Millioenen-studiën
(1872)– Multatuli– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Langs velden en wegen.Ik schryf ditmaal niet voor burgerluî. Zelfs prinsen en genien wier inkomen iets minder mogt bedragen dan een zak guldens per uur, worden beleefd - of des-noods onbeleefd - verzocht zich niet met myn geschryf te bemoeien. Willen zy zich beteren... à la bonne heure! A tout péché miséricorde, maar eerst... beterschap.
- Ikzelf ben soldaat geweest, zei de pas bevorderde vice-korporaal-titulair...
En ook ik herinner me den tyd dat ik geen millio- | |
[pagina 2]
| |
nair was. Jammer genoeg dat daartoe een minder sterk geheugen voldoende wezen zou, dan waaronder ik gebukt ga. Maar hoe recent ook myne standverwisseling wezen moge, toch voel ik eene onweerstaanbare minachting voor myne kameraden van gister, en ik beken ronduit niet instaat te zyn my optevoeren tot het verheven standpunt van dien anderen vice-korporaal, wiens bovenmenschelyk: ‘Vrouw, geef dien man een borrel’ geboekstaafd is op de schoonste bladzyde der Fastes van elke kazerne. In-weerwil echter van dien allerbeminnelyksten parvenu-trots, word ik in sommige oogenblikken van zwakheid aangegrepen door 'n overblyfsel van vorige goedhartigheid: ‘quo semel est imbuta recens’ etc. Het schynt toch dat niets menschelyks my vreemd is, en dat de testa haren odor behoudt, al spoelden de golven der levenszee haar vry ruw heen-en-weder, jaren, jaren, jaren lang... 't Is vervelend! Hoe dit zy, ik wil ook burgerluî of arme vorsten en verkeerd-geborenen in de gelegenheid stellen, deel-te-nemen aan myn feuilleton, door hun den weg te wyzen die tot beterschap leidt, i.e. door hen millionairs te maken als anderen. Zoodra de allerarmste zóó ryk is, dat hy met z'n geld geen raad weet, mag ieder my lezen. Wie er tegen dien tyd zal broodbakken of schoenmaken, jazelfs hoe 't Noorden het zal aanleggen om myn feuilleton gezet en gedrukt te krygen... dàt weet ik niet. Maar myne bekommering daarover is niet groot, omdat ik in myne nieuwe functiën van richard, my niet behoef intelaten met staathuishoudkunde. Dit is een vak voor arme drommels.
Lieve standgenooten! Myne levendige belangstelling in alles wat u wedervaart, doet me hopen dat ook gy niet | |
[pagina 3]
| |
onverschillig zyt omtrent myn lief en leed. Weet dan dat ik gedurende de geheele maand Maart en de helft van April, my alleronaangenaamst heb moeten bezig-houden met hoesten. Ook Bismarck is onwel, en ik lees in de Kölnische Zeitung van 22 April, eerste blad, tweede bladzyde, tweede kolom, reg. 14, vv.:
‘Graf Bismarck, der die Osterfeiertage in Varzin zubrachte, ist dort erkrankt, so dass er die heute statt findende Eröffnung des Zollparlamentes Herrn Delbrück hat überlassen müssen. Genaueres über seine Krankheit weiss man noch nicht; nur ist es nachgerade klar, dass wir uns auf häufige Unterbrechungen der Thätigkeit Bismarck's gefasst machen müssen, und der Preussische Staat sich darauf einrichten muss, auch ohne seinen berühmten Minister fertig zu werden.
Die ondankbare nationaal-liberalen! Dat hebt gy op uw geweten, o Montesquieu, met uw onzinnig les hommes ne manquent jamais aux circonstances! Citroen Bismarck is uitgeknepen. Het nummer van de courant die ik aanhaalde - nec non numerus omen, misschien - is 111.Ga naar voetnoot*)
Nu dan, ik hoestte. Lang voor de ‘Osterfeiertage’ moest ik Holland verlaten, omdat myne longen daar niet ver- | |
[pagina 4]
| |
kozen te ademen, en ik niet, als Bismarck, een ‘Ehrengeschenk’ van de natie ontvangen had om een landgoed te koopen, waar de lucht wat milder is dan in den Haag. Ik ging alzoo, adem zoekende en verademing, naar Duitschland, waar ik bovendien iets te verrigten had. Zwervend tusschen Ryn en Mein, Oder en Moezel... De Moezel is prachtig, lieve mede-millionairs! Bezoekt haar eens, die lieve Mosella, en zegt of 't niet waar is, wat Ausonius - ik meen in de 3de eeuw, maar ik kan 't niet naslaan, want ik verheug me hartelyk in eene kalmtegevende absentie van alle boeken - ja, onderzoekt eens of 't overdreven is, wat die heidensche schryver van de bevallige jonkvrouw zegt, die na zooveel minzieke méanders sedert hare kindsheid by Trier, eindelyk ziek kwasi besiegt, maar indedaad zegevierend in de armen werpt van den flinken mannelyken Ryn bij Coblenz... By Confluentes! Hoort ge, taalkenners en standgenooten - confluentes! Daar vloeien ze in één, de Schicksale - ik weet niet of 't woord een meervoud toelaat, maar wat geeft 'n millionair om taal! - de verdere lotgevallen dan, van den bruîgom uit Helvetie en de Luxemburgsche verloofde. Schuchter was ze... maar begeerig. Telkens schynt ze te vlieden... telkens blykt er dat haar vlugt gemaakt was, liefelyk-valsch, aanhalig-vrouwelyk, fatsoenlyk, eerbaar en dartel, wellustig en kuisch. Welzeker zag ze den Ryn van verre aankomen! Wel wis en waarachtig wist ze dat hy voor haar, zy voor hem bestemd was... En de oeverbewoners van hetGa naar voetnoot*) water, het groote water van den Germaanschen Maschaschabe... als bezorgde ouders vraagden zy zich af, of hun forsche lieveling paren zou? | |
[pagina 5]
| |
- Hy is te jong, zeiden de Zwitsers. Zie, ter-nauwernood draagt hy den kahn op z'n rug, dien 'n gems zou doen kentelen. Maar sterk voor z'n jaren is hy.
- Sterk? Nogal ... zei'n ander, maar wild en onrustig. Il faut que jeunesse passe. 't Zal wel beteren voor...
Voor wàt? vraag ik. Vóór z'n dood? Vóór Emmerik en Lobith, waar nog altyd in 1870 - ik kan 't met getuigen staven! - kantoren zyn met uniformluî die koffers en valiezen doorsnuffelen? Vóór hy philisterig-laag en plat wordt? Vóór den modder? Vóór Katwyk? O Helmers! Eigenlyk houd ik niet van u, maar toch vind ik het lief dat ge 't bejammert - al zy 't dan maar in rympjes - die jeugd en zulke manbaarkeid te zien ondergaan in zóó'n ouderdom. Maar dat wisten ze niet, de Elzassers en Badènsers die den forschen knaap zagen opgroeien tot jongeling, en waarlyk niet klagen konden over gebrek aan kracht, al werd er wat gecomméreerd over de wyze waarop hy nu-en-dan die kracht verspilde naar jongeluî's manier...
- Alle mooie meisjes myn! zei de Ryn, en gaf er niet om of er leelyke waren onder die mooie.
Zoo als jongeluî gewoon zyn alweer. Appetyt geldt voor smaak, in die jaren. Later wordt men keuriger. Nog later blasé. Eindelyk dégoûtê. En die toestand wordt aan fynheid van smaak toegeschreven. Maar ik geloof er niets van. Nous ne quittons jamais nos vices, ce sont eux qui nous quittent. Nu, als ik een Vice was, deed ik dat ook. 't Moet 'n ondankbaar werk zyn menschen te regeren, en Koning Vice wordt voor al z'n moeite nog uitgescholden toe, door alle moralisten. | |
[pagina 6]
| |
- Alle mooie meisjes myn! zei de Ryn, en speelde den Don Juan. ‘In jedes Städtchen find' ich mein Mädchen...
Eén? Honderd, duizend... millioenen.
- Kom maar mée, lief Ann-bronnetje. Hier, Mariechen-bach! Wo bleibt denn mein allerliebstes Waldquellchen! Ach, was 't u zoo benauwd daar in die Schlucht? Arm kind - ik aanbid u, dat spreekt vanzelf - om uwent-wille heb ik de reis uit de hooglanden gemaakt... Kom meê naar Holland...
En Waldquellchen valt in den strik, en merkt al gauw dat ze niet gehuwd is, maar slechts No. 1001 geworden in den harem van den ondeugenden minnaar. Als 'n tamme wyfjes-olifant helpt ze andere olifanten vangen, al zyn 't dan geen mannetjes, als op Ceylon. Elk straaltje, elke bron, elke beek - eerst jammerend als de bedrogen. Elvira - zingt weldra meê in 't algemeene koor:
Reich mir die Hand, mein Leben,
Komm in mein Schloss mit mir...
O, die koppelaarsters! En jonkvrouw Mosella wacht! Zou hy komen?
- Ik zal me houden alsof ik hem niet ontmoeten wil.
En ze wendt regts.
- Toch zou ik graag weten of hy nadert...
En ze kykt om. | |
[pagina 7]
| |
- Hy moet niet denken dat ik om hem verlegen ben...
Regtsom!
- Waar blyft hy toch? 't Is niet uittehouden...
Linksom!
- Wat verbeeldt hy zich wel! Meent hy dat ik den weg naar zee niet zou kunnen vinden zonder hèm?...
Regts weer, links weer, terug, vooruit, schuins, krom, scheef, oost, west... Och die arme verliefde jonkvrouw Mosella! Dan hoopt ze alles, dan niets meer. Opgetogen is ze... hy zal komen... snel nu, niet gevreesd, hem in de armen! Helaas!
- Daar heeft zich de ondeugd geëncanailleerd met die vuile Mein? Is 't geen schande?
Dat hadden booze tongen haar overgebragt, en ze was wel drie kilometers lang wanhopend. Het baatte niet, dat een der voorouders myner kinderen - een Winneberg-Beilstein, naar ik meen - haar moed insprak:
- Hy is jong, lieve Moezel. Ik ben zeker dat de Mein u niet schaden zal, ze heeft Frankforter beursmanieren, en dat bevalt niet op-den-duur. Houd moed en blyf mooi, dan is er nog altyd kans...
De Moezel wou zich verdrinken. Maar 'n rivier komt daar zelden toe. En ook anderen doen 't niet spoedig. | |
[pagina 8]
| |
Er zyn weinig ongelukkige liefden... tenzy men - en zoo behoort het misschien - de vervelende niet-ongelukkige mederekene. Mosella - maar om 's hemels wil vertel het niet verder - wreekte zich door wat koketteren met háár buurtjes. Ze moest toch zorgen niet uittedrogen voor de ware bruigom kwam... Weêr een berigt. Die Frau Schneidermeisterinn had ‘am Brunnen’ - daar is de beurs, het corso, het forum der duitsche bakers - aan Frau... Wat-anders-inn verteld, dat de langverwachte Lovelace zich verloopen had met de Lahn... Ja, ja, lieve Mosella:
Res est solliciti plena timoris amor!
Eindelyk was er feest te Coblenz, en by 't vallen van de gordyn, zei de oude brave voogd die de jongelui zegende: ‘(zich tot het publiek keerende) Zoo ziet men dat trouwe liefde altyd bekroond wordt.’ |
|