoeden dat wij ‘hier nogmaals een smartvol en aangrijpend tafereel van de lijdensgeschiedenis der Vlamingen op de dorpen in ons verkwezeld Vlaanderen zien ontvouwen.’ De voor de ‘kleine man’ zo dramatische gevolgen van de strijd tussen staatsschool en kerkschool werd al uitvoerig beschreven in de roman Arm Vlaanderen van Is. Teirlinck en R. Stijns (1884). In oktober en november zullen van liberale zijde nieuwe pogingen worden ondernomen om het project van een Noord-Zuidacademie te redden. De acties van het Willemsfonds en het Brusselse letterkundige genootschap ‘De Distel’ zullen echter op niets uitlopen. De eis zal dan worden omgebogen in die van een aparte Vlaamse academie, die los zou staan van de bestaande Académie royale. De Koninklijke Vlaamsche Academie zal worden opgericht bij K.B. van 8 juli 1886. | |||||||||
Zaterdag 7 November.In Het Volksbelang wordt meegedeeld dat de zevende aflevering is verschenen van de Dicht- en prozawerken van Jan Baptist van Rijswijck, de ‘te weinig gekende volksschrijver.’ De uitgave, verzorgd door de zoon van de schrijver, zal verschijnen in 35 afleveringen (1885-1890) en besloten worden met een levensschets door Max. Rooses. | |||||||||
Maandag 9 November.Emmanuel de Bom is 17 jaar oud.
Het eerste nummer van De Nieuwe Gids, verschenen op 1 oktober, wordt vrijwel onmiddellijk voorgesteld door Pol de Mont in het pedagogische tijdschrift De Toekomst, ‘Tijdschrift voor opvoeding en onderwijs’ o.r.v. Arthur Cornette, Pol de Mont en H. Temmerman (Zesde Reeks, 4e jg., d. XXIX, 1885, p. 542-543): | |||||||||
[pagina 75]
| |||||||||
‘Met ware ingenomenheid hebben wij dit tijdschrift, orgaan van de jongste beoefenaars der literatuur aan gene zijde van den Moerdijk, ontvangen en doorloopen. Al behelst het juist niet zoo heel veel, waaruit men zou mogen besluiten tot het bestaan van een geslacht, wiens eischen en betrachtingen met die van het oudere letterkundige Nederland onvermijdelijk in botsing moeten komen, verklaren wij toch, met voldoening, dat de inhoud dezer eerste aflevering onder vele opzichten voortreffelijk is.’ De Monts voorkeur gaat uit naar Verweys opstel over Shakespeares sonnetten en naar ‘de waarlijk betooverende phantazie’ van Van Eeden, De kleine Johannes. Te Rotterdam, bij Elsevier, verschijnt de jongste bundel van Pol de Mont, Fladderende vlinders, in een mooie, typografisch zeer verzorgde uitvoering. De dichter begeeft zich verder op het lichte, impressionistische pad van de ‘bevallige’ poëzie en de formele verfijning: er zijn ‘Rondeelkens en villanelles’, ‘Ritornellen en terzinen’, ‘Pantoens en ghazelen’, naast sonnetten en ‘Cameeën en antiekpenningen’. De bespreking van de bundel door Max. Rooses (in Nederlandsche Dicht- en Kunsthalle, jg. 8, afl. 9/10, februari-maart 1886, p. 491-503) vormt de inzet van een literaire polemiek die samengevat kan worden als een confrontatie tussen de oude en de nieuwe kunstopvatting op het einde van de eeuw en die in de Vlaamse literatuur de definitieve doorbraak inluidt van de nieuwe esthetica. De polemiek zal worden afgesloten door een opstel van Prosper van Langendonck, ‘De Vlaamsche Parnassus’ (N.D.K.H., 1888), waarvan de basisideeën terug te vinden zijn in ‘Herleving der Vlaamsche poëzij’, één van de programmatische opstellen in de eerste reeks van Van Nu en Straks (1893-'94). Waar Max. Rooses sedert 1883 (in het Gids-opstel ‘De jongste richting in de Zuid-Nederlandsche letterkunde’) eist dat kunst vaderlandslievend (= Vlaams), zedelijk verheven, rationeel en didactisch zou zijn, en vanuit deze kunstopvatting Pol de Mont het verwijt toestuurt dat deze ‘knutselwerk’ en ‘kleuterpoëzie’ heeft geleverd, zal De Mont het in zijn uitvoerige verdediging ‘Pro domo’ | |||||||||
[pagina 76]
| |||||||||
(N.D.K.H., 1888) opnemen voor de ‘nieuwe richting’, d.i. het estheticisme van Tachtig: het enige doel van de poëzie, stelt De Mont, haar enige reden van bestaan, ‘dat is de poëzie zelve,’ en haar enige zending is ‘het schoonheidsgevoel te streelen.’ Typerend is wel dat de jongeren van Van Nu en Straks Van Langendonck als mentor zullen verkiezen, en juist niet Pol de Mont, die nochtans de wegbereider van de nieuwe kunst is geweest: ‘Hij was ons te simpel-blij, te loszinnig, te dartel. En zijn zangerigheid, zijn er-op-los-deunen leek ons oppervlakkigheid’, zo getuigde Emmanuel de Bom in 1927 (opgenomen in Dagwerk voor Vlaanderen, 1929, p. 28-29).
J.F. van Cuyck klaagt in ‘Over lettercritiek’ in Nederlandsche Dichten Kunsthalle (jg. 8, afl. 6) over de ‘onbetrouwbaarheid der critiek’ in Vlaams België: het is een ‘beklagenwaardige[n] en zelfs gevaarlijke[n] toestand.’ De kritiek betekent niets, ‘omdat er niemand is, die er zijn werk van maakt [...]; zelfs Max Rooses schrijft meestendeels over werken van gevestigde faam.’ En: ‘Een Noord-Nederlandsch schrijver is er oneindig beter aan toe:’ hij mag niet klagen over gebrek aan kunde en smaak bij de criticus; jonge schrijvers worden in Nederland meteen gehuldigd als een merkwaardig talent (‘Behalve wanneer het eenen Vlaming geldt!’). In een opstel ‘Over lijn en aanschouwelijkheid in de poëzie’, gedateerd Doornik, november 1885 (opgenomen in N.D.K.H., jg. 8, afl. 9/10, februari-maart 1886), brengt Omer Wattez een aanvulling bij zijn pleidooi voor een impressionistische poëtica (vgl. juli: ‘Over kleur en klank’). Het is een verdere verdediging van de kunst van Pol de Mont. Van Wattez zelf verscheen in 1885 een overigens zeer hybriede bundel Lentezonne, met verzen, parabelen, brieven, kunstbeschouwingen en een novelle.
Te Roeselare, bij De Seyn-Verhougstraete, rolt het zevende van de 23 delen omvattende reeks Verhalen en novellen van Mevr. Joanna Desideria Courtmans-Berchmans van de pers, met Anna de bloemenmaagd en Griseldis. J. Vuylsteke te Gent en de Sneldrukpers van H.C.A. Thieme te Nijmegen brengen van dezelfde succesrijke en vruchtbare schrijfster Roza van den boschkant uit. De Seyn-Verhougstraete te Roeselare geeft ook nog Bloeiende reuzen uit, een bundel verzen ‘bevattende de beschrijving der ons bekende boomen’, door Isidoor Teirlinck. | |||||||||
Vrijdag 20 November.Julius de Geyter leest voor het genootschap 't Zal wel Gaan te | |||||||||
[pagina 77]
| |||||||||
Gent de afgewerkte gedeelten (nl. de eerste vier zangen) voor van zijn epos Keizer Karel. Dezelfde lezing wordt aangekondigd voor 5 december in de vergadering van het Brugse Willemsfonds. | |||||||||
Eind November.Op verschillende plaatsen wordt aangekondigd dat de uitgave van Sophie van Virginie Loveling ‘bijna uitgeput’ is. Bij de uitgever Ad. Hoste te Gent kan worden ingetekend op ‘Eene volksuitgave, in 2 deelen kl. 8o post,’ die in aller ijl in gereedheid wordt gebracht en ‘eerstdaags’ zal verschijnen. | |||||||||
Vrijdag 4 December.Hélène Swarth schrijft vanuit Mechelen aan Pol de Mont: ‘Hedenmorgen ontving ik uw bundel. Hoe welkom en verrassend was mij, op dezen donkeren Decemberdag, die zwerm “Fladderende Vlinders”! Ik luisterde naar al de lentesprookjes, die zij mij verhaalden, kleppend met hun gouden wiekjes. - Ik las het gansche boek en vond veel oude bekenden weder. Hoe vaardig weet ge, in allerlei wijzen, uwe liederen van lente en van kussen te kweelen! Gij zijt en blijft toch altijd een o[n]verbeterlijken minnedichter: daar wordt steeds gekust in uwe verzen. Van de pantoens bevalt de Slang mij het best en van de kunstig geciseleerde vilannelles De Boomen klagen. Het best geslaagde gedeelte van uw boek vind ik de Antiekpenningen en Cameen, zij daar ook veel in dat met mijne kunstbeschouwing strijdig is.’ (H. Swarth, Brieven aan Pol de Mont, ed. Liebaers, p. 98).
Door enkele Vlaamsgezinde leerlingen van het Gentse atheneum wordt naar het voorbeeld van het Brusselse ‘Help u zelf’ (sedert oktober) de Nederlandse kring ‘De Heremans' zonen’ gesticht. Bij de stichters is Willem de Vreese. De kring zal een voorname rol spelen in het literaire leven van de stad. Tien jaar later ontmoeten we er Hippoliet Meert als erelid en Karel van de Woestijne als voorzitter.
In het pedagogische tijdschrift De Toekomst verschijnt een bijdrage van Pol de Mont ‘Over styl’ (Zesde reeks, 4e jg., d. XXIX, 1885, p. 561-568), met deze slotalinea: ‘Men zoeke niet langer den styl in de toepassing van min of meer gewettigde regelen, maar alleen in de eigenaardige openbaring van geest en gemoed des schrijvers in zijn letterkundig gewrocht; men veroordeele eenen schrijftrant niet, omdat hij te ingewikkeld, te gezocht, te bloemig, te eenvoudig, te verheven is; omdat de zinnen te kort, te lang, ofte gehakt zijn; men vrage alleen, of de trant op de stof in het algemeen en op elk onderdeel, elk passage, elk denkbeeld in het bijzonder past! Over al het overige hoeft de schrijver geenen sterveling rekenschap te geven!’ Te Gent, bij Ad. Hoste, verschijnt Max. Rooses' Derde schetsenboek (2 dln.). De bundels bevatten de poëtologische opstellen over | |||||||||
[pagina 78]
| |||||||||
‘Zuid-Nederlandsche poëzie’ en ‘De jongste richting in de Zuid-Nederlandsche letterkunde’. Het Derde schetsenboek zal in 1886 al herdrukt worden te Haarlem, bij W. Gosler.
Op aanbeveling van het Davidsfonds is een nieuw letterkundig tijdschrift gesticht. Het heet Het Belfort en zal verschijnen eind januari 1886. Het zal in 1900 samensmelten met de in Amsterdam opgerichte maar sinds 1887 in Vlaanderen uitgegeven Dietsche Warande.
|
|