kende naar een middel om aan zyn verplichtingen te voldoen. Hy woonde op zyn zolderkamertje, en om uit te gaan of thuis te komen moest hy door den winkel en langs het kantoortje van den heer Meyer gaan. Pratenderwys had Dek hem gezegd dat dan en dan een wissel te Brussel verviel. Maar Meyer had het onderwerp laten glippen. En al irriteerde het Dekker in het algemeen dat hy als schryver opgang maakte en toch armoe moest lyden, hy maakte er den heer Meyer geen verwyt van. Deze had immers geen geld, en de winst op de Ideen zou eerst langzamerhand binnenkomen.
Radeloos had Dek rondgeloopen, hy wist niet hoe Tine te helpen. Uitgeput van zorg kwam hy thuis, en naar bovengaande zeide hy tot Meyer:
- Overmorgen vervalt die wissel.... ik weet geen raad.
- Ja, dat wist ik, zei Meyer, daar heb ik voor gezorgd.
- Jy? Heb je dan geld?
- Ja. Ik wist immers dat er een wissel verviel, je hadt het my gezegd. Wacht maar, ik kom boven by je, dan zal ik je geld geven.
Dekker begreep het niet. Zoo dikwyls was hy in geldverlegenheid geweest, en nooit had Meyer het zich aangetrokken. En nu.... het bedrag was aanzienlyk.... kon hy nu helpen? Wat steekt daarachter? vroeg Dek zich af.
Meyer kwam, boven met geld. Ook bracht hy een papier mee dat hy Dekker voorlegde ter teekening, een papier waarby deze zyn Ideen verkocht aan Meyer tegen