| |
| |
| |
Voor mijn zoon Juan, mijn ogen toen ik niet zag.
| |
| |
| |
[Tata Colin]
Leasowes 1835
De hete oktoberzon vlamde aan de wolkenloze hemel. Het was windstil. De
honden zaten achter de katoenloods weggedoken, te wachten op het voorbijgaan
van het verzengende uur.
Colin zat op het achtererf en keek met half dichtgeknepen ogen naar de opetes
die boven de katoenvelden cirkelden. Er speelde een glimlach om zijn lippen,
toen hij zijn blik afwendde. Opetes waren de voorboden van de groene rupsen
die binnen enkele dagen hele katoenvelden konden verwoesten.
Vanachter de stal klonken bijlslagen. Victor kapte hout. Colin had, door zich
in stilzwijgen te hullen, geen kontakt meer met zijn lotgenoten. Hij had
afstand genomen en was slechts toeschouwer van hetgeen zich op Leasowes
afspeelde. Hij keek naar de sombere gezichten van de kinderen die uit de
katoenloods kwamen en naar het huisje van Minerva gingen voor het
middageten. George, die kranten welke Wilkins voor William Mackintosh had
gestuurd, op Leasowes kwam brengen, was in gesprek met Winst die achter de
katoenloods een trapmolen repareerde.
‘Hoe lang nog zullen jullie wachten op de vrijheid die door een
dwaas als Colin is beloofd? Hij heeft jullie zodanig betoverd dat jullie
niet meer weten wat te doen. Hij kan niet eens zichzelf bevrijden. Begrijp
je niet dat hij zich al drie jaar stom houdt om niet te hoeven
werken’, sprak George honend. Winst stond op met een hamer in de
hand. George wilde nog wat zeggen, maar hij zag de boosaardige blik in
Winsts ogen en stapte op. ‘Als je niet maakt dat | |
| |
je
wegkomt neger, sla ik je de hersens in’!
George liep weg en zich omkerend, zei hij met een vernietigende minachting in
zijn stem: ‘Je zou die idioot van een Colin de hersens moeten
inslaan, man’.
Colin die het gesprek gevolgd had, stond zuchtend op en liep naar Winst toe.
Z'n vriendelijke, beheerste gelaatsuitdrukking had iets agressiefs gekregen.
Hij legde z'n hand op Winsts schouder. In een bemoedigend gebaar kneep hij
hem even en liep met krachtige vastberaden stappen weg. Hij balde zijn
vuisten bij de herinneringen aan wat hem drie jaar geleden was overkomen.
Hij was in slaap gevallen in de schaduw van de grote tamarindeboom, waaronder
hij met Victor op de schoener had zitten wachten. De boot was reeds
binnengevaren, maar de bootslieden wachtten op het getij om de sloep te
strijken. Victor rolde de lijn op, waarmee hij de hele ochtend had zitten
vissen. Hij boog zich over de slapende, vatte hem bij de schouders en
schudde hem heen en weer. Colin opende zuchtend de ogen, wreef zich over
zijn gezicht en kwam langzaam overeind.
Een sloep, waarin een blanke zat, werd door twee slaven naar de kust geroeid.
Zodra de boot dicht genoeg genaderd was, zodat hij de dozen en pakjes
duidelijk kon zien liggen, gaf hij Victor een wenk en beide mannen liepen
het water in. De roeiers sprongen overboord en samen trokken ze de sloep op
het droge. De blanke sprong uit de boot, liep het strand op en ging op een
stuk drijfhout zitten. Hij stak een sigaartje op en keek vergenoegd om zich
heen. De slaven begroetten elkaar en begonnen de boot te ontladen. Victor
droeg de pakjes en zij namen de kisten en zwaardere | |
| |
stukken, die
ze op de grond voor de blanke opstapelden. Het was aan de blanke duidelijk
te zien dat hij dronken was en moeite had om de namen op de verpakkingen te
lezen. Hij bleef voor een kist staan en wenkte een van de roeiers, die uit
de sloep een breekijzer haalde. Victor keek wanhopig naar Colin die, met
zijn armen over de borst gekruist, rustig stond te wachten.
‘Wie is de slaaf van William Mackintosh’, vroeg de blanke
met een dikke stem.
‘Ik ben de slaaf van William Mackintosh, meneer’. Colin
deed een stap naar voren en stond voor de man.
‘Hoe heet je en wat ben je voor de meester komen halen’?
‘Ik ben Colin van Leasowes en ik ben vracht voor mijn meester
komen halen meneer’, antwoordde Colin.
De man grijnsde breed en porde Colin met het breekijzer in de buik. Hij nam
Colin met doordringende ogen op, maar deze doorstond rustig diens blik.
‘Goed, Colin, laten we nu maar kijken wat je meester allemaal gehad
heeft’. Met een handige beweging wrikte de man een van de planken
van de kist los.
‘Ach, meneer, heb medelijden met de arme Victor’, smeekte
Colin, want hij zag dat de man naar Victor toeging. De blanke liet een schor
lachje horen, liep naar Victor toe, pakte hem in zijn nek en drukte de
halfopgerookte sigaar tussen diens lippen. ‘Hier’, zei
hij daarbij ‘begin maar wat te roken. Het zal jouw ouwe slavenhart
goed doen’. Hij haalde drie flessen wijn uit de kist en liet die
naast zich op de grond vallen, sloeg de plank waarin de spijkers nog staken,
weer op de kist en gooide een fles wijn naar Colin, die deze opving. De
roeiers begonnen van plezier | |
| |
in hun handen te klappen. Victor
stond als aan de grond genageld, met het stompje sigaar tussen zijn lippen,
bevend toe te kijken. De blanke lachte vrolijk en sloeg met het breekijzer
de hals van de fles af. Met het hoofd schuin achterover, goot hij de drank
in de wijd opengesperde mond. Hij boerde luid, liep naar Victor toe en
drukte hem de fles in de hand.
‘Drink, ouwe man, drink’.
Aarzelend bracht Victor de fles aan zijn lippen. Colin gaf de zijne aan een
der roeiers, die het lak van de hals afbeet en de kurk in de fles drukte.
Hij nam een slok en reikte zijn makker de wijn aan. Colin keek naar het
ronde hoofd, waaraan een oor ontbrak en naar de hand die hem de fles
aanreikte. De twee vingers die aan de palm waren overgebleven, omklemden de
fles als de klauw van een roofvogel.
‘Van welke plantage ben je’?
Leasowes.
‘Suiker of katoen’?
‘Katoen’.
‘Werk je op het veld’?
‘No, ik zorg voor de beesten’.
‘Dan heb je zeker een goeie meester’, merkte de man op,
naar Colins gespierde lichaam kijkend. Colins gezicht werd hard en zijn
handen balden zich tot vuisten.
‘Hoe heet jij’, vroeg Colin op zijn beurt.
‘Ik ben Mo. Mijn vriend daar is Barth’.
‘Hoe lang werk je al op de boot Mo’?
‘Sinds vorig jaar’.
‘Hoe kreeg je dat ongeluk’, vroeg Colin. Mo bekeek zijn
| |
| |
verminkte hand en vloekte. Hij dronk nog wat wijn en gaf de
rest aan Colin.
‘Je zal wel van die vervloekte Isaac Barrow hebben gehoord, wel...
ik ben zijn slaaf. Ik werkte aan de molen van een van zijn suikerplantages.
Op een avond viel ik uitgeput in slaap, dit heb ik daarvan overgehouden.
Omdat ik hierdoor voor het zware werk ongeschikt werd en de basja ook nog
verklaarde dat ik me opzettelijk had laten verminken om niet langer aan de
molen te hoeven te werken, werd ik gegeseld. Ik vluchtte, maar werd twee
dagen daarna gevangengenomen. Er werd me, als waarschuwing voor de anderen,
een oor afgesneden. Om toch nog aan me te kunnen verdienen, verhuurde Barrow
me aan de kapitein van deze boot’.
‘Waarom praat je dan over goede meesters’? Colin wees
daarbij naar de blanke die zijn arm om Victor's schouders had geslagen.
‘Is die daar soms goed, omdat hij met een slaaf uit eenzelfde fles
drinkt’?
‘Maar hij is mijn meester niet’, verklaarde Mo trots.
‘Ik denk zelfs dat hij, net als wij, de andere blanken, voor wie
ook hij hard moet werken, haat’. Mo pakte Colin de fles af en
begon met een fluisterstem te praten.
‘Ik heb hem met eigen oren horen zeggen dat hij hoopte dat alle
blanken in hun prachtige woningen zouden verbranden’.
‘Brand’, vroeg Colin verbaasd, ‘welke brand
man, kom vertel op’. Er viel een stilte waarin Mo Colin strak
aankeek, als overwoog hij of hij wel of niet verder zou vertellen. Hij keek
naar Barth die hem toeknikte.
‘Paramaribo is een week geleden door brand verwoest’, | |
| |
vervolgde Mo. Colin slaakte een kreet en ging op de grond naast
Mo zitten. Mo vertelde hoe hij in die nacht wakker schrok en op het dek
staande, een rode vuurgloed boven de stad zag.
‘Nog hoor ik het gejammer en geschreeuw om hulp van die
vervloekten, terwijl voor hun ogen hun woonhuizen en winkels door de vlammen
werden verteerd. De volgende ochtend brandde de stad nog’, besloot
Mo zijn verhaal.
Colin wilde wat zeggen, maar zijn gedachten waren door de drank èn
door Mo's verhaal verward. Mo keek naar de lege fles, klakte met zijn tong
en schudde spijtig het hoofd. De schorre stem van de blanke die net kwam
aanlopen, maakte een einde aan het gesprek. De blanke barstte in lachen uit,
toen hij Victor losliet. Victor viel neer en bleef roerloos liggen.
‘Kom op, Satans zonen, we moeten terug, ik wil geen gelazer met de
kap'tein’.
‘De brand is het werk van slaven in Paramaribo’,
fluisterde Mo tegen Colin, terwijl ze naar de boot liepen.
Colin hielp de sloep duwen, riemen plonsten in het water. ‘Tot
ziens Colin, het ga je goed mijn vriend’. ‘Tot ziens,
tot ziens’, fluisterde Colin. Hij oogde de sloep een hele poos na,
en ging terug, laadde de handkar en legde Victor die niet wakker was te
krijgen, er bovenop. De drank was ook Colin naar het hoofd gestegen en hij
voelde hoe moeilijk hij op zijn benen stond.
Zo kan ik niet met Victor op Leasowes aankomen, dacht hij. Zittend met zijn
rug tegen de kar geleund, de benen opgetrokken, wachtte hij op het vallen
van de avond.
Als de brand door slaven was gesticht, betekende dit het | |
| |
begin
van de strijd om de bevrijding van alle slaven in Suriname. Overal zou dit
voorbeeld worden gevolgd en hij, Colin, zag nu duidelijk zijn taak,
duidelijker dan ooit tevoren, om aan het hoofd te staan van degenen in
Coronie die met hem zouden strijden voor de vrijheid. Hij wist nu zeker dat
Anana hem had uitverkoren voor de volvoering van deze taak.
Het gezoem van de muskieten, die bij de invallende duisternis op zoek waren
naar bloed, haalde Colin uit zijn gepeins. Hij stond moeizaam op en
probeerde Victor te wekken, maar kreeg geen beweging in de oude man. Hij
zette de tanden op elkaar; de handkar liet diepe sporen achter in het zand.
Zijn spieren spanden zich en het zweet liep hem tappelings langs de rug. Bij
het passeren van de plantages zag hij de rokerige vuurtjes, welke de slaven
voor hun hutjes stookten om de muskieten op afstand te houden.
‘Houdt goede moed, broeders en zusters, de strijd is al
begonnen’, zo fluisterde hij.
De weg naar Leasowes had hem nimmer zo lang geleken. Toen hij eindelijk
aankwam, hield hij stil langs de weg. Het huis lag stil en donker terwijl
hij, met Victor op de schouders, het stukje weiland naast de plantage koos.
Op het erf begonnen de honden grommend aan de ketting te rukken. Hij riep ze
iets toe en nadat ze hem hadden herkend werden ze stil. Hij klopte op de
deur van een van de huisjes op het achtererf. De grendel werd van de deur
geschoven en Winst stond in de deuropening hem met wijd opengesperde ogen
aan te staren. Colin verspilde geen tijd, hij legde Victor naast het huisje
neer en duwde Winst | |
| |
naar binnen.
‘Hij is dronken, hou hem vanavond hier bij je’. Winst
knikte en nog voordat hij iets kon vragen, was Colin alweer verdwenen. Hij
trok de handkar het erf op en legde de dozen en kisten op de drempel van de
galerij neer. Daarna bracht hij de kar achter de katoenloods, waar Ifa op
hem zat te wachten en volgde haar de keukenhut in. Ze gaf hem zwijgend een
kalebas met eten en draaide het licht van de lantaarn hoger.
‘Waarom kom je nu pas Colin en waar is Victor gebleven’?
‘Ik moest wachten tot het donker was om terug te komen. Victor is
dronken’.
‘Dronken’? Colin keek op en hun blikken kruisden elkaar.
‘We kregen wijn van de blanke die de vracht aan wel had gebracht.
Hij brak één van de kisten open en nam er drie flessen
wijn uit. We dronken twee en één nam hij mee terug aan
boord’.
Uit een doos die Ifa van achter de brandmiri tevoorschijn haalde, nam ze een
dolkmes. Hij nam het aan en streelde het lemmet. Ifa pakte de lantaarn,
draaide het licht lager en opende de deur op een kier.
‘Van wie heb je dit gehad’, vroeg hij, het mes omhoog
houdend.
‘Uit de verzameling van Masra William genomen’, zei ze,
blies de lantaarn uit en verdween in de duisternis.
Colin ging naar buiten, verborg het mes achter de keukenhut en liep naar het
huisje van Kwadjo. Hij klopte enkele malen op de deur en wachtte. Het duurde
een hele tijd voordat de basja antwoord gaf. Hij dacht waarschijnlijk dat
een van de slaven ziek was geworden en men hem in | |
| |
zijn
nachtrust kwam storen.
‘Wie is daar, kan je niet wachten tot morgen’?
‘Ik ben het, Colin’!
De deur ging open en de man die door zijn eigen mensen gehaat, maar vooral
gevreesd werd, stapte met een kokolampoe in de hand naar buiten. Colin
knipperde tegen het licht waarmee Kwadjo hem bescheen. Hij hield de adem in.
De basja zou anders kunnen ruiken dat hij gedronken had. Colin keek naar de
fors gebouwde man die gekleed was in een verschoten nachthemd, dat hem krap
om het middel zat en zijn mannelijkheid nauwelijks bedekte.
‘Waar is Victor en waarom kom je nu pas terug’?
‘Victor is al gaan slapen, we hadden een kapot wiel’,
loog hij.
Kwadjo's ogen waren ineens vol wantrouwen. ‘Heb je vracht
gebracht’? Colin knikte bevestigend. Kwadjo keerde zich om en
gevolgd door Colin liep hij naar het huis. Hij bekeek de vracht en er
verscheen een uitdrukking van tevredenheid op zijn gezicht. De aankomst van
vracht had voor hem altijd vele voordelen. Hij kreeg dan b.v. de oude
kledingstukken van William Macintosh.
‘Leg alles op tafel neer’, beval hij. Colin wachtte tot
Kwadjo in zijn huisje was verdwenen en haastte zich naar de katoenloods
waarachter de kar stond. Met inspanning van al z'n krachten rukte hij drie
spaken uit het wiel. Vanachter de keukenhut haalde hij het dolkmes en
terwijl hij naar zijn huisje terugliep, gingen z'n gedachten terug naar
hetgeen hij van Mo over de brand had gehoord. Hij besefte dat hij de enige
was in heel Coronie die daarvan op de hoogte was. Hij ging z'n huisje
binnen, sloot de deur | |
| |
en ging languit op de vloer liggen. Hij
was doodmoe, maar voordat de slaap zich als een weldadige nevel om hem heen
sloot, dacht hij aan de geheime bijeenkomst die de volgende avond achter de
plantage zou worden gehouden.
Snel en bijna geruisloos liep hij langs de ongebaande weggetjes die hij
alleen scheen te kunnen vinden. Ineens lag verlicht door vlammen, de open
plek in het bos, z'n bestemming. Om het vuur hurkten mannen en vrouwen die
een fles apankra lieten rondgaan.
In het flikkerende schijnsel van de vlammen zag hij de gezichten van zijn
getrouwen. Ze kwamen van Burnside, Moy, Sarah en Mary's Hope en Novar.
Dichterbij herkende hij de hese stem van Franklin. Evan en Charles, twee van
Burnside afkomstige slaven die voor het eerst op een bijeenkomst waren
gekomen, zaten zenuwachtig te wachten op Colin, de man over wie Denmark en
Franklin zoveel hadden verteld. Colin liep naar het vuur. Toen hij herkend
werd, hoorde men een gemompel.
Hij spreidde de armen uit, een verzoek om aandacht. Winst stond op en wierp
enkele droge takken op het vuur, waardoor een regen van vonken knetterend
opspatte. De slaven schuifelden heen en weer. De ogen waren gericht op de
man die aan het hoofd zou staan bij hun strijd om bevrijding. Colin liep de
kring rond en bleef staan voor Melba, een jonge slavin, die haar eerste kind
verwachtte. Ze wisten allen dat ze op dit moment in de masanga van Minerva
moest zijn om haar tijd af te wachten. Colin legde zijn hand op haar wang.
Hij begon te spreken; zijn stem klonk luid in de stilte van de nacht.
| |
| |
‘Je bent een dappere vrouw, Melba, maar je hoefde vanavond niet te
komen’.
Ze keek de kring rond en daarna naar Colin die nu haar hand vasthield.
‘Er zijn hier genoeg vrouwen bij Tata Colin’.
Hij keek om zich heen alsof hij zich wilde overtuigen. ‘Ja, je hebt
gelijk, Melba’, gaf hij na een korte aarzeling toe. Hij liep naar
Peggy, een oude slavin, die de zorg had voor de zieke slaven op de plantages
en in het negerziekenhuis. Hij fluisterde haar iets in het oor, de vrouw
knikte bevestigend en verwijderde zich. Colin schraapte zijn keel en keek de
kring rond.
‘Uit wat ik vanavond ga vertellen, zal het jullie duidelijk worden
dat de strijd in Paramaribo reeds is begonnen. De strijd is daar in volle
gang’. De mededeling werd met goedkeurend gemompel ontvangen.
Franklin kwam naar voren en greep Colins hand vast: ‘Geef ons het
sein, Tata, we staan klaar’!
‘De bakras moeten kreperen’, riep Princes van de plantage
Burnside en spuwde in het vuur.
Colin keek naar de verbeten gezichten om zich heen en vervolgde:
‘De strijd in Paramaribo is reeds begonnen, de stad is een week
geleden door brand verwoest. Onze broeders en zusters zijn daar in opstand
gekomen’.
Ze spraken opgewonden door elkaar. Colin wenkte Peggy die een kalebas met
sweri bij zich had. Degenen die voor het eerst op de bijeenkomst waren,
moesten ervan drinken en Colin steun beloven. De nieuwelingen brachten de
kalebas aan hun lippen en na een belofte te hebben gepreveld, dronken ze.
Franklin kwam weer naar voren.
| |
| |
‘Ik wil namens de anderen iets zeggen, Tata Colin’. Colin
knikte. ‘We zijn bang dat we te lang hebben gewacht en dat als we
nu niets doen, we door de onderdrukking, die elke dag ondragelijker wordt,
zullen worden vernietigd’. Er verscheen een glimlach op Colins
gezicht.
‘Niet de onderdrukking zal ons vernietigen, maar het accepteren
daarvan als onderdeel van ons bestaan. Wanneer wij, net als onze broeders in
Paramaribo, ons bewust worden dat de bakras niet het recht hebben ons als
slaven op de plantages te houden, dan zullen we niet moeten vluchten, zoals
enkelen dat hebben gedaan. We zullen ons moeten verzetten tegen deze
onwaardige behandeling. Als we accepteren dat we geboren zijn om de blanken
als slaven te dienen, zullen we ook de onderdrukking goedvinden en
tenondergaan. In de strijd die wij zullen voeren, is wachten op het juiste
moment een noodzaak. Ik verzeker jullie dat we niet zullen wachten totdat
onze krachten zijn uitgeput. We zullen onze vrijheid op geen enkele andere
manier verwerven dan door bittere strijd. Als we daartoe niet bereid zijn,
zullen we niets hebben waarop we onze hoop zouden kunnen vestigen. Ons zal
dan niets anders toekomen dan deze doffe ellende waarin we
verkeren’!
‘Melba, jij zal morgen van een jongen bevallen’. Colin
keek daarbij naar de omstanders. ‘Laat dat voor jullie allen het
voorteken zijn, dat wij de bakras zullen verslaan’. Nog voordat
iemand iets kon vragen, verdween Colin even geruisloos als hij was
verschenen, zijn volgelingen verbaasd achterlatend.
De nieuwe dag begon zoals alle andere op Leasowes. Eerst | |
| |
vaag,
daarna steeds duidelijker werden de parwabossen ten oosten van de plantage
zichtbaar. De slaven, nog dronken van de slaap, scharrelden in hun huisjes
rond. De kinderen speelden voor het huis van Minerva of zaten in het zand
zachtjes te huilen. De slavinnen belast met het klaarmaken van het ontbijt
van rijst en bananen, waren druk bezig in de keuken. Door een spleet in de
muur bewoog een zonnestraaltje en bescheen het bed waarop William Mackintosh
luid snurkend lag te slapen. Hij keerde zich kreunend om en bijna op
hetzelfde moment bereikte het straaltje z'n gezicht. Hij opende vloekend de
ogen en voelde meteen een barstende hoofdpijn. Zijn mond voelde kurkdroog en
zijn oogleden zwaar. Hij ging rechtop zitten en luisterde naar de stem van
Kwadjo die de slaven aanspoorde voort te maken. Ifa hielp hem met het
opstaan en goot water uit een lampetkan over zijn hoofd in een waskom die ze
naast het bed op de vloer had gezet. Ze hielp hem bij het kleden en
ondersteunde hem naar de galerij. Hij keek, z'n schedel betastend, wazig
voor zich uit. Kwadjo stond toe te kijken hoe Colin het paard voor het
rijtuig spande. Vanachter het pakhuis klonk gehamer van Victor die op
Leasowes timmerman was en nieuwe spaken in het wiel van de handkar zette.
Colin had intussen het paard ingespannen en hield het portier van het rijtuig
open voor William Mackintosh. ‘Naar Burnside’, beval
deze kortaf en stapte in. Colin klom op de koetsiersbok en knalde met de
zweep. Het paard trok aan en met de honden blaffend achter zich aan reden ze
de oprijlaan uit, de hoofdweg op.
| |
| |
William Mackintosh bereikte de rand van de plantage en zag reeds de schaduwen
van de manjaboom. De ruimte achter het pakhuis was door hoog oplaaiende
vlammen rood verlicht. Zijn oren suisden van het gedreun van de apinti en
poedja dron. De hele natuur scheen tot leven te zijn gekomen. Naderbijkomend
zag hij honderden dansende slaven wier lichamen glommen van het zweet. De
dronmans zwaaiden met hun lichamen op het trommel-ritme. Mackintosh voelde
zijn hart in zijn hoofd bonzen en hij verborg zich achter de keukenhut. De
trommen hielden plotseling op en Colin kwam te voorschijn. Zijn gezicht was
wit beschilderd. Een jonge slavin kwam naar voren en ontstak enkele fakkels
die ze aan de mannen gaf. Ze wees naar het huis en verdween daarheen. Colin
reikte haar een houwer aan. Ze liep naar William Mackintosh die smekend op
de knieën viel. Hij keek op en zag hoe Ifa met de houwer zwaaide,
een triomfgeschreeuw vulde de plantage.
Hij werd rillend wakker, met trillende vingers draaide hij de lamp hoger en
keek verward om zich heen. Zijn gezicht was lijkwit en hij beefde over heel
zijn lichaam. Het zweet brak hem van alle kanten uit. Hij dacht na over zijn
droom en sloot de ogen. ‘God beware me’, zuchtte hij.
Met bevende hand pakte hij de rum die Ifa hem voorhield en nam een grote
slok, waarna hij onbedaarlijk begon te hoesten. Terwijl hij probeerde zich
de droom voor de geest te halen, kwam de zon langzaam vanachter de
parwabossen tevoorschijn.
De grote houten tafel die op de galerij stond, werd door | |
| |
twee
slaven naar buiten gedragen. Hij keek afwezig naar de groep die zich op het
erf had verzameld. Kwadjo, die achter de tafel had plaatsgenomen, zat met
het hoofd schuin, de ogen halfdicht te luisteren naar dreba die hem verslag
uitbracht. De namen van de zieken werden eerst afgeroepen, daarna die van
hen, die niet hard genoeg gewerkt zouden hebben of het de dreba op een of
andere manier moeilijk hadden gemaakt.
De slaven schuifelden onrustig naar voren. De schuldigen en zieken bleven
achter, terwijl de anderen in een lange stoet naar het veld gingen. Degenen
die in de loods werkten of aan de trapmolens de ruwe katoen zuiverden,
groepeerden zich. De oude slavinnen en de kinderen gingen met lange stokken
gewapend de loods in, waar ze de hele dag bezig zouden zijn met het slaan
van de pitten uit de katoen.
William Mackintosh dacht na over zijn leven. Na de plotselinge dood van
Elisabeth, zijn vrouw, was hij van plan geweest Coronie voorgoed te verlaten
en zich in Paramaribo te vestigen. Maar steeds weer was hij van gedachten
veranderd en nu zat hij gevangen in de betovering van het plantersleven.
Het vooruitzicht op een bezoek aan Burnside betekende voor hem een aangename
onderbreking van zijn eenzaam plantersbestaan. Vooral van door het weerzien
daar met dokter Clemens die de zieke slaven eens per maand kwam bezoeken.
Van deze chirurgijn kregen ze dan informaties uit de eerste hand over de
gang van zaken in de hoofdstad. Ze hadden Burnside bereikt. Colin opende het
portier van het rijtuig en William Mackintosh stapte uit voor het huis | |
| |
van John Wilkins. Hij werd hartelijk begroet door de planters
die daar reeds aanwezig waren. John Wilkins verwelkomde zijn gast en nam hem
mee naar de grote voorzaal waar een geladen sfeer heerste. Mackintosh drukte
de hand van de dokter om wie alle planters naar Burnside waren gekomen. De
chirurgijn voerde hem mee naar een tafel, waarop verschillende dranken
stonden. Hij vulde de glazen en nam plaats aan een fraaie mahoniehouten
tafel, waaraan enige planters druk zaten te praten.
Colin hurkte neer achter de grote regenbak om duidelijk de stem van John
Wilkins te horen, die de aandacht vroeg en de dokter verzocht het woord te
nemen. De chirurgijn zette zijn glas op de vensterbank neer, schraapte zijn
keel en keek het gezelschap ernstig aan.
‘Mijne heren, voordat ik bijzonderheden vertel, wil ik William die
hier als laatste is binnengekomen, zeggen dat Paramaribo door een ramp is
getroffen’. William stond op om iets te zeggen, maar de dokter
gebaarde hem dat hij weer moest gaan zitten. Hij plofte op zijn stoel neer
en keek naar de anderen die bevestigend knikten. Het was doodstil toen de
dokter begon te vertellen, hoe hij van een patiënt op weg naar
huis in de Jodenbreestraat aangekomen, rookwolken boven de stad zag.
‘Er is brand uitgebroken die een groot deel van Paramaribo heeft
verwoest’. Na deze mededeling viel er een dreigende stilte, welke
door William Mackintosh werd onderbroken met de vraag of er opzet in het
spel was. De dokter hief zijn hand op en gebaarde tot zwijgen. William
Mackintosh vulde zijn glas opnieuw en dronk het in één
teug leeg.
‘Er heerst, mijne heren, grote onrust in Paramaribo’,
ver- | |
| |
volgde hij. ‘En het vermoeden beslaat dat dit
het werk van slaven is, die hiermee een opstand willen ontketenen. Indien er
werkelijk sprake is van brandstichting door slaven, dan ben ik bang heren,
dat deze zeker kennis dragen van het feit dat de slavernij volgend jaar
wordt afgeschaft in de Britse koloniën. Door het kontakt met
slaven die als matroos op schoeners in Paramaribo aankomen, zullen ze ook op
de hoogte zijn van hetgeen straks in het buurland zal plaatsvinden, en wel
dat in Berbice en Demerary de slavernij spoedig zal worden afgeschaft. Zoals
U allen weet wordt de slavernij door een fanatieke groep abolitionisten
openlijk veroordeeld als immoreel en mensonwaardig. De verdedigers onder hen
beroepen zich op de Bijbel. Humanitaire belangstelling voor de slaaf is nu
gewekt, vooral in Engeland, waar die idioot van een Wilberforce en zijn
groep onvermoeid strijden voor de afschaffing van de slavernij’.
Deze mededeling van dokter Clemens had diepe indruk op de planters gemaakt.
Ze zaten daar als kinderen die geen raad wisten met hun houding. De
chirurgijn trok zijn gelaat in rimpels van diep nadenken.
‘De kolonie gaat een slechte tijd tegemoet. Engeland maakte bekend
de aankoop van produkten door slavenarbeid verkregen, stop te zullen zetten
en overweegt samen met Frankrijk embargo op alle schepen van Holland te
leggen. Dat betekent dat de aanvoer van goederen door neutrale schepen zal
moeten plaatsvinden, de kosten zullen stijgen en handel en landbouw worden
benadeeld. De werkzaamheden tot het herstel van de brandschade in Paramaribo
zal hierdoor enorm worden gestagneerd. De tijding van de | |
| |
op
handen zijnde Emancipatie in de Britse koloniën zal tot grote
ontevredenheid in Suriname leiden met als gevolg tal van ontvluchtingen.
Steeds meer slaven zullen hun toevlucht zoeken in de ondoordringbare bossen
waar ze zich bij hun lotgenoten zullen aansluiten en de plantages massaal
aanvallen. Bovendien zullen de geruchten die hierover het buitenland
bereiken een belemmering vormen voor nieuwe investeringen in de kolonie. De
economische toestand zal erg verslechteren’.
De dokter bestudeerde de gezichten van de planters om te zien welke
uitwerking zijn mededelingen hadden veroorzaakt. William Mackintosh vulde
zijn glas opnieuw, stond op en sprak met onvaste stem: ‘Wanneer de
afschaffing van de slavernij in de Britse koloniën een feit zal
zijn en het nieuws Coronie zal hebben bereikt, is een opstand hier
onvermijdelijk’. Al pratende was hij opgewonden geraakt en
gesticuleerde wild. Er kwam gedurende een kort moment een vreemde glans in
de ogen van de dokter. Hij glimlachte, vulde zijn glas, nipte eraan en zette
het op de vensterbank.
‘Mijne heren’, vervolgde hij, ‘Zolang ze
geloven in onze natuurlijke superioriteit, zullen ze blijven zoals wij
willen dat ze zijn, slaven en niets anders. Er is bovendien voor een opstand
leiderschap van enige betekenis nodig. Je wilt me toch niet zeggen, mijn
beste William, dat de negers dat hebben’? Mackintosh maakte een
afwerend gebaar. ‘Ik ben het niet met je eens, dokter’.
De chirurgijn keek verbaasd bij deze opmerking. ‘De slaven uit
Berbice en Demerary die hier zijn’, vervolgde Mackintosh,
‘en dat zijn er meer dan duizend, zullen, wan- | |
| |
neer we
het Britse voorbeeld niet volgen, zeker in opstand komen. Het zal hun
duidelijk worden dat ze niet hun leven lang voorbestemd zijn in slavernij te
verkeren. Want waren ze in één van de Britse
koloniën gebleven, dan zouden ook zij vrij zijn geworden. Wat
blijft er dan over van onze natuurlijke superioriteit’? William
Mackintosh werd door opgewonden stemmen onderbroken. De dokter wenkte tot
zwijgen.
‘Door de ligging van Coronie’, begon hij, ‘is
het voor hen onmogelijk te vluchten. Door de onmetelijke zwampen en
ondoordringbare bossen omringd, ben je hier als op een eiland afgesloten. Ze
zouden nergens naar toe kunnen om zich te hergroeperen en de plantages 's
nachts aan te vallen’.
Het was nu John Wilkins die het woord nam. ‘Juist door ons
isolement verkeren wij in groter gevaar dan de plantages in de andere
distrikten, die een snelle verbinding met de stad hebben. Alle planters met
hun gezinnen hier in Coronie, nauwelijks twee en twintig, gezinnen of
personen tegenover een slavenmacht van meer dan tweeduizend. Onze enige
verbinding met Paramaribo is overzee en de schoener komt slechts tweemaal
per maand naar Coronie. Voordat er versterking komt, zou het te laat kunnen
zijn’.
De situatie waarin ze verkeerden, kwam de planters nu meer dan ooit tevoren,
duidelijk voor de geest. Door de drank overmoedig geworden, werden ze
overspoeld door een golf van haat tegen de slaven. Er lag angst in hun ogen,
nu ze begrepen welke gevolgen de slaven-emancipatie in de buurlanden voor de
kolonie zou hebben.
‘Ik kan je redenering niet volgen, mijn beste John’,
begon | |
| |
de dokter weer. ‘Je schijnt te vergeten, dat
zelfs in Afrika, waar deze schepselen vandaan komen, slavernij een oude
geaccepteerde instelling is. Voor hen betekent slaaf zijn iets
vanzelfsprekends. Het is voor hen een eer de meester naar volle tevredenheid
te mogen dienen. Voor hen betekent vrijheid het wegvallen van de zekerheid
dat er voor je gezorgd wordt. Hoe zouden ze voor zichzelf kunnen beslissen
als dat heel hun leven door anderen voor hen werd gedaan? Zolang we de
tuchtmiddelen op de juiste manier hanteren, zullen wij ook onze
superioriteit kunnen handhaven. Jullie maken je bezorgd over iets dat nooit
in Coronie zal gebeuren’. De planters lieten een goedkeurend
gemompel horen. ‘Bovendien praten jullie over verzet en opstand,
maar vergeten daarbij dat je elke dag weer opnieuw blootstaat aan het gevaar
door één van je huisslavinnen te worden
vergiftigd’.
Colin, achter de regenbak gezeten, had alles gehoord, ook de bevestiging van
Mo's verhaal over de brand in Paramaribo. Hij haastte zich naar het
koetshuis waar de andere slaven, die net als hij hun meester naar Burnside
hadden gebracht, zaten. Op deze plantage waar hij veel vertrouwelingen had,
voelde hij zich altijd op zijn gemak. Basja Greenfield van de plantage wist
van de geheime bijeenkomsten die in de hut van Franklin werden gehouden en
waarbij profetieën van Colin aan de Slaven werden doorgegeven.
Hij gaf vaak zelfs toestemming aan de slaven om vis voor Colin te vangen.
Hij wist bovendien dat Colin daar kwam en menige nacht met de slavin Pranza
doorbracht.
| |
| |
De gezichten van de mannen klaarden op toen hij plotseling in de deuropening
verscheen. Charles, een uit Berbice afkomstige slaaf, die aan Burnside
behoorde, stond op.
‘Is het waar dat de slaven in Demerary en Berbice gauw vrij zullen
zijn’? Colin keek naar Charles en antwoordde: ‘Alle
slaven, waar ook ter wereld, zullen vrij worden’. Het was
duidelijk te zien dat Charles met dit antwoord niet tevreden was. Hij opende
zijn mond om nog wat te vragen, maar bedacht zich en ging weer op de vloer
zitten. ‘Geen mens’, zo vervolgde Colin, ‘is
de meester van een ander. Al hebben de bakras ons de vrijheid ontnomen, we
hebben dingen die ze ons niet kunnen ontstelen, dingen zoals onze gedachten.
Door list en gemeenheid kregen ze ons op deze plantages, waar we door hen
worden misbruikt. De slavernij waarin we verkeren, is door hen uitgedacht om
zich te verrijken door ons uit te buiten. Daartoe gebruiken ze alle middelen
en één daarvan is verraad om ons verdeeld te houden.
Er zijn enkelen onder ons die het ergste doen wat in onze situatie denkbaar
is. Om in de gunst te komen van de meester of van de basja, plegen ze
verraad tegen hun eigen mensen. Maar er zijn ook vele dapperen die zich niet
hebben laten beroven van hun persoonlijkheid. Maar hoe dapper we ook zijn,
tegen verraad zijn we niet opgewassen’. Een dreigend gebrom van de
aanwezigen overtuigde Colin dat zijn woorden niet verkeerd waren begrepen.
Z'n harde stem klonk hees van emotie. ‘De bakras leven in de greep
van angst, want ook zij weten nu dat de brand in Paramaribo het voorteken
is, dat ze niet langer onze meesters zullen zijn. De rollen zullen spoedig
worden omgekeerd’.
| |
| |
Colins woorden veroorzaakten grote opschudding, een triomfgeschreeuw klonk
uit de monden van de aanwezigen. ‘De tijd dat enkelen van ons
probeerden door vluchten hun vrijheid te verkrijgen, is voor altijd voorbij.
We zullen nu door bittere strijd onze vrijheid bevechten. Hoewel ons hart
steeds van weemoed zal zijn vervuld bij de gedachte aan hen die van de
plantages in Coronie zijn gevlucht, want op enkelen van hen na, is hun lot
ons onbekend. We zullen nooit antwoord krijgen op de vraag of ze het hebben
gehaald of in de moerassen verdwaald en omgekomen zijn. De oude Victor zal
zijn hele verdere leven nooit meer kunnen horen, omdat hij als voorbeeld
werd gesteld voor hen die vluchtplannen hadden. Was zijn toestand, waarin
hij weer op de vervloekte plantage terugkeerde, dan niet voldoende?
Weer ontstond een rumoer dat zeker een hele tijd zou hebben voortgeduurd als
Colin de mannen niet tot bedaren had geroepen. ‘Vergeet niet dat
er een tijd is geweest, waarin de bakras elkaar bestreden en velen met hun
gezinnen de bossen in vluchtten. De ouderen onder ons hebben het vaak op de
plantages verteld. Daar in de bossen werden ze door de ontvluchte negers
liefdevol ontvangen. Ze kregen van de slaven die ze tevoren zo onmenselijk
hadden behandeld, een plek om zich veilig verborgen te houden. Nadat het
getij gekeerd was, mochten ze hun schuilplaatsen ongedeerd verlaten. En nu
laten we ons misbruiken door dezelfde bakras die door onze mensen werden
gevoed en beschermd’.
Door het geluid van brekend glas in het huis van John Wilkins zweeg Colin
abrupt. Een tafel was omvergegooid. | |
| |
Twee slavinnen die zich
haastten om de scherven op te ruimen, werden door John Wilkins opzij geduwd
en verdwenen snel door een zijdeur.
‘We mogen niet langer meer met ons laten sollen. De regering dient
onze belangen te beschermen’, brulde John Wilkins met overslaande
stem. ‘Laten we de gouverneur-generaal om opheldering
vragen’, riep iemand. Het lawaai waarmee dit voorstel werd
begroet, was ver in de omtrek te horen.
Het begon al donker te worden. De planters namen afscheid van hun gastheer en
stapten in de rijtuigen. Een lange stoet van koetsen verliet Burnside. Er
viel een lichte motregen.
Die avond terug op Leasows liep Colin naar het huisje van Minerva en wierp
door het raam een blik naar binnen. Melba lag op haar rug in de kamer van
Minerva's huisje en kreunde. Winst aaide haar over het klamme voorhoofd en
sprak haar bemoedigend toe. Haar van pijn vertrokken gezicht klaarde op. Ze
keek naar de vader van haar kind. Ze bracht zijn hand naar haar buik, waarin
hij leven voelde. Een paar korte stoten van het kind dat zich daarbinnen
bewoog, deden zijn hart sneller kloppen. Om de masanga heen hadden de
slavinnen post gevat om door hun gebeden de bevalling te bespoedigen.
Minerva lag op de knieën en blies door een papajatak in de
gloeiende as van de brandmiri. Ze gooide enkele droge takjes op het
smeulende hoopje. Het schijnsel verlichtte het rimpelige gezicht van de
vrouw, die af en toe in het vuur spuwde. | |
| |
Ze keek naar Melba die
steeds luider begon te kreunen. ‘Moed houden, Melba, het is zo
voorbij’. Ze zette een ijzeren pot met water op het vuur, haalde
droge kruiden uit een korf die aan een pin onder het afdakje hing en deed
die in de pot. Daarna nam ze een stuk zeildoek en ging de kamer waar Melba
lag binnen.
Zich tot Winst richtend zei ze; ‘Je moet nu naar buiten gaan. Wat
je te offeren hebt, kan je buiten op de kist leggen. Ik zal het morgen aan
Peggy geven’. Winst aarzelde even en stond daarna op. Hij legde
het bundeltje dat hij bij zich had op de kist neer en liep met gebogen hoofd
langs de vrouwen die buiten zwijgend zaten te wachten. De mannen zaten
achter de katoenloods gespannen te wachten op de geboorte van een kind op
Leasowes. Colin had een jongen voorspeld. Dat zal voor jullie allen het
voorteken zijn dat we de bakras zullen verslaan, had hij gezegd.
Minerva spreidde het zeildoek op de vloer naast Melba. Ze draaide het licht
van de lantaarn hoger en betastte de dikke strakke buik van de vrouw. Met
een aftreksel van kruiden bestreek ze haar navelstreek. Daarna haastte ze
zich naar buiten om de pot met water te halen. Voordat ze weer binnen was,
lag het kind spartelend op het zeildoek. Het was een jongen.
Het was avond geworden. Het hield eindelijk op met regenen. Het weerlicht
flitste geluidloos langs de sterrenloze hemel. Colin zat naast de brandmiri
van Minerva, waarboven hij zijn kleren te drogen had gehangen. Het knappen
van het vuur, het gekwaak van de vele kikkers en de vuurvliegjes in deze
kille nacht, overspoelden hem | |
| |
met een groot verlangen naar
geborgenheid. Hij gooide droge takken op het vuur en keek in het schijnsel
van de vlammen naar een smal gezicht met donkerbruine, bange ogen. Hij
voelde haar vingertoppen op zijn voorhoofd, wang en lippen en trok haar
tegen zich aan. Met haar hoofd tegen zijn borst luisterde ze naar het wilde
kloppen van zijn hart. Hij voelde hoe ze beefde. In gedachten streelde hij
haar hoofd en noemde zacht, fluisterend haar naam. Ze keek op naar de man
die ze met heel haar wezen liefhad en voor wie ze zelfs zou willen sterven
als hij haar dat zou vragen.
‘Colin’.
‘Hmm...’.
‘Zullen we echt ooit vrij worden’?
‘Zeker zullen wij vrij worden, Ifa, maar daar kunnen we nu niet
over praten’.
‘Ik heb erover nagedacht, Colin’.
‘Waarover’?
‘Ik ben zo bang, dat ik er 's nachts zelfs niet van kan slapen. Hoe
lang zal het nog duren? Kunnen we niet liever vluchten, Colin, ik hou het zo
niet langer uit’.
Ze voelde hoe z'n spieren zich spanden en kreeg spijt van haar voorstel.
Tranen vloeiden uit haar mooie, sombere ogen. Elke nacht weer wanneer ze
naar buiten sloop om hem te ontmoeten, hoopte ze dat hij haar de dag zou
noemen, waarop een einde zou komen aan dit lijden. Hij drukte haar steviger
tegen zich aan en voelde hoe ze huiverde. Met een dromerige blik in zijn
ogen liefkoosde hij haar gezicht.
‘We zullen niet op de vlucht behoeven te gaan Ifa. We | |
| |
zullen de bakras op de vlucht jagen, de bossen in. We zullen ze achterna
zitten, totdat er in heel Coronie geen enkele meer overblijft. We zullen ze
vernietigen. Meer nog, we zullen enkelen van hen net als zij nu doen, voor
ons op de velden laten werken. Alleen de tijd is nog niet rijp. We kunnen
niet overhaast te werk gaan. We moeten alles goed voorbereiden, zodat ze
geen schijn van kans hebben wanneer we toeslaan. En daar zijn we nu mee
bezig. Ik kan je niet alles vertellen, maar zodra het zover is, zal ik het
sein geven om over te nemen van die saka saka's. Blijf doen waarmee je bezig
bent, luister zoveel mogelijk de gesprekken af wanneer Masra William bezoek
krijgt en hou me op de hoogte van hetgeen ze van plan zijn. Ik weet dat je
nog liever op het veld werkt dan je dagen met dat beest van een Mackintosh
door te brengen, maar je doet het voor ons, Ifa, vergeet dat niet. Het zal
heel gauw voorbij zijn’. Colin wiegde haar langzaam heen en weer.
‘Ik ben bang, Colin, dat er iets fout gaat. Ik kan het gevoel niet
kwijtraken dat er iets vreselijks gaat gebeuren’. Hij hield haar
op een armlengte van zich en keek haar strak aan.
‘Wat is het dat je me niet wilt zeggen, Ifa? Heeft masra William
over mij gesproken of...’.
‘Neen, Colin, dat is het niet’.
‘Wat dan wel’?
‘Gisteren hoorde ik hem iets tegen Kwadjo zeggen over de brand in
Paramaribo en ook over soldaten die in Coronie zullen komen’. Ze
keek hem bezorgd aan.
‘Wat heeft hij precies gezegd, Ifa, denk goed na’. Ze
slaakte een diepe zucht en vleide zich tegen hem aan.
| |
| |
‘Ze zaten op de galerij en ik stond in de kamer. Ik kon niet zo
goed verstaan wat ze zeiden, maar ik hoorde hem aan Kwadjo zeggen dat er
soldaten uit Paramaribo zouden komen’, zei ze fluisterend.
‘Heeft hij ook gezegd wanneer en hoeveel’? Ze dacht een
hele tijd diep na en antwoordde: ‘Ik zei je toch dat ik niet alles
kon verstaan, ik heb je alles verteld wat ik hoorde’. Er klonk
gestommel uit het huisje van Minerva. De vrouw moest wakker zijn geworden,
of ze had staan afluisteren. Colin dempte zijn stem. ‘Je moet nu
maar gaan, Ifa, morgen zie ik je weer en geef je oren goed de
kost’. Ze liet zijn hand los en verdween in het duister. Weer
alleen, voelde hij grote onrust in zich opkomen.
Regenwolken hingen dreigend boven de plantage. William Mackintosh was,
wachtend op de komst van dokter Clemens in de schommelstoel op de galerij,
in slaap gevallen. Het was warm en de wijn had hem slaperig gemaakt.
Onweer-gerommel deed hem verschrikt de ogen openen. ‘Nergens goed
voor, die vervloekte regen’, mompelde hij en dommelde weer in.
Colin zat op zijn lievelingsplek naast de brandmiri van Minerva en keek hoe
de vrouw in de ijzeren pot roerde. De vlammen lekten onder de pot, waarin ze
eten voor de kinderen van de veldslavinnen die onder haar hoede waren,
kookte. De kinderen verdrongen zich in de deuropening toen ze Victor zagen
aankomen. De oude man hield altijd wat melk voor de kinderen achter als hij
's middags gemolken had. Minerva nam de kalebas met melk, die Victor | |
| |
haar aanreikte, aan en goot de inhoud in de pot. Colin keek
naar het oude, verweerde gezicht, de knokige handen van een versleten mens
met een leven vol ellende achter zich en naar de kinderen in de deuropening.
Hij kwam vanachter het huisje vandaan. Het geblaf van honden en het geklepper
van rijtuigwielen trok zijn aandacht. Hij zag de koets van John Wilkins, met
Franklin op de bok, de oprijlaan inrijden. William Mackintosh die door het
aanslaan van de honden ook wakker was geworden, haastte zich om zijn gast te
verwelkomen, zich daarbij zenuwachtig over zijn kin krabbend.
De chirurgijn nam plaats tegenover Mackintosh en bekeek aandachtig de sigaar
die hij uit het kistje op tafel had genomen. Hij rook er met gesloten ogen
aan, beet het puntje er van af en stak hem met rustige bewegingen op.
‘Nog maar een week en ik moet weer naar Paramaribo, mijn beste
William. Ik had nog graag iets langer willen blijven, maar het werk in de
stad wacht. De brieven en andere dingen die je voor Paramaribo hebt, neem ik
natuurlijk gaarne voor je mee’. De dokter keek zijn gastheer die
steeds weer onrustig ging verzitten, aan. ‘Je ziet eruit alsof je
een paar nachten niet hebt geslapen, William. Wat is er aan de hand, man.
Zijn er problemen of...’.
De dokter keek om zich heen en richtte zijn blik op het veld waar de slaven
bezig waren de katoen die ze in manden hadden verzameld, in de gereedstaande
wagens te laden. Ifa die op de galerij verscheen, bracht op een teken van
William Mackintosh de wijn. Het trillen van zijn hand terwijl hij de fles
ontkurkte en inschonk, was niet aan de aandacht van dokter Clemens ontsnapt.
‘Je maakt je ergens | |
| |
zorgen over, William’,
konstateerde hij. ‘Het is zo aan je te zien dat iets je dwars zit;
de kringen onder je ogen. Kom op, man, wat is er aan de hand’?
William Mackintosh zuchtte diep en begon te vertellen. Zijn stem klonk dof en
hij scheen moeite te hebben om zich te beheersen. ‘Ik geloof dat
ik moe begin te worden van dit plantersleven, eh... ik ben niet zo jong
meer, en na wat je hebt verteld over de toekomst van de kolonie, heb ik niet
zoveel zin meer er hard aan te trekken’. Hij nam een slok en
vertelde de dokter zijn boze droom.
Dokter Clemens lag achterover in zijn stoel en luisterde gespannen.
‘God, als ik eraan denk’, besloot hij zijn relaas.
‘Ach, maak je niet bezorgd, William. Zoals ik vertelde, zullen de
slaven hier nooit in opstand komen’. De dokter trommelde daarbij
met zijn vingers op het tafelblad, terwijl hij z'n gastheer doordringend
aankeek.
Colin zat in het koetshuis op de vloer en luisterde naar het verslag dat
Franklin hem uitbracht. ‘Overal waar ik de dokter voor een bezoek
breng, wordt er over de brand in Paramaribo gesproken. Zodra je het sein
geeft, Tata, slaan we toe. Eerst nemen we de katoenvelden en daarna de
huizen. Wanneer we met de bakras hebben afgerekend, zal niets meer van wat
ze bezitten, overeind staan. Velen onder ons worden reeds
ongeduldig’. Franklin's stem klonk hard en vol strijdlust. Colin
stond op.
‘De tijd voor de strijd is nog niet aangebroken, Franklin, anders
zou in minder dan de tijd die je nodig hebt om naar Burnside terug te gaan,
niet één bakra in heel Coronie nog | |
| |
in
leven zijn. In de komende dagen zal je als koetsier van de dokter op de
andere plantages komen. Vertel aan de anderen dat we niet zullen vrijworden
zoals de slaven in de Engelse koloniën. We zullen voor onze
bevrijding moeten vechten’. Na Colin's woorden heerste er een
onrustige stilte.
De middag volgend op de avond na een volgende bijeenkomst achter Leasowes zat
Colin naast het huisje van Minerva en keek naar het bloed dat tussen zijn
vingers sijpelde. In zijn hand waren de ingewanden van de jara-baka die aan
zijn voeten lag te spartelen. De ingewanden smeet hij op het afdakje en de
vis legde hij op de barbakot boven de brandmiri voor Minerva. Daarna waste
hij zich met water uit een ton naast het huisje. Hij dacht eraan hoe de
invloed die hij op zijn lotgenoten had, zich uitbreidde over alle slaven
waarmee hij, Franklin en Denmark in aanraking kwamen. Er speelde een
tevreden glimlach om zijn lippen. Met een stokje porde hij in de hete as van
de brandmiri, waarop de jarabaka lag te sissen. Snel naderende voetstappen
trokken zijn aandacht. Het was Winst, die kwam aanrennen.
‘Kom mee, kom mee, Tata Colin, moeilijkheden’, riep hij
buiten adem. Colin was Winst naar het voorerf gevolgd, waar hij gezang
hoorde. De slaven hadden het werk neergelegd en ze zongen en dansten. Ze
juichten zodra ze Colin zagen aankomen.
‘Terug, terug jullie, voordat ik je doodransel’. Colin
schoot naar voren. Hij hoorde het scherpe knallen van de zweep. Kwadjo's
ogen stonden wild, maar de slaven stoorden zich niet aan zijn dreigementen.
Met een onverwacht harde ruk | |
| |
trok Colin de zweep uit Kwadjo's
hand en wierp hem met een kopstoot tegen de grond. De mannen wilden zich op
de spartelende figuur werpen. Er kraakte een schot. Ze deinsden verschrikt
terug. William Mackintosh verscheen met zijn geweer en de vrouwen wierpen
zich jammerend op de grond. ‘Wat is hier aan de hand,
verdomme’, brulde hij buiten zichzelf van woede. Kwadjo maakte
gebruik van de verwarring en rukte Colin de zweep uit de hand. William
Mackintosh richtte het geweer op Colin, maar Kwadjo pakte het hem af en
sloeg Colin met de kolf tegen het hoofd. Colin zakte met een doffe kreun in
elkaar. Kwadjo sloeg als bezeten in op de slaven, die schreeuwend naar alle
kanten uiteenstoven. Hij dreigde een ieder die zonder toestemming op het erf
zou verschijnen, te zullen doodslaan. Mackintosh, van de schrik bekomen,
beval Winst om Colin naar het huisje van Minerva te brengen. Colin werd er
binnen gedragen. De vrouw die alles van op een afstand had gezien, bekeek
Colin's wonden en vloekte.
Het verhaal over het gebeuren op Leasowes had de planters met angst vervuld.
De landdrost kwam als eerste op de plantage aan. Omdat hij het bestuur
uitoefende, behoorde het tot zijn taak de gebeurtenissen in Coronie aan het
hoofdbestuur in Paramaribo te rapporteren.
Voor kleine geschillen of delicten liet hij de Raad van Ingelanden beslissen.
‘Die oproerkraaier van een Colin ligt na een fikse aframmeling bij
te komen. Hij zal het niet gauw meer in zijn hoofd krijgen om zoiets te
proberen’. Er lag bezorgheid in de stem van Mackintosh en dat
ontging de landdrost niet.
| |
| |
‘Je moet de ernst van de zaak niet onderschatten, William. Elke
vorm van verzet spruit voort uit ontevredenheid en dient onmiddellijk te
worden afgestraft. Voor de goede gang van zaken heb ik de militaire post
gewaarschuwd. De soldaten zullen hier overnachten’.
Colin lag op een stuk zeildoek in het huisje van Minerva. Hij hoorde
schuifelende voetstappen naderbijkomen en opende de ogen. Hij betastte de
zwelling op zijn voorhoofd en kreunde. Als van ergens ver weg hoorde hij de
zachte donkere stem van de vrouw, die met een in aftreksel van kruiden
gedrenkt lapje zijn gezicht bette. Door een grijze nevel heen zag hij het
brede gezicht en probeerde te glimlachen. Hij kon niet verstaan wat ze tegen
hem zei, maar hij begreep dat ze hem troostte.
Hij wilde ook wat zeggen, maar hoe hij ook zijn best deed, hij kreeg geen
woord over zijn lippen. Hij was zijn spraakvermogen kwijtgeraakt. Hij keerde
zijn gezicht naar de muur en keek naar het schimmenspel, veroorzaakt door de
walmende olielamp en luisterde naar de geluiden van de nacht.
Opeens leek het alsof de hele kamer in zonlicht baadde. Hij was weer een
kind, heette Wole en woonde met Madjida, zijn moeder, zijn vader Adwa en
zijn zuster Ifeoma in Afrika. Hij zag Madjida voor de hut zitten. Ifeoma zat
naast haar jams voor het avondmaal te schillen. Zijn vader kwam terug van de
jacht met een antilope over zijn schouders. Terwijl Madjida hem iets
toeriep, rende hij zijn vader tegemoet. Adwa reikte hem glimlachend de speer
aan. Hij maakte enkele danspassen, zoals hij de mannen dat zo | |
| |
vaak op dorpsfeesten had zien doen. Dan zaten ze om een groot vuur en
vertelden jachtverhalen, aten colanoten en ananas en dronken palmwijn. Adwa
was een groot jager en wanneer hij vertelde, werd hem gevraagd naast het
dorpshoofd plaats te nemen en dronken ze samen uit één
kalebas. Hij vertelde dan hoe hij zijn prooi besloop en met zijn speer
doodde.
Adwa bracht de antilope die hij gedood had, legde hem op een boomstam achter
de hut en ging naar de rivier. Hij dompelde zijn hoofd in het heldere water
en ging hijgend en proestend op zijn knieën. Daarna liepen ze
samen naar de hut. Madjida had de jachtbuit bekeken. Wole ging naast zijn
vader voor de hut zitten en Madjida had hen eten gebracht.
Op een avond klonk de atumpan en de mannen werden naar het dorp ontboden. Hij
hoorde zijn vader iets tegen Madjida zeggen; en hij vertrok om nooit meer
terug te komen. Dezelfde avond werden ze overvallen en werden hij, Madjida
en Ifeoma gevangen genomen. Ze werden als vee met zweepslagen bij elkaar
gedreven. Bij het aanbreken van de dag zag hij dat ook het dorpshoofd
gevangen genomen was. Verder mannen en vrouwen die hij kende, zijn vrienden,
maar zijn vader, Adwa, was er niet bij. Gekweld door honger en dorst, in
groepjes van vier aan elkaar gebonden, sjokten ze drie dagen en drie nachten
voort. De ouden en zieken die niet verder konden, werden onderweg
doodgeknuppeld en voor de aasgieren achtergelaten. Eindelijk bereikten ze de
kust, waar ze in afwachting van vervoer in slavenkwartieren werden
opgesloten. Eerst werden Madjida, Ifeoma en andere vrouwen weggevoerd. Twee
| |
| |
dagen daarna volgde hij en sindsdien had hij nooit meer
iets van zijn familie gehoord. In een stinkende ruimte werden ze aan handen
en voeten aan elkaar geketend.
Zo begon de reis naar Wes-Indië. Na aankomst in Suriname bracht
hij vijf weken in een loods in Paramaribo door. Hij werd daarna naar een
schoener gebracht die hem twee weken later in Coronie afzette, waar hij op
Leasowes terechtkwam en Colin werd genoemd.
Op Leasowes, waar wrede straffen werden toegepast en zoveel mogelijk van de
lichaamskracht van de slaven werd geprofiteerd, rijpte, naarmate de jaren
verstreken, bij hem het idee dat hij niet zonder meer daar terecht was
gekomen, maar om zijn medeslaven van dit gruwelijke bestaan te bevrijden.
Hij had een taak, die, zo voelde hij, hem door een macht buiten zijn wil om,
op de schouders was gelegd.
Aan de goede zorgen van Minerva toevertrouwd, was Colin weer snel van zijn
verwondingen genezen. De slaven van Leasowes werd door William Mackintosh
verboden zich met Colin, die niet meer spreken kon en ook niet meer werkte,
te bemoeien.
Winst, die Colin's taak had overgenomen, zorgde nu voor de beesten. Colin
bracht zijn dagen door tussen de mangroven op het strand, waar hij viste of
krabben voor Minerva ving. Als hij bij de brandmiri naast het huisje zat,
liepen alle slaven eerbiedig langs de zwijgende figuur en vroegen zich af
wat er in hem omging. Zijn invloed op zijn medeslaven was, ook dank zij
Franklin en Denmark, die de anderen aanspoorden te blijven volhouden,
geenszins ver- | |
| |
minderd.
De Emancipatie in de Britse koloniën was, in tegenstelling tot wat
de planters hadden verwacht, door de Coroniaanse slaven met kalmte
ontvangen. De uitbarstingen van geweld en verzet waarvoor de meesters hadden
gevreesd, waren uitgebleven.
Denmark die van het gebeuren op Leasowes en over Colin's doen en laten
regelmatig op de hoogte werd gehouden door Winst, had aan de getrouwen
verteld dat Colin's stomheid een teken was dat deze zich voorbereidde op de
strijd. De obias hadden hem het vermogen te spreken ontnomen om te voorkomen
dat hij over zijn plannen zou praten. De geesten van de voorouders hadden
van Anana toestemming Colin gereed te maken voor de zware taak die op zijn
schouders rustte: de bevrijding van alle slaven, waar ook ter wereld. Terend
op deze en andere mededelingen van Denmark over Colin, voltrok het leven van
de slaaf zich in een monotoon tempo. Zwoegend op de velden en in de
katoenloodsen gingen er drie jaren voorbij.
William Mackintosh keek Colin met halfdicht geknepen ogen aan en wachtte tot
hij de woede in zich zou voelen opkomen. Omdat die uitbleef, sloeg hij
woedend met zijn vuist op de stoelleuning. Ifa stond in de deuropening
achter hem en keek verschrikt toe. De slaven waren toegesneld, want Colin
had zijn huisje in brand gestoken. Op de plek waar het huisje had gestaan,
lag nu een smeulende hoop. Colin had een dreigende houding aangenomen en
staarde verachtelijk naar Mackintosh en Kwadjo, die achteruit | |
| |
weken.
‘Ik ben niet bang voor de straf die je zult bedenken, William
Mackintosh. Wat ik heb gedaan, kan je niet meer veranderen. Slechts mijn
lichaam dat je in slavernij houd, kun je treffen, maar mijn geest is vrij en
onkwetsbaar’. Na deze woorden heerste er een doodse stilte, die
door Winst werd verbroken.
‘Hij heeft gesproken, hij heeft gesproken. Tata Colin heeft
gesproken’, juichte hij. Opeens schenen de slaven zich te
realiseren dat het de eerste woorden waren die Colin had gesproken na een
stilzwijgen van drie jaren. Ze waren getuige van een wonder en spraken
opgewonden door elkaar. Kwadjo deed grommend enkele passen naar voren, maar
William Mackintosh beduidde hem met een handgebaar Colin verder te laten
spreken.
‘Hoe lang zal het jullie nog lukken ons te vernederen? Wij zijn
niet geboren om als werkvee te dienen. De tijd wanneer we onze vrijheid
zullen herkrijgen, zal spoedig aanbreken en niets en niemand zal ons kunnen
tegenhouden’.
Er lag vrees in Mackintosh' ogen. Hij sprong op en pakte Kwadjo de zweep af.
Colin deed een stap naar voren en keek Mackintosh strak in de ogen. Deze
hief de zweep op, maar hij kon Colin's blik niet weerstaan en zijn arm zakte
langzaam. ‘Jij, smerige hond’, siste hij. Ik zal je
hiervoor laten villen. Hij gaf de zweep aan Kwadjo en plofte op zijn stoel
neer. Met zijn hemdsmouwen wiste hij het zweet van zijn gezicht. Colin had
met een robuuste oprechtheid tot zijn hart gesproken. Ifa klemde de tanden
op elkaar, verdoofd door angst voor wat er zou gebeuren. Colin had | |
| |
door zijn houding William Mackintosh volkomen van zijn stuk
gebracht. Een gevoel van machteloosheid had bezit van hem genomen. Op
Colin's gezicht lag een uitdrukking van stille voldoening. Hij keerde zich
om en keek naar zijn medeslaven. Deze begonnen zich te roeren. Mackintosh
gaf Kwadjo een teken en deze knalde met de zweep, waarop de slaven uiteen
gingen. ‘Breng die idioot naar het negerziekenhuis en laat hem
opsluiten. Mackintosh pakte zijn geweer en ging in de schommelstoel op de
galerij zitten. Na Colin's vertrek heerste er een onheilspellende stilte op
Leosowes.
De zon zonk, het avondrood doofde en de laatste matte strepen van de
schemering verdwenen als stervende verwachtingen. De eerste diepe duisternis
van de avond viel in, duisterder nog dan de nacht, daar er geen ster aan de
hemel stond.
De slaven zaten in hun huisjes en overal werd er over Colin gesproken. Tata
Colin, die na drie jaar van stomheid plotseling had gesproken, nadat hij
zijn huisje in brand had gestoken. Velen van hen vroegen zich af of nu
eindelijk de tijd was aangebroken, de tijd zoals die hen reeds jaren door
Denmark was voorgehouden, de tijd van de bevrijding, waarop ze zolang hadden
gewacht en nog wachtten.
Het negerziekenhuis waarin Colin was opgesloten, was een op palen staande
woning, waarin behalve Colin nog vier zieke slaven waren ondergebracht.
Peggy, een uit Afrika afkomstige slavin, die met de zorg van de zieken was
belast, was een van de vertrouwelingen | |
| |
van Colin. Ze kende hem
nog uit de tijd dat hij in de katoenloods op Leasowes werkte. De sweri die
op de geheime bijeenkomsten werd gedronken, werd altijd door haar bereid.
Colin zat in de hoek van de kamer en luisterde naar de slepende voetstappen
van de oude vrouw op de gang. Hij hoorde haar de sleutel in het slot steken
en de deur ging open. Ze stond met in de ene hand een lantaarn en in de
andere een kalebas met eten. Ze zette de lantaarn midden in de kamer neer en
reikte Colin het eten aan.
‘Is Kwadjo al voor controle geweest’, vroeg Colin. Hij
zag dat ze de deur achter zich openliet, maar geen aanstalte maakte om weg
te gaan. ‘Hij zal voor vanavond niet meer komen. Hij weet trouwens
niet dat ik een sleutel van deze kamer heb’.
Colin begon zwijgend te eten, terwijl Peggy tegenover hem op de vloer
plaatsnam. Haar spierwitte kroeshaar stak aan één kant
uit van onder haar hoofddoek. Het schijnsel van de lantaarn gaf haar gezicht
met de tandeloze mond iets geheimzinnigs. Nadat Colin had gegeten, nam ze de
kalebas weer aan en zonder verder een woord te zeggen, verliet ze de kamer.
Colin hoorde haar de deur niet op slot doen.
Winst struikelde over een kruiwagen die tegen het huisje van Franklin stond.
Hij vloekte in zichzelf, betastte zijn zere knie en klopte zachtjes op de
deur.
‘Franklin, Franklin, doe open, ik ben het, Winst van
Leasowes’.
‘Wie is daar’, vroeg Franklin na een poosje.
‘Ik ben het neger, doe open man, ken je m'n stem niet
meer’?
| |
| |
Franklin verscheen in de deuropening en keek Winst verbaasd aan.
‘Wat brengt je op dit uur van de nacht op Burnside, man’?
‘Slecht nieuws. Sta niet te kijken en laat me binnen’.
Franklin's ogen stonden vol wantrouwen. Hij stapte opzij en liet zijn
bezoeker binnen. Winst ging op de vloer zitten, terwijl Franklin behoedzaam
de deur achter zich dichttrok. ‘Tata Colin is in het
negerziekenhuis opgesloten’!
‘Opgesloten’, vroeg Franklin verbaasd.
‘Ja man, dat heb je goed gehoord. Hij heeft vanmiddag zijn huisje
in brand gestoken en aan Masra William gezegd dat hij niet...’
Franklin hief zijn hand op: ‘Wees toch rustig neger en vertel me
wat er precies is gebeurd’.
‘Tata Colin heeft vandaag zijn huisje in brand gestoken’,
begon Winst weer en hij heeft aan Masra William gezegd dat hij niet bang is
voor straf, omdat zijn lichaam in slavernij, maar zijn geest vrij is. Masra
William zou daarom alleen zijn lichaam kunnen kwetsen’.
Franklin's ogen straalden, terwijl Winst hem vertelde hoe William Mackintosh
Kwadjo de zweep had afgepakt, maar Colin niet kon slaan, omdat deze hem
strak was blijven aankijken, terwijl hij sprak.
‘Hoe kun je zo kalm blijven, man, begrijp je niet wat voor gevolgen
dit kan hebben’? Winst raakte al pratende opgewonden.
‘Praat niet zo luid, man, heel Coronie kan je horen als je zo
doorgaat’, zei Franklin. ‘Moeten we gewoon blijven
toezien, terwijl hij opgesloten zit in het negerziekenhuis’? Winst
raakte woedend om de houding van zijn vriend, die zich niet bezorgd scheen
te maken om wat er gebeurd was. Hij schudde vertwijfeld het hoofd.
| |
| |
‘Ik weet zeker dat hij zijn huis in brand heeft gestoken als teken
dat wij ons moeten klaarhouden voor de strijd’.
‘We zullen, zoals hij van ons verwacht, kalm blijven en afwachten,
totdat we van hem horen wat we moeten doen’, zei Franklin beslist.
We mogen zonder Tata Colin te raadplegen niets doen dan kalm blijven
man’. Winst werd nu razend: ‘Kalm blijven, man je bent
gek’, voegde hij Franklin toe. ‘Hoe kan je nu zeggen dat
we niets kunnen doen, we kunnen toch gaan kijken’? Franklin bleef
volhouden: ‘We zullen contact met Tata Colin maken, morgenavond
nog, dan pas kunnen we weten wat hij van ons verlangt’. Winst
stond abrupt op en liet een langgerekte tjoeri horen. ‘Ik begrijp
er niets van, niets’, mompelde hij, en zonder afscheid te nemen,
verliet hij Franklin.
Franklin sloop direkt de duisternis in, op weg naar Denmark om hem het grote
nieuws te brengen.
William Mackintosh lag op bed en viel eindelijk in een rusteloze slaap. Nu en
dan schoot hij overeind en meende iets gehoord te hebben, maar het was
alleen maar de wind buiten op de velden. Pas tegen de ochtend kon hij met
moeite de slaap vatten. Hij droomde van zwermen opete's boven de
katoenvelden en rupsen die alles vernielden. Hij werd wakker nadat de zon
reeds was opgegaan. Het geluid van de slaven die zich voor hun dagtaak
gereedmaakten, drong zachtjes door tot de slaapkamer. Hij liep naaide
galerij en ging op de schommelstoel zitten. Hij tuurde naar de wolken die
heel hoog, statig boven de plantage voortdreven. Hij zat te denken aan het
voorval dat de dag | |
| |
tevoren had plaatsgevonden en dat hem de
hele nacht uit de slaap had gehouden. Het was niet zozeer Colins daad als
wel diens houding, die hem zo in de war had gebracht. Hoe had een slaaf over
wiens leven en dood hij kon beschikken zo tegen hem durven praten? Onze
vrijheid, had die hond nog gezegd. De tijd waarop wij onze vrijheid zullen
herkrijgen, zal spoedig aanbreken. Ik had hem moeten laten geselen, wat
verwacht die gek eigenlijk?
Hij stond op en ging naar de slaapkamer, waar hij zich begon te kleden. Nadat
hij had ontbeten, kwam hij weer op de galerij. De slaven stonden te wachten
op de instrukties van Kwadjo. Hij keek naar de groep zwijgende mannen en
vrouwen die met gebogen hoofd voor hem stond. Uit hun houding viel niets te
merken van wat zich de dag tevoren had afgespeeld. En juist dit verontrustte
William Mackintosh des te meer.
Franklin en Denmark, vergezeld van Pranza en Princes, gingen van Burnside
naar Leasowes, waar ze Winst zouden ontmoeten. Winst zou hen vergezellen bij
het bezoek aan Colin. Onderweg werd er niet gesproken, zelfs niet
gefluisterd. Ze waren elk met hun eigen gedachten bezig. Ze hadden Leasowes
bereikt en plotseling werd hun aandacht getrokken door een nachtvogel heel
dichtbij. Daarna, snel naderbij komende voetstappen. Ze doken weg in het
adroegras langs de weg. Het was Winst die zich bij het viertal aansloot en
samen gingen ze verder op weg naar het negerziekenhuis. De avond was
gevallen. Peggy had de deur van Colins kamer weer geopend. Hij zat op een
houten bankje en keek naar de insekten die door het | |
| |
schijnsel
van de lantaarn aangetrokken, eromheen zwermden. Sommigen vlogen tegen het
glas en vielen dood op de vloer.
De andere slaven die in het huis waren sliepen reeds, evenals Peggy. Colin
dacht aan Ifa en zijn hart kromp ineen van verlangen haar in zijn armen te
sluiten. Gisteren bij het verlaten van Leasowes had hij nog eenmaal
omgekeken. Hij had haar in de deuropening zien staan, onbeweeglijk en diep
bedroefd. Hij had ook de angst in haar ogen gezien terwijl hij met William
Mackintosh sprak, maar ze had zich flink gehouden. Hij probeerde zich het
gebeurde weer voor de geest te halen, maar zijn overpeinzingen werden
onderbroken door de roep van een nachtvogel. Hij kende dit teken en wist dat
hij bezoek kreeg van zijn getrouwen. Hij haastte zich om de trapdeur te
openen. De bezoekers verschenen boven aan de trap en Colin stapte opzij om
ze binnen te laten. Ze omhelsden elkaar en volgden hem naar zijn kamer. Hij
draaide het licht van de lantaarn hoger, terwijl de anderen op de vloer
gingen zitten. Er verschenen diepe rimpels op zijn voorhoofd. En hij begon
met gedempte stem te praten.
‘Jullie weten wat zich op Leasowes heeft afgespeeld. Nu is de tijd
rijp om tot aktie over te gaan. Ik zal vanavond enkele dingen aan jullie
openbaren, zodat je op de hoogte bent van wat er verder zal moeten gebeuren.
Jullie moeten de bezoeken aan dit ziekenhuis zoveel mogelijk beperken. Je
weet nooit of je gevolgd wordt. We kunnen nu geen risico's nemen na alle
voorbereidingen die ik getroffen heb. Ik wil jullie ook zeggen dat gedurende
de drie jaar dat ik niet sprak, mijn geest niet in Suriname was. In andere
| |
| |
delen van de wereld heb ik andere broeders en zusters uit
de slavernij bevrijd’. Kreten van bewondering klonken en de zwarte
gezichten keken hoopvol naar Colin.
‘In de jaren waarin ik niet sprak, werd op de plantages verteld dat
ik me stom hield om niet te hoeven werken. Ook werd er door sommigen gezegd
dat ik niet in staat zou zijn tot wat ik beloofde waar te maken. Velen
hebben me in die tijd de rug toegekeerd, maar samen met hen die nog
vertrouwen hebben, zullen we ten strijde trekken en zegevieren’.
Na deze woorden volgde een goedkeurend gemompel. ‘De onderdukten
in vele delen van de wereld zijn reeds vrij, nu is het de beurt aan
Suriname’. Franklin greep Colins hand vast en drukte die stevig.
‘Wat zal ons een teken zijn, Tata Colin, zeg het ons zodat we het
aan hen die wanhopen, en zich door de blanken die twee oogsten geleden in
Coronie aankwamen, laten dopen, omdat ze zijn gaan twijfelen aan onze
overwinning, kunnen vertellen. Ze geloven dat de blanken-doop ervoor zal
zorgen dat ons, net als in Demerary en Berbice, de vrijheid zal worden
geschonken’.
Colin hurkte en sprak: ‘Leasowes zal door een overstroming worden
getroffen’. ‘Een overstroming’, vroeg Denmark.
Colin knikte bevestigend en vervolgde: ‘Ik weet dat er vele vragen
zijn, maar laten we het voor vanavond hierbij laten, bij de volgende
ontmoeting zal ik jullie zeggen wat er gedaan moet worden. Wees geduldig,
maar vooral voorzichtig. Dit nog, de slaven in Demerary en Berbice kregen
hun vrijheid niet geschonken, omdat ze zich door de blanken hebben laten
dopen, maar omdat de bakras daar hebben ingezien dat de bevrijding van alle
slaven, | |
| |
waar ook ter wereld, binnenkort op komst is. Onze
broeders en zusters daar langer in slavernij houden, was daarom zinloos.
Vergeet dat niet. Gaan jullie nu, we kunnen het vanavond niet te lang maken,
er is nog zoveel te doen’. Ze stonden op en na elkaar omhelsd te
hebben, gingen ze opgelucht weg.
Niemand beter dan Franklin kon achterlangs de plantages gaan zonder geluid te
maken of de honden te alarmeren. Hij was de andere getrouwen gaan vertellen
wat Colin gezegd had. Nu waren ze weer hoopvol gestemd en blij dat ze al die
jaren toch maar geduldig hadden gewacht op de beslissing van Tata Colin.
De lucht begon in het oosten te kleuren, het licht brak reeds door. Hij was
op weg naar Burnside. Hij dook vanachter het grote huis op en de honden
kwamen kwispelstaartend op hem af.
Op de plantages heerste een geheimzinnig stilzwijgen. Het was de slaven nu
duidelijker dan ooit tevoren dat Colin een obiaman was, gezonden om zijn
volk uit de slavernij te verlossen.
Ifa sloot de deur zachtjes achter zich en luisterde gespannen naar de
geluiden uit het huis. Waar ze stond, kon ze zelfs het luide snurken van
William Mackintosh niet horen. Ze bleef even op de galerij staan om haar
ogen aan de duisternis te laten wennen. Haastig ging ze de oprijlaan op, op
weg naar het negerziekenhuis. Bij aankomst hield ze zich een poosje in de
voortuin op om er zeker van te zijn dat ze niet werd gevolgd. Ze sloop naar
het achtererf en kroop op handen en voeten, tastend in het donker, de | |
| |
trap op. Ze gaf een duw tegen de deur die openging en kwam in
de donkere gang terecht. Ze hoorde het geschuifel van voetstappen en drukte
zich verschrikt tegen de muur. ‘Colin’?
‘Ja, ik ben het Ifa’.
Ze zuchtte van opluchting. Hij nam haar hand en leidde haar naar de kamer. In
het schijnsel van de olielamp, die in de hoek van de kamer stond, keek hij
naar haar bezorgd gezicht. Ze stortte zich in zijn armen en hij streelde
haar gezicht, terwijl hij haar heen en weer wiegde.
Met een schok drong het weer tot haar door dat hij kon praten. In de jaren
waarin hij geen woord had gesproken, had ze de hoop opgegeven dat hij ooit
weer zou kunnen praten.
Nu hoorde ze weer zijn stem zoals lang geleden, wanneer hij zachtjes haar
naam noemde. Ze wilde zoveel zeggen, maar de woorden kwamen haar maar niet
over de lippen. In een flitsend moment ging heel haar leven aan haar
voorbij. Ze zag zichzelf als kind een klein meisje op plantage Clyde. Ze zat
op de trap voor het huis van granmasra en drukte het hondje dat zacht jankte
tegen zich aan. Finta, haar moeder, was in de keuken bezig met het ontbijt
voor de granmasra en de zijnen. De andere slaven waren reeds op het veld. Ze
had de grote wastobbe met water uit de put gevuld, daarna een bad genomen en
het hondje gewassen. Later op de dag zou ze met de was helpen. Daarna zou ze
op de galerij zitten, terwijl Finta de kleren streek. Op de galerij werden
grote stapels wasgoed door Finta gestreken. Het duurde soms tot lang nadat
allen van de plantage naar bed waren gegaan, aleer Finta gereed | |
| |
was met haar strijkwerk. Ze hielp met alle werkzaamheden die haar moeder als
huisslavin moest verrichten. Zo groeide ze op in en nabij het huis van
granmasra, terwijl kinderen van haar leeftijd de hele dag in de katoenloods
doorbrachten. Op die avonden vertelde Finta haar dan verhalen over Afrika,
waar de negers net zo vrij waren als de blanken op de plantages.
‘Alleen de krijgers die tijdens oorlogen gevangengenomen werden,
dienden als slaven’.
Door de plotselinge dood van Finta was er iets in haar kapot gegaan dat niet
meer te helen was. Ze herinnerde zich hoe moeders lijk door de jongeren van
de plantage naar het achtererf was gedragen. De ouderen liepen voorop met de
dron en de schelphoorn, waar af en toe op werd geblazen. Het graf van Finta
was met talrijke anjisas en zijden lapjes versierd. Op een wenk van de
plantage-oudste werd de kist naast het graf neergezet. De mannen waren naar
voren gekomen hadden de kist langzaam in het graf laten zakken. De slavinnen
wierpen de anjisas en zijden lapjes in de kuil, die half met aarde werd
gevuld. Allen kwamen in een kring er omheen staan De dresi'ma van de
plantage hief een lied aan en kwam plechtig naderbij. Een kalebas waarin
doodszweet van Finta was opgevangen, werd omhoog gehouden, daarna werd het
vocht met apankra en lemmetjesap vermengd. Alle omstanders dronken daarvan
als blijk van hun liefde voor de overledene. Daarna werd het graf
dichtgemaakt, waarna de dresi'ma er bovenop ging. Ze besprenkelde het
gesloten graf met apankra uit een grote kruik en gaf deze vervolgens aan de
dorpsoudste die er een slok uit nam en op het graf begon te springen.
Anderen volgden zijn voorbeeld. | |
| |
Dit ging net zo lang door tot
de apankra op was en het graf plat gestampt. Daarna hadden ze iedere dag,
zes weken lang, vers eten op Finta's graf gelegd. De jaren zonder Finta
gingen als in een droom voorbij. Het kleine meisje groeide op tot een mooie
jonge vrouw, die de plaats van haar moeder in het huis van de granmasra had
ingenomen.
Op een zondag kwam er een koets op Clyde aan. William Mackintosh, wiens vrouw
een paar maanden geleden was gestorven, was de gast van de granmasra. Hij
bleef er twee dagen en toen hij vertrok, moest ze met hem mee. De koetsier
die hen naar Leasowes bracht was Colin.
‘Je bent stil Ifa, waar denk je aan’? Ze schrok op uit
haar gepeins.
‘Ik dacht aan ons, Colin’.
‘Heb je nieuws van Leasowes’?
‘Alles is weer rustig, maar...’.
‘Maar wat, Ifa’?
‘Ik mis je Colin, wat zal er verder gebeuren’?
‘Je moet je gewoon rustig houden, Ifa en niet twijfelen. De tijd is
nu rijp. We zullen spoedig vrij zijn. We zullen een nieuw leven beginnen als
vrije mensen, die over hun eigen lot kunnen beslissen. We zullen nooit meer
het eigendom zijn van wie dan ook’.
‘Ik twijfel niet, maar ik maak me bezorgd over jou
Colin’. De besliste klank in haar stem overtuigde hem van haar
oprechtheid.
‘Er wordt gefluisterd over een grote overstroming Colin. Wat heeft
dat allemaal te betekenen’? Colin legde zijn hand op haar mond.
| |
| |
‘Laten wij daarover niet praten Ifa. Je had hier niet moeten komen,
het is te gevaarlijk. Begrijp je niet wat je te wachten staat als dit wordt
ontdekt’? Hij hoorde aan haar ademhaling die plotseling sneller
werd, dat ze zich opwond. ‘Dringt het niet tot je door, dat je na
drie lange jaren voor het eerst weer tot me praat? Begrijp je dan niet dat
ik je zoveel te vragen heb? Het enige waar je je zorgen over schijnt te
maken is nieuws over Leasowes. Zeg het me nu Colin, hoe lang nog,
wanneer’? Hij voelde hoe haar nagels zich in zijn vlees boorden,
langzaam zakten ze op de vloer neer.
Van mond tot mond ging het nieuws over heel Coronie: ‘Leasowes is
overstroomd’!
De nacht na de overstroming zaten ze op de vloer in het negerziekenhuis om
Colin heen. Op het moment dat Franklin iets wilde zeggen, hief Colin zijn
hand op. Ze hoorden voetstappen op de gang. Verschrikt keken ze elkaar aan.
De deur ging open en Peggy kwam de kamer binnen. De mannen schoven een eind
op om de oude vrouw die wakker was geworden en erbij wilde zijn, te laten
zitten. ‘Jullie behoeven je niet bezorgd te maken over de
overstroming, het water zal langzaam weer naar zee, waar het vandaan kwam,
stromen. Ik zal jullie vertellen, wanneer we tot aktie moeten overgaan.
Wanneer de granmanster en de officiersster aan de hemel samenkomen, zullen
we toeslaan. We zullen de balaas verslaan en de plantages zullen dan aan ons
toebehoren. De bakras zullen als slaven voor ons werken. Jij, Denmark, zal
Granman | |
| |
van het land worden en Franklin je foetoeboi. Ik wil
jullie vragen voorlopig je bezoeken aan mij te staken. Ik laat jullie wel
door Peggy weten, wanneer je weer moet komen. Gaan jullie nu en verzamel
alle wapens waar je de hand op kunt leggen. Bewaar ze goed, maar wel onder
handbereik, want we zullen ze nodig hebben. We zullen net als de andere
slaven in andere delen van de wereld, die ontwaakt zijn en zich bewust van
hun kracht, in beweging komen. Ik verzeker jullie, dat we zullen
zegevieren’! Colin onderbrak de zegewensen en gerustgesteld
verlieten ze het negerziekenhuis.
Zoals Colin had voorspeld, was het water geleidelijk aan weggestroomd, maar
een groot deel van de aanplant was er door vernield. De slaven onder
aanvoering van Kwadjo hadden de dambreuk hersteld. Op de geheime
bijeenkomsten die door Franklin en Denmark op de omliggende plantages werden
gehouden, groeide Colins aanhang gestadig. Velen sloten zich, na het drinken
van sweri, bij de beweging aan. Het verhaal dat de overstroming van Leasowes
door Colin was voorspeld, verspreidde zich even snel als de stank van de
rottende katoenpitten in de putten achter de plantages.
‘We kunnen beter op de galerij gaan zitten, de tuin is door de
overstroming in een modderpoel veranderd, zoals je zelf kunt
zien’. De landdrost volgde Mackintosh op diens voorstel naar de
galerij. Nadat zijn gast tegenover hem had plaatsgenomen, gaf William
Mackintosh Ifa een wenk en zij bracht de wijn en sigaren. Ifa begreep dat er
iets belangrijks zou worden besproken en treuzelde, maar de | |
| |
masra beduidde haar dat ze moest gaan. De landdrost vulde zijn glas, nam een
slok en smakte met z'n lippen. William Mackintosh volgde het voorbeeld van
zijn gast en keek zenuwachtig om zich heen alsof hij zich wilde overtuigen
dat niemand meeluisterde.
‘Ik heb je laten komen omdat er hier vreemde dingen
gebeuren’, zei bij na een korte poos. ‘Je weet dat die
idioot van een Colin zijn huis in brand heeft gestoken. Ik heb hem daarvoor
in het negerziekenhuis laten opsluiten. Het gebeurde net nadat de slaven van
het veld waren teruggekeerd. Ik wilde Colin aanvankelijk laten geselen, maar
ik vermoedde dat daar moeilijkheden van zouden komen, want God mag weten
waarom ze allemaal opzien tegen die gek. Hij bleef ook nadat hij door Kwadjo
werd weggeleid, rustig. Hij zit nu al tien dagen gevangen en ik heb
sindsdien geen problemen meer gehad. Wat mij verwonderde, was dat toen de
plantage overstroomde de negers bijzonder rustig bleven, alsof ze zoiets
hadden verwacht. Kwadjo vertelde me dat de dambreuk niet door het water was
ontstaan, maar dat iemand had gesaboteerd’. De landdrost slaakte
een kreet van verbazing en schoof zijn stoel naderbij.
‘Gisteren vertelde George, een slaaf die ik een tijd geleden van
John Wilkins overnam, mij dat Colin geheime bijeenkomsten in het
negerziekenhuis houdt, waar een komplot wordt gesmeed om een omwenteling
teweeg te brengen’. William Mackintosh had moeite zijn stem
normaal te laten klinken. ‘Ik wilde je daarom vragen de militairen
onmiddellijk in te schakelen om die vervloekten onschadelijk te maken
voordat er moeilijkheden komen’.
| |
| |
Er verscheen een sluw lachje om de lippen van de landdrost die aandachtig had
zitten luisteren. William Mackintosh ging onrustig verzitten schonk zijn
glas opnieuw vol, terwijl hij zijn gast verwachtingsvol aanstaarde.
‘Ik ben het met je eens, William, de beste manier om een opstand te
onderdrukken, is ingrijpen voor die begint. Maar als je problemen wilt
voorkomen, mijn beste William, zullen we de soldaten er niet bij moeten
halen, althans nu nog niet. De komst van soldaten zou nu meer kwaad dan goed
doen. De slaven zouden hierin gevaar zien en zeker overgaan tot verzet
plegen. Dit is een aangelegenheid die we zelf zullen moeten oplossen. We
moeten onverwacht en vooral voorzichtig toeslaan’. Mackintosh was
een andere mening toegedaan: ‘Als we het zonder de soldaten zouden
doen, zou het uit de hand kunnen lopen’, opperde hij. De landdrost
nam een teug en schudde peinzend het hoofd. ‘Maak je niet druk,
William, we zullen de vervloekten een lesje leren dat ze niet gauw zullen
vergeten’.
In de donkere voortuin van het negerziekenhuis hielden William Mackintosh, de
landdrost en Kwadjo zich verborgen. Ze zagen licht in de kamer van Colin,
hoorden z'n stem, maar konden niet verstaan wat hij zei. Op een wenk van de
landdrost ging Kwadjo, gevolgd door het drietal naar de achterkant van het
huis. Kwadjo bleef staan en met zijn hand aan het oor luisterde hij
gespannen. Hij ontstak de lantaarn die hij bij zich had en gevolgd door de
anderen met de geweren in de aanslag, gingen ze de trap op. Kwadjo gaf een
duwtje tegen de deur die knarsend openging. Op de gang gekomen, stormden ze
| |
| |
Colins kamer binnen. De vrouwen gilden en na hevig verzet
van de mannen waarbij Mackintosh een snee in het gelaat opliep, werden ze in
boeien geslagen. Aan de giftige haat in Kwadjo's ogen zag Colin dat deze
niet zou aarzelen hem te doden, als hij daartoe de opdracht van Mackintosh
zou krijgen. Door het besef dat hij verraden was, sloeg Colins wanhoop om in
een laaiende woede.
‘Wat jullie ook doen, de vrijheid die op komst is, zullen jullie
niet meer kunnen tegenhouden. Het heeft geen zin ons gevangen te nemen om
dat te voorkomen. Anders zouden jullie alle slaven hier in Coronie en zelfs
in heel Suriname moeten gevangennemen’, brulde hij ze toe.
Het vuur dat in de ogen van William Mackintosh verscheen, was een duidelijk
signaal dat de ontploffing op komst was. Hij gaf Colin een slag tegen de
buik met de kolf van zijn geweer. ‘Smerige honden, ik zal jullie
allemaal laten radbraken, versta je dat’, schreeuwde hij, terwijl
zijn speeksel Colins gelaat besproeide. Z'n ogen stonden wild en zijn lippen
trilden. ‘Laten we hier weggaan, mannen, anders bega ik nog een
moord. De vrouwen nemen we mee’, beval de landdrost. Pransa, Peggy
en Princes werden de gang opgeduwd. De mannen werden geboeid achtergelaten,
waarna de deur zorgvuldig werd gesloten. Franklin, Colin en Winst zaten
verslagen op de vloer.
Voor Coronie, waar na de plaag van de groene rupsen die vele
katoenaanplantingen had vernield, in geen jaren iets opzienbarends was
gebeurd, betekende het beramen van een samenzwering een meer dan belangrijke
gebeurtenis. Op aanwijzing van de verrader, de slaaf George, werden | |
| |
nog drie slaven van de plantage Novar gevangengenomen en in het
koetshuis van John Wilkins op Burnside opgesloten. Onder de slaven in
Coronie heerste een gespannen sfeer, een sfeer van afwachten. De planters
begrepen spoedig dat ze iets moesten doen, voordat de slaven even ongeduldig
werden als Colin. William Mackintosh, John Wilkins, de landdrost en enkele
planters zaten op de galerij van het fraaie huis op Leasowes zich te beraden
over wat hen verder te doen stond. ‘We zullen die vervloekte
negers voor eens en voor altijd leren wie het hier voor het zeggen
heeft’, zei John Wilkins verbitterd. De spanning waarin ze de
afgelopen dagen hadden geleefd was enigszins geweken. William Mackintosh zat
stil en keek met een vage, verre blik in zijn ogen.
‘Ik vraag me af of ze beseffen dat door hun meerderheid op de
plantage een opstand alle kans van slagen heeft’, zei een der
planters met omfloerste stem. De landdrost die tot dan had gezwegen, kuchte
een paar maal om de aandacht te trekken en sprak op gewichtige toon:
‘Er bestaat, mijne heren, nu de leider van de opstand is
uitgeschakeld, geen onmiddellijk gevaar meer. Ik heb bovendien op de
plantages het nieuws laten verspreiden dat duizenden soldaten op weg
hierheen zijn en elk moment op Leasowes kunnen aankomen. Eh...eh... voor wat
de berechting betreft, zal het hier in Coronie bij een verhoor moeten
blijven. Zover mij bekend, behoort deze zaak tot de competentie van de
lagere rechtspraak en zal de berechting van de gevangenen in Paramaribo
moeten plaatsvinden. Na het verhoor hier zullen we de gevangenen met de
eerste gelegenheid naar Paramaribo sturen’.
| |
| |
Gevangen in de greep van de angst, waren de planters nooit eerder zo onzeker
van hun veiligheid en die van hun gezinnen. De vrouwen van enkelen onder hen
hadden er reeds op aangedrongen Coronie zo spoedig mogelijk te verlaten,
vooral na de verhalen die dokter Clemens tijdens zijn laatste bezoek aan
Coronie had verteld over de steeds heviger wordende aanvallen van de Marrons
op de plantages, waar de regering machteloos tegen scheen te staan. De
basjas hadden de opdracht elke verdachte handeling van de slaven
onmiddellijk te rapporteren. Ze waren van mening dat in hun situatie, alleen
harde discipline kon voorkomen dat de zaak uit de hand liep. De hele middag
werd verder over het verhoor gediskussieerd. De zon had de middaghoogte
reeds lang overschreden. Het gezelschap van Mackintosh verliet eindelijk
Leasowes.
De stralen van de opkomende zon vonden hun weg door de kieren van het
koetshuis van John Wilkins op Burnside en vielen op de verbeten gezichten
van de gevangenen. De vrouwen waren afgezonderd van de mannen en in het
pakhuis opgesloten. Colin stond temidden van de mannen die op de vloer zaten
of lagen en die de vorige dag waren verhoord. Geen van hen had toegegeven
dat ze onder leiding van Colin een opstand hadden beraamd. De bezoeken die
ze aan Colin brachten, zo hadden ze verklaard, hadden niets met een of ander
komplot te maken. Ze hadden hun vriend opgezocht om na drie jaar eindelijk
weer met hem te kunnen praten. Ze wilden enkel weten wat zich in die
spraakloze periode in hem had afgespeeld, meer niet. Maar Colin had hun
daarover niets willen vertellen. Pranza en | |
| |
Princes op hun beurt
vertelden bij het verhoor, dat Colin heimelijk de nacht bij hen op de
plantage kwam doorbrengen, maar dat ze besloten hadden naar hem toe te gaan
toen hij gevangen zat. Colin hoorde naderbij komende voetstappen en richtte
zich tot de mannen, omdat hij begreep dat het nu zijn beurt was om te worden
verhoord.
‘Wees niet bang mannen, de bakra's hier zullen ons nimmer kunnen
straffen, ze zullen ons naar Paramaribo moeten laten overbrengen’.
Hij keek Winst recht in de ogen. ‘Die zoon van jou, Winst, zal
trots zijn wanneer je in Coronie terugkomt om hem als vrijman te
begroeten’.
De deur werd geopend en Colin werd door een soldaat naar buiten geroepen. Met
opgeheven hoofd, de borst vooruit, stapte hij naar buiten. Met een trek van
minachting op z'n gezicht stak hij de soldaat z'n handen toe. Deze deed hem
grijzend de handboeien om. Colin keek om zich heen, op Burnside heerste
grote bedrijvigheid. Voor deze bijzondere gelegenheid hadden de planters ook
hun vrouwen meegenomen. Zij voelden zich door de komst van een veertigtal
soldaten twee dagen tevoren, veilig. Ze zaten op het erf onder bontgekleurde
parasols de nieuwtjes van de dag uit te wisselen, terwijl de slavinnen druk
bezig waren met het serveren van thee en gebak. Aan twee grote tafels bij de
ingang van de galerij zaten William Mackintosh, John Wilkins, de Landdrost
en enkele planters. Het had meer weg van een feest dan van een verhoor van
de man die plannen beraamde het gezag omver te werpen.
Colin moest plaatsnemen op een houten bank die op het erf voor de galerij
stond. Zodra hij George en Kwadjo in het oog kreeg, voelde hij bittere woede
in zich opkomen. | |
| |
De Landdrost stond op en kondigde met luide
stem aan, dat met het verhoor een aanvang zou worden gemaakt. Hij deed zijn
bril op, schraapte zijn keel zeer nadrukkelijk en sprak:
‘George van de plantage Leasowes moet naar voren komen’.
George kwam achter de galerij vandaan en keek uit zijn ooghoeken naar Colin
die fier de Landdrost strak aankeek. George aarzelde even en ging daarna met
het hoofd gebogen voor de galerij staan. Hij slikte een paar maal en begon
te spreken. Zijn stem klonk onvast:
‘Drie jaar geleden al, ik was nog slaaf van Masra John, hield Colin
's nachts geheime bijeenkomsten achter de plantages. Daar vertelde hij dat
spoedig een einde zou komen aan de slavernij. Ook zei hij dat de bakra's
niet het recht hadden ons in slavernij te houden. Hij vertelde dat niemand
de meester is van een ander, en dat wanneer de tijd zou zijn aangebroken,
hij ons uit de slavernij zou verlossen. Dan zouden de bakra's voor ons op de
velden werken. Wij zouden eigenaren worden van de plantages, waarop we al
die jaren werden geknecht en vernederd’.
De Landdrost beduidde George met een handgebaar dat hij moest zwijgen. De
vrouwen die zich om het erf hadden geschaard om niets van het verhoor te
missen, slaakten kreten van verontwaardiging.
Het was duidelijk, dat deze verontwaardiging niet Colin gold, maar de
verrader George. Het gezicht van de Landdrost verstrakte tot een uitdrukking
van onbeheerste haat, terwijl hij zich tot de planters richtte:
‘Uit wat de slaaf George van Leasowes net heeft verklaard, is het
duidelijk dat we te doen hebben met een ernstige zaak. Drie jaar | |
| |
geleden al werd door Colin en anderen een samenzwering beraamd om het
gezag omver te werpen’. Er viel een stilte, gevolgd door een
geroezemoes van stemmen. Hierna riep hij George weer naar voren.
‘Hoe ben je dit te weten gekomen’? George beet op de
lippen en staarde naar de grond.
‘Geef antwoord als je iets gevraagd wordt, neger’, beet
hij George toe.
‘Ik ben eens op een bijeenkomst geweest’.
‘Wat gebeurde er op die bijeenkomst’?
‘Colin zei dat elk mens het recht had om vrij te zijn en dat
niemand de meester was van een ander. Hij zei dat de slavernij door de
bakra's was bedacht om ons uit te buiten en zich daardoor te
verrijken’. William Mackintosh slikte een paar maal, maakte zijn
boord wat losser en verlangde hevig naar een borrel. De overige planters
schuifelden onrustig op hun zitplaatsen.
‘Heeft Colin gezegd op welke manier hij jullie zou
bevrijden’?
‘Neen, masra’.
‘Wat neen masra? Sprak hij over wapens’?
‘Ik heb hem niet over wapens horen praten’.
‘Heb je op die bijeenkomst Colin steun beloofd’?
‘Ik heb Colin nooit steun beloofd, masra. Maar ik heb het anderen
wel zien doen na het drinken van sweri’.
‘Wat is de sweri die gedronken werd’?
‘Het werd gemaakt van modder en water door Peggy van het
negerziekenhuis’.
‘Hoe weet je dat als je er niet zelf van hebt gedronken’?
‘............’.
| |
| |
‘Goed, doe maar geen moeite, vertel maar hoe je te weten bent
gekomen dat Colin bijeenkomsten hield in het negerziekenhuis’.
George keek eerst rond naar de omstanders.
‘Ik heb Winst eens, terwijl hij de plantage 's nachts verliet,
gevolgd en zag dat hij naar het negerziekenhuis ging’.
‘Waren er anderen bij’?
‘Ik heb geen anderen gezien, maar ik hoorde wel stemmen in het
ziekenhuis’.
‘Heb je dit direkt aan masra William verteld’?
‘Nee masra, ik was bang dat ik zou worden gestraft, omdat ik de
plantage 's nachts had verlaten’.
Colin stond op en deed een stap naar voren. Eén der soldaten
schoot toe en duwde hem weg met de kolf van zijn geweer.
‘Laat hem spreken’, beval de Landdrost. De soldaat week
terug. Colin dacht diep na: ‘De tijd van onze bevrijding zal
spoedig aanbreken, en die zal noch door die laffe honden als George of
Kwadjo die hun eigen volk mishandelen en beledigen, noch door stomme bakra's
als jullie kunnen worden tegengehouden’.
Colins woorden gingen verloren in een koor van scheldwoorden en geschreeuw,
maar hij sprak met zo'n luidde stem dat ook de mannen in het koetshuis hem
zouden moeten horen.
‘Jullie zijn hier om er achter te komen of ik een samenzwering
beraamd heb. En kijk, terwijl jullie hier zijn, hebben jullie je bezittingen
onbewaakt achtergelaten. Er zijn op de plantages op dit moment alleen maar
slaven overgebleven die alles zouden kunnen overnemen. Denken jullie echt
dat het handjevol soldaten dat hier is, opgewassen | |
| |
kan zijn
tegen alle slaven van Coronie als we in opstand zouden komen? De slaven in
andere delen van de wereld zijn zich bewust geworden van hun kracht en
zullen in beweging komen. We zullen de strijd om onze vrijheid winnen, we
kùnnen niet verliezen, omdat onze strijd rechtvaardig
is’.
In Colin's stem klonk hetzelfde enthousiasme als op de momenten waarop hij
zijn getrouwen achter de plantages bezielde om voor hun vrijheid op te
komen.
‘Donder op’, vuile neger, brulde de Landdrost. Colin keek
naar de boze, scheldende mannen, terwijl hij door twee soldaten werd
weggeleid. Er heerste grote verwarring onder de planters. Hun vrouwen hadden
zich in huis teruggetrokken om het gebeurde te bespreken. Hun mannen,
daarentegen, waren ondanks de aanwezigheid van de soldaten in grote angst en
het kostte de Landdrost moeite hen te kalmeren.
‘We zullen ons niet door dreigementen van een idioot van onze
plicht laten afhouden’.
‘Maar de plantages zijn inderdaad onbeschermd; de soldaten zijn
hier’, begon William Mackintosh. De angst was geweken van het
gelaat van de Landdrost, maar hij was niet meer de zelfverzekerde man die
men gewoonlijk in hem kon zien. De schok die Colin's verklaring
veroorzaakte, leek John Wilkins tijdelijk van zijn spraakvermogen te hebben
beroofd, zoiets had hij nooit verwacht. Z'n onderlip zakte en z'n ogen
stonden vol angst. Colin had gelijk, ze waren nu nergens meer zeker van. Hij
keek naar de mannen om zich heen, en stelde voor iets te drinken. Hij had
moeite zijn stem beheerst te laten klinken. De huis- | |
| |
slavinnen
brachten drank en de mannen schonken in. William vulde met trillende hand
zijn glas en dronk het in één teug leeg. Plotseling,
in een flits, schoten hem de woorden van dokter Clemens te binnen:
‘Jullie praten over opstand en verzet, maar vergeten dat je steeds
weer opnieuw blootstaat aan het gevaar door je huisslavinnen te worden
vergiftigd’. Verschrikt keek hij naar de scherven van het glas,
waaruit hij gedronken had en die voor zijn voeten op de vloer lagen.
De zon had na een wanhopige poging zich tegen de duisternis te weren, het
opgegeven en was ondergegaan. De slaven waren van het veld teruggekeerd en
zaten voor de rokerige vuurtjes welke ze achter hun huisjes stookten. De
katoenpitten die in grote kuilen achter de plantages lagen te verrotten,
verspreidden een afschuwelijke stank. Ergens huilde een kind dat door een
slavin in slaap werd gezongen. Een licht van de kokolampoe die enkelen
buitenshuis had gebracht, viel op de grimmige gezichten van de vermoeide,
haast uitgeputte, mannen. Coronie, maar dan ook geheel Coronie, wachtte vol
spanning en ongeduld op de verdere gebeurtenissen.
Zo werd er verteld, dat Colin zich opzettelijk had laten gevangennemen om
naar Paramaribo te worden gebracht, van waar hij met een geheime legermacht
de slaven in Coronie zou komen bevrijden.
William Mackintosh, van het verhoor te Burnside op Leasowes teruggekeerd,
dronk de gehele dag door en liep vloekend door het huis.
‘Ifa’, brulde hij.
| |
| |
‘Ja masra William’?
‘Breng me godverdomme wat te drinken’!
Ifa haalde een fles drank uit de kast en een glas. Mackintosh dronk met grote
teugen en zakte kreunend in een stoel neer. Het duurde een hele tijd voordat
hij zich oprichtte. Hij keek wild om zich heen en kreeg Ifa in het oog.
‘Zeg op, is het waar wat er over Colin wordt verteld’?
Ifa keek hem recht in de ogen.
‘Is het waar’, herhaalde hij. Toen ze hem geen antwoord
gaf, smeet hij z'n glas kapot tegen de muur. Ifa keek naar naar de man, die
met de handen tegen de slapen gedrukt, zacht kreunde. Bij de gedachte aan
wat Colin overkwam, voelde Ifa bittere haat tegen Mackintosh in zich
opkomen. Zodra ze begon te spreken stokte dan ook haar stem en haar ogen
vulden zich met tranen.
‘Colin is uitverkoren om ons naar de vrijheid te leiden’.
William Mackintosh kwam langzaam overeind. Hij voelde de aderen kloppen in
zijn slapen en hief dreigend zijn hand op. Ifa keerde zich om en liep naar
buiten. Hij pakte de fles die hij naast zich op de vloer had gezet en slofte
naar de slaapkamer, waar hij languit op het bed neerviel. Hij bracht de fles
aan zijn lippen en dronk net zolang tot hij door een hevige hoestbui werd
overvallen, waarbij de tranen hem over de wangen liepen.
‘Wat een idioten, wat een troep’, herhaalde hij steeds.
Victor had zijn dagelijkse portie sprokkelhout dat hij tegen de muskieten zou
stoken, naast zijn huisje neergelegd. Hij | |
| |
wiste met een lapje
het zweet van zijn gezicht. Nu Colin er niet meer was, nam niemand de moeite
hem te vertellen, wat er in Coronie gebeurde.
De oude man had de vele herinneringen aan Colin diep in z'n hart opgeborgen.
Hij zag Minerva haastig met een kind op de arm over het erf lopen. De lucht
was betrokken en hield een kwade belofte in van naderend onweer.
De duisternis begon in te vallen. Plotseling stak de wind op en rolde de
donder over Coronie. Hij ging z'n huisje in. Op hetzelfde moment barstte het
onweer los. Een hevige windvlaag gierde om het huis. De deur sloeg met een
klap open en de wind doofde de kokolampoe, die Victor eerder had
aangestoken. Er ging een rilling door de oude man heen. Dit was een slecht
voorteken.
Omstreeks tien uur in de morgen van de vijfde dag na het verhoor op Burnside,
het de schoener ‘Sea Star’ het anker vallen op een
tiental meters voor de Coroniaanse kust. De sloep werd door Mo en een andere
slaaf te water gelaten. De vracht werd ingeladen, een blanke stapte in en ze
roeiden naar de kust. De tien gevangenen die door zes soldaten werden
bewaakt om naar Paramaribo te worden vervoerd, werden bij elkaar gedreven.
Colin richtte zijn blik op Victor en voelde een onbeschrijfelijke
ontroering. De oude man zat een eind verder op de handkar te wachten op
vracht van William Mackintosh. Hij wendde zijn blik af en plotseling doemde
uit een dikke, grijze mist van haast vergeten beelden, het beeld weer op.
Hij ging ver in zijn herinnering terug, tot aan zijn jeugd. De tocht naar de
kust, waar ze door zweepslagen gedreven, | |
| |
in slavenkwartieren
werden opgesloten, kwam hem plotseling weer helder voor het innerlijk oog.
Zijn hart kromp ineen bij de gedachte dat hij zijn oude vriend misschien
nooit meer zou zien.
De sloep was gemeerd en de slaven namen vracht voor hun meesters in
ontvangst. De gevangenen werd bevolen twee aan twee naar het strand te
lopen. Aangezien de sloep te klein was om alle zestien personen in
één keer te vervoeren, besloot men tweemaal te varen.
Mo herkende Colin onder de gevangenen en onderdukte een kreet van verbazing.
Maar hij deed alsof hij hem voor het eerst zag. Aan boord van de
‘Sea Star’ werden de mannen van hun boeien ontdaan en in
het ruim opgesloten. De vrouwen moesten bovendeks blijven. Colin zag er twee
tonnen staan. De ene was gevuld met drinkwater en de andere bestemd om er
hun behoefte in te doen. De mannen hadden zich, ondanks de spanningen van de
afgelopen dagen goed gehouden.
In het halfdonkere ruim veroorzaakte het klotsen van het water tegen de romp
van de boot bij hem een gevoel van weemoed. Hij dacht aan zijn reis naar
Suriname en zijn handen tastten onwillekeurig naar z'n enkels. Hij slaakte
een zucht, hij was niet geketend. Hij sperde z'n ogen wijd open. In het
schaarse licht dat door een opening tussen dek en ruim binnenviel, zag hij
de gezichten van Franklin en Denmark die tegenover hem zaten.
‘Kom naast me zitten, broeders’, de mannen gaven gevolg
aan Colins uitnodiging en schoven dichterbij. ‘Ik weet dat jullie
een moeilijke tijd doormaken, maar het offer dat je brengt is niet vergeefs.
Wanneer je met je eigen ogen hebt | |
| |
gezien wat er van Paramaribo
is overgebleven, zal je begrijpen dat de vrijheid niet lang meer op zich zal
laten wachten’. De mannen lieten een goedkeurend gebrom horen.
‘Bakras zijn overal dezelfde, verwacht vooral geen mildere
behandeling in Paramaribo. Wees steeds op je hoede, totdat we de gelegenheid
krijgen in aktie te komen. Maar we zullen hulp krijgen van onze broeders en
zusters daar, die reeds in verzet zijn’. Er klonk gestommel en
Colin dempte zijn stem. ‘Met hun hulp zullen we teruggaan naar
Coronie om de plantage over te nemen’. Hij wilde meer zeggen, maar
het luik dat toegang gaf tot het ruim, ging knarsend open. De mannen
knipperden tegen het licht dat naar binnen stroomde. In de opening verscheen
het gezicht van Mo, die, gevolgd door een soldaat, eten voor de gevangenen
bracht. Hij schepte de borden vol vis en rijst en reikte ze uit. Voor Colin
staand klemde Mo de lippen stijf op elkaar, boog voorover en fluisterde:
‘Moed houden, Colin, ik zal zien wat ik voor je kan
doen’.
Hij zette de dampende pan neer en haalde zonder dat de soldaat het zag een
fles apankra van onder zijn hemd te voorschijn. Colin nam de fles aan,
knikte en begon zwijgend te eten. De anderen keken vreemd naar de man met
het ene oor. Het tweetal verdween en het luik werd weer gesloten. Nadat ze
gegeten hadden, gaf Colin hun de drank. ‘De man die eten bracht,
heb ik jaren geleden ontmoet’, zei Colin. De mannen voelden grote
bewondering voor de man die ze tot hun leider hadden gekozen en voor een
moment vergaten ze de toestand waarin ze verkeerden. Colin ging op een stuk
visnet zitten en overdacht de | |
| |
woorden van Mo.
De schoener deinde op de golven die er hard tegen aan sloegen. Colin had de
eerste uren van de nacht onrustig geslapen. Hij werd telkens met een schok
wakker alsof iets hem in zijn slaap had gestoord.
Tenslotte stond hij op en liep tussen de slapende mannen naar de opening die
ruim en dek verbond. Hij keek naar de avondhemel en gedachten schoven door
zijn vermoeide brein. Flarden herinneringen kwamen in hem opstormen, wild en
overrompelend. Hij keek naar de flonkerende sterren en voelde het bloed in
zijn hoofd bonken. Hij ging weer liggen, maar kon de slaap niet vatten. Hij
haalde zich vele gebeurtenissen voor de geest. Gebeurtenissen die nu een
onverwachte betekenis kregen. In de eenzaamheid van de lange nacht vocht hij
met zichzelf. Hij dacht aan de vrouwen bovendeks, aan Ifa, en zijn hart ging
wild te keer. Eindelijk viel hij in een onrustige slaap. De vloerplanken
deden zijn lichaam pijn en hij probeerde een lighouding te vinden, waarin
hij de hardheid van het hout zo min mogelijk voelde. De ‘Sea
Star’ voer voort.
Colin stond met de ton, waarin de mannen hun behoefte hadden gedaan, op de
trap die naar het dek leidde. Het licht dat naar binnen viel toen het luik
werd geopend, brandde hem als vuur in de ogen na de lange uren van
duisternis. Hij kwam op het dek en keek naar de soldaat die tegenover hem
stond. Mo kwam te voorschijn en gaf hem een knipoog. Hij liep achter Mo aan
en had het gevoel dat hij slaapwandelde. ‘Deze kant uit
man’, riep de soldaat. | |
| |
Hij liep naar de reling en
keek naar het water, dat grijs en zilverig langs de donkere flank van de
schoener deinde. Daarna kiepte hij de inhoud van de ton overboord en nam de
houten emmer die Mo hem aanreikte. Hij reinigde de ton en keek naar de
soldaat die geen belangstelling scheen te hebben voor de slaaf die onder
zijn bewaking stond. Mo porde Colin in de ribben. ‘Ga
zitten’, fluisterde hij Colin toe. En tegen de soldaat zei hij:
‘Soldaat, deze gevangene is ziek’. De soldaat die
overboord stond te kijken, schrok op. Hij richtte zijn geweer en Colin kwam
schoorvoetend naderbij.
‘Wat mankeert hem’, vroeg hij argwanend.
‘Hij is ziek van de boot’, zei Mo.
‘Dat kan me niet schelen, ik ben soldaat en geen dokter’.
Met een vlugge beweging haalde Mo een fles apankra onder zijn hemd vandaan.
Hij hield hem de soldaat voor en bestudeerde diens gezicht.
‘Presenti van Mo voor soldaat’. Deze nam de fles aan,
ontkurkte hem en dronk met gulzige teugen. Tegelijk keek hij om zich heen
naar de mannen die op dek lagen te zonnen, of aan het vissen waren.
Mo hurkte naast Colin neer. ‘Is het waar wat de soldaten vertellen,
dat je de leider bent van een opstand in Coronie’? Colin keek Mo
aan en lachte bitter. ‘Er was geen opstand’, zei hij.
‘Ik weet dat je me niet vertrouwt, maar ik begrijp...’.
‘Ik zeg je de waarheid’, onderbrak Colin hem.
‘Hoe is het met de vrouwen, worden ze door de soldaten
gemolesteerd’? Mo ging onrustig verzitten.
‘Neen, de vrouwen hebben tot nog toe geen last, ze worden | |
| |
met rust gelaten. Maar ik weet niet of dat wel zo zal blijven,
wanneer die kerels gedronken hebben’. Mo klakte met zijn tong en
schudde meewarig het hoofd.
‘De bakras hebben me gevangen laten nemen, omdat ze bang zijn dat
ik mijn volk voorbereid op de bevrijding die spoedig zal komen’.
Colin's stem klonk vol fierheid. De soldaat die een hele tijd rustig gestaan
had, roerde zich toen hij een andere zag aankomen. ‘Hé
daar, opschieten’, riep hij. De andere soldaat pakte hem de fles
af, bracht hem naar zijn neus en rook eraan. Daarop zette hij hem aan zijn
mond en de mannen keken naar zijn adamsappel die op en neer danste, terwijl
de drank met een klokkend geluid in zijn keelgat verdween. Hij boerde
krachtig en keek vergenoegd naar de inhoud van de fles.
‘Wat is er met hem aan de hand’, vroeg hij, naar Colin
wijzend.
‘Hij is zeeziek’, antwoordde Mo. De soldaat liep met
grote passen naar Colin toe en ging wijdbeens voor hem staan. ‘Zo
neger, begin ju al van angst in je broek te schijten’, vroeg hij.
Colin keek hem vol minachting aan.
‘Zo, dus jij bent de neger die een opstand in Coronie
voorbereidde’. Hij nam Colin taxerend op. ‘Ja, die ben
ik’, antwoordde Colin, strak voor zich uitkijkend.
‘En hoe wilde je dat doen’?
‘Dat gaat niemand iets aan’.
‘Dus je wilde een opstand leiden zonder te weten hoe’? De
soldaat nam een slok en keek Colin hoofdschuddend aan. Hij stond op en gaf
de fles aan zijn makker die er ook een slok uit nam. ‘Je bent een
gekke neger’, zei hij en wees op zijn voorhoofd, vloekte en stapte
op. Mo ging | |
| |
naast Colin op het dek zitten.
‘Ik zou je willen helpen... iets voor je doen Colin, maar ik kan
niet. Ik ben nog steeds matroos, maar geen slaaf meer. De bakras in de
Engelse Koloniën hebben, zoals je weet, hun slaven de vrijheid
gegeven. Met het geld dat ik op de boot verdien, wil ik eens de vrouw die ik
liefheb, maar die nog in Paramaribo in slavernij is, vrijkopen. Daar leef ik
elke dag naar toe Colin. Ik kan geen enkel risico nemen’, zei Mo.
‘Je behoeft voor mij geen moeite te doen, beste vriend. Met mij zal
er niets gebeuren. Als alles volgens plan verloopt, en dat is tot nog toe
het geval, dan gaan we terug naar Coronie met een grote legermacht, om onze
broeders en zusters daar te bevrijden. Ik zeg je, Mo, de vrijheid waar wij
Surinaamse slaven recht op hebben, zal ons niet worden geschonken. We zullen
deze met strijd opeisen. Geloof me, alles verloopt volgens plan’,
zei Colin beslist. ‘Ik geloof dat je weet wat je doet Colin. Breng
je leven en dat van je medeslaven niet in gevaar, anders zou alles wat je
tot nog toe gedaan hebt tevergeefs zijn’, fluisterde Mo.
‘Niets is tevergeefs Mo, je kunt beter in de strijd om de
bevrijding ten onder gaan, dan als slaaf sterven’, merkte Colin
glimlachend op. ‘Ik begrijp wat het voor jou betekent nog slaaf te
zijn Colin, eh... kon ik maar iets voor je doen’.
Colin maakte een afwerend gebaar en ging verzitten. Hij keek naar het gezicht
dat hij drie jaar geleden voor het eerst had gezien. Zijn gedachten gingen
terug naar die middag toen hij met Victor vracht van de schoener was gaan
halen en Mo over de brand in Paramaribo had verteld. | |
| |
‘Is Barth in Demerary gebleven’, vroeg Colin.
‘Ach, mijn goede vriend Barth heeft de afschaffing van de slavernij
niet mogen beleven. Twee dagen voordat de afschaffing werd geproklameerd,
dronk hij, om de vrijheid alvast te vieren, zoveel dat hij overboord sloeg
en voor mijn ogen jammerlijk verdronk’. Mo streek met zijn hand
over zijn gezicht alsof hij de herinnering uit zijn gedachten wilde wissen.
‘Het heeft moeite gekost om jou aan dek te krijgen. Ik heb de
soldaat omgekocht. Voortaan zullen ze je niet meer op het dek
toelaten’, zei Mo spijtig.
‘Het is mooi geweest, hij moet nu weer naar beneden’, zei
de soldaat tegen Mo. Colin stond op en gevolgd door Mo liep hij naar het
luik.
‘Moed houden, Colin, moed houden’, fluisterde Mo hem toe.
Hij ging naar beneden en zocht in het halfdonkere ruim naar zijn plekje.
Niemand zei wat, alleen het klotsend geluid van de zee onder de schoener was
hoorbaar.
De mannen waren onrustig op de ochtend van hun laatste dag aan boord van de
Sea Star. En omstreeks tien uur in de morgen, nadat de schoener het anker
liet vallen in de Surinamerivier bij Paramaribo, waren ze zelfs opgewonden.
Colin keek door een spleet in het ruim naar de stad. Hij zuchtte opgelucht,
want nu zouden zijn medeslaven met eigen ogen zien, wat hij ze reeds jaren
geleden had verteld. Het luik werd geopend en de soldaten gingen naar
beneden. De mannen werden geboeid aan dek gebracht, waar de vrouwen reeds
stonden te wachten. Het leek alsof heel Paramaribo op de been was om ze van
boord te zien | |
| |
gaan. Tussen de nieuwsgierigen door liepen
kooplui en hun helpers die kwamen kijken wat er aan koopwaar door de Sea
Star was aangevoerd. De haven lag vol kotters, carvellen en
koopvaardijschepen. Tentboten voeren tussen de schepen en de oever met
passagiers en lading. Eenmaal aan wal dromden de mensen om hen heen.
Soldaten in lange jassen en kuitbroeken en tal van kooplieden met
geborduurde vesten. Colin trachtte alles wat hij om zich heen zag, goed in
zich op te nemen. Hij keek naar de verkoolde resten van sommige huizen, die
spookachtig afstaken tegen de heldere lucht. Overal zag hij slaven en
slavinnen met houten bakken op het hoofd, waarin ze allerhande koopwaar
hadden. Colin was verbijsterd door de veelheid aan nieuwe indrukken welke
hij opdeed. Geboeid aan Franklin en Denmark liep hij, gevolgd door de
anderen naar het Fort Zeelandia. Daar zouden ze op de aankomst van de
volgende boot uit Coronie wachten. De Landdrost zou dan in Paramaribo
aankomen om als getuige op te treden.
Nadat twee weken waren verstreken, werd Colin voor het eerst door twee
soldaten uit zijn cel gehaald en op de binnenplaats van het fort gebracht.
De anderen stonden reeds te wachten. Het stormde in zijn hart toen hij naar
de vrouwen keek die hem hoopvol aanstaarden. ‘Wat zal er met ons
gebeuren Tata’? De vraag die tot nog toe niemand had durven
stellen, maar die een ieder op de tong had gelegen, was plotseling wel
gekomen. Colin zocht lang naar zijn woorden. ‘We moeten op alles
voorbereid zijn’, zei hij eindelijk. Een officier verscheen op de
binnenplaats en gaf de soldaten een teken. De gevangenen werden geboeid en
verlieten onder bewaking de gevangenis op weg naar | |
| |
het
gerechtshof.
Het geroezemoes van stemmen in de stampvolle rechtszaal verstomde. De
gevangenen werden binnen geleid. De slaven moesten op een bank plaatsnemen.
De Landdrost werd gevraagd naar voren te komen. Hij keek even om naar dokter
Clemens, bij wie hij sinds zijn aankomst logeerde. Deze knikte hem
bemoedigend toe. De rechter nam zijn bril uit de koker die hij voor zich op
de tafel had liggen en poetste de glazen met de mouwen van zijn toga.
‘Wilt u uw naam, leeftijd en beroep opgeven’? De
Landdrost schraapte zijn keel.
‘Mijn naam is Gabriel Johannes Haveman, ik ben zesenvijftig jaar
oud en ben in dienst van de kolonie als Landdrost met standplaats
Coronie’.
‘U hebt van de slaaf Colin in Burnside in Coronie een verklaring
afgenomen en een rapport hiervan hebt u de rechtbank doen toekomen. Is de
slaaf, Colin, in uw rapport bedoeld, hier aanwezig’?
De Landdrost richtte zijn blik op Colin die onbewogen zat. ‘Dat is
hem Edelachtbare’, zei hij op Colin wijzend. Colin werd gesommeerd
op te staan, maar hij weigerde. Een soldaat liep naar hem toe, maar op een
wenk van de rechter liet hij Colin maar zitten.
Vertelt u, meneer de Landdrost, wanneer u voor het eerst iets te maken hebt
gehad met deze slaaf. De landdrost richtte zijn blik op Colin, die erbij zat
alsof hij zich niets aantrok van het hele gebeuren.
‘Drie jaar geleden werd ik door William Mackintosh van Leasowes
gevraagd naar zijn plantage te komen, want de | |
| |
slaven hadden het
werk neergelegd. De slaaf Colin die het voor hen wilde opnemen, raakte
slaags met de basja en werd in het gevecht gewond. De soldaten die ik om
assistentie had gevraagd, bleven bij aankomst op Leasowes overnachten.
Tijdens de ondervraging die de ochtend daarop volgde, konden de slaven niet
verklaren wat hun was overkomen. Later bleek dat Colin ze met verhalen over
een spoedige bevrijding, in vervoering had gebracht. De schuldigen werden
met stokslagen gestraft en allen beloofden beterschap’, besloot de
Landdrost.
‘U zei dat de slaaf Colin tijdens een vechtpartij met de basja was
verwond. Welke maatregelen zijn daarna tegen hem genomen’, vroeg
de rechter.
‘Er zijn geen maatregelen tegen hem genomen,
Edelachtbare’.
‘U hebt vastgesteld dat de slaaf Colin schuldig was en u hebt geen
maatregelen tegen hem genomen? Ik begrijp u niet, meneer de Landdrost, wilt
u dat even verduidelijken’? ‘Nadat hij van zijn
verwondingen was genezen, weigerde hij aan het werk te gaan en hield zich
bovendien nog stom. Ik raadde William Mackintosh aan hem geestesziek te
verklaren, zodat hij zijn greep op de slaven zou verliezen. Ze zouden immers
geen geloof hechten aan de verhalen van een gek. De slaven van Leasowes werd
verboden kontakt met hem te hebben, op straffe van geseling. We hielden de
slaven voor dat Colin hen, in zijn krankzinnige staat, had misleid. De
slaven meden hem inderdaad en het werk ging weer normaal op Leasowes. Dat ze
na de emancipatie in Demerary en Berbice, waarvan velen hunner afkomstig
zijn, niet in opstand zijn gekomen, is mede het gevolg van | |
| |
het
feit dat ze het vertrouwen in de slaaf Colin hadden verloren. Want was dat
niet het geval, dan zou hij in staat zijn geweest ze tot een opstand aan te
zetten’.
De rechter gaf de Landdrost een wenk dat deze weer mocht gaan zitten. Daarna
begon de ondervraging van de slaven. Ze gaven toe deelgenomen te hebben aan
geheime bijeenkomsten onder leiding van Colin. Ook gaven ze toe sweri te
hebben gedronken en Colin trouw te hebben beloofd. Elk van hen zei te
geloven dat Colin goddelijke macht had. Hij was niet zo maar een slaaf,
verklaarden ze, maar een obiaman die voorbestemd was ze uit de slavernij te
bevrijden.
Nadat uit de verklaringen van de slaven naar voren was gekomen dat Franklin
en Denmark Colin's meest fanatieke volgelingen waren, wilde de rechter hen
een bekentenis afdwingen. Hij deed alles wat maar mogelijk was hen te doen
verklaren dat Colin ergens wapens had verborgen. Ze werden aan een
kruisverhoor onderworpen, maar spraken elkaar in hun verklaringen niet
tegen. Ze herhaalden steeds weer dat Colin door Anana, de Oppergod zelf, was
uitverkoren om alle slaven waar ook ter wereld te bevrijden.
Colin werd daarop naar voren geroepen en moest in de beklaagdenbank
plaatsnemen. Hij werd door de magistraat afgeschilderd als een
staatsgevaarlijke geesteszieke die zijn invloed op de medeslaven wilde
aanwenden om hen tot verzet en omverwerping van het wettig gezag aan te
zetten. ‘De gevolgen van een opstand in Coronie zouden niet te
overzien zijn geweest. Maar dankzij de waakzaamheid van de slaaf George van
Leasowes die zijn meester William | |
| |
Mackintosh van dit snode plan
op de hoogte had gesteld, kon dit worden voorkomen’. Aldus de
rechter.
‘De slaaf van de plantage Leasowes van William Mackintosh in
Coronie is schuldig bevonden aan samenzwering tegen de Staat en het smeden
van een komplot ter omverwerping van het wettig gezag. De slaaf Colin wordt
in naam des Konings veroordeeld om met de koorde te worden gestraft, totdat
de dood erop volgt. De voltrekking van het vonnis zal in Coronie
plaatsvinden. Aan de slaaf George van de plantage Leasowes zal een
beloningspenning worden geschonken, voor bewezen trouw aan de Kolonie
Suriname’. Er ging een siddering door Colin's lichaam. Hij stond
op, deed een stap naar voren, hief zijn handen op en rinkelde met zijn
boeien.
‘Ik Wole, zoon van Adwa de jager van de Makondé, zweer
bij Anana, dat jullie die dit arme volk knechten, op een gruwelijke manier
aan je einde zult komen. Jullie zullen niet in staat zijn een einde aan mijn
leven te maken voordat ik mijn volk heb bevrijd’!
Met deze woorden bracht Colin alle haat en verachting die hij voor de bakras
voelde en tot dan had opgekropt, tot uitdrukking. De slaven lieten een
gejuich horen en riepen hem aan met Tata, Gado en King. De rechter sloeg
woedend met de hamer op tafel. Hij gebood de soldaten de gevangenen terug te
brengen naar het fort Zeelandia, waar ze, in afwachting van vervoer naar
Coronie, zouden worden opgesloten.
| |
| |
Bleek zonlicht bereikte door het zwaar getraliede raam de vochtige muur van
de muffe cel waarin Colin, na zijn vonnis, nu drie weken geleden, was
opgesloten. Hij was meteen na aankomst gescheiden van de anderen en had
sindsdien niets van ze gehoord. De soldaat die de dag tevoren eten had
gebracht, had hem gezegd dat ze naar Coronie zouden worden gezonden.
De luidkeels gegeven bevelen van de officieren, het gestamp van de soldaten
op de binnenplaats, waren de enige geluiden die hem in zijn cel bereikten.
Hij had de hele nacht geen oog dicht gedaan. Onsamenhangende dromen,
herinneringen vol hiaten kwamen en gingen de hele nacht door. Hij zat met
gebogen hoofd en riep herinneringen op, waarbij hij diep in zijn verleden
groef, en herkauwde alles wat er tot nog toe was gebeurd. Hij had zijn
getrouwen steeds voorgehouden, dat de natuur een ieder het recht had
geschonken te handelen zoals men zelf verkiest. Hiervoor zou hij erkenning
van de bakras afdwingen. Hij had z'n huisje in brand gestoken en toch hadden
deze bakras nog niet begrepen wat er zou kunnen gebeuren als alle
Coroniaanse slaven zijn voorbeeld zouden hebben gevolgd. Als hij niet door
George was verraden, zou alles nu anders zijn.
Met zijn gedachten terug in Coronie zag hij in zijn verbeelding overal
vlammen opstijgen, terwijl de slaven met brandende fakkels van het ene
pakhuis naar het andere renden. Voor zijn geestesoog veranderde Coronie in
een smeulende puinhoop. Hij overdacht wat hem te wachten stond, hij was
veroordeeld om in Coronie voor de ogen van zijn volgelingen te worden
opgehangen.
| |
| |
De slaven waren bezorgd. Op de dag van het vertrek was Colin niet bij hen.
Onder bewaking van een veertigtal soldaten, die ook naar Coronie zouden
meereizen om tijdens de voltrekking van de vonnissen de orde te handhaven,
verlieten de gevangenen Fort Zeelandia. De schoener die hen naar Coronie zou
vervoeren, lag reeds op stroom. Slaven die bij de kade hadden postgevat om
de gevangenen te zien vertrekken, werden door de soldaten uit elkaar
gedreven.
Peggy, de oude slavin, die als enige geen handboeien om had, stapte
plotseling uit de rij naar voren. Er klonken kreten van afkeuring en
verwensingen uit de monden der soldaten, maar niemand verroerde zich. Ze
stonden allemaal als in trance toe te kijken. Met de borst vooruit, het
hoofd schuin, liep ze langs de soldaten als een vorstin die een troepenmacht
inspekteert. Ze keerde zich tot de slaven en sprak met luide stem:
‘Luister goed, en vertel aan de anderen dat Tata Colin twee dagen
geleden Suriname heeft verlaten. Zonder dat de deur van de gevangenis werd
geopend, stapte hij door de muur heen naar de rivier en liep over het water
naar zee. Hij zal terugkeren wanneer de granmanster en de officiersster aan
de hemel samenkomen. Dan zal er, zoals hij ons dat jaren geleden voorspeld
had, geen slavernij meer zijn’!
Er viel een diepe stilte die niet lang duurde. De soldaten begonnen zich te
roeren. De gevangenen, opgelucht door Peggy's verklaring, riepen hun leider
aan met Tata, Gado en King Colin.
‘Breng die ouwe heks tot zwijgen’, riep een der soldaten.
| |
| |
De oude negerin die als enige de waarheid wist, had moeite
haar tranen te bedwingen, terwijl ze naar haar plaats in de rij terugliep.
Ze voelde de loop van een geweer in haar rug. Ze keek om naar de soldaat die
haar in de rug porde en even leek het alsof ze iets wilde zeggen. Inplaats
daarvan verscheen op haar gezicht een droevige glimlach.
Ze herkende de soldaat die haar twee dagen geleden op de binnenplaats had
gebracht om de laarzen van de officieren te poetsen. Ze had hem tegen een
andere horen zeggen dat Colin op een onverklaarbare manier uit fort
Zeelandia was verdwenen.
In de nacht toen het gebeurde had hij de wacht, hij had met eigen ogen gezien
hoe Colin door de muur heen stapte en in de nacht verdween.
Hij had dit niet gerapporteerd, immers wie zou hem geloofd hebben?
‘Kop op, kinderen, Tata Colin zou jullie niet anders willen
zien’! De slaven die dichtbij de gevangenen waren komen staan,
mompelden woorden van bemoediging en bewondering. De vrouwen knoopten hun
anjisas los en wuifden zwijgend. Ze zagen Tata Colin voor hun geestesoog, en
in gedachten hoorden ze zijn laatste woorden: ‘Jullie zullen niet
in staat zijn een einde te maken aan mijn leven voordat ik mijn volk heb
bevrijd’. Voordat hij de rechtszaal verliet, had hij nog eenmaal
naar z'n getrouwen omgekeken. Dat was het laatste en het was de meest
duurzame herinnering aan Tata Colin, de man voor wie ze diepe bewondering
hadden.
De sloep die de gevangenen kwam halen naderde de kade.
|
|