Brieven. Deel 4. De Havelaar verschenen 1860
(1890)– Multatuli– Auteursrecht onbekend
[pagina 65]
| |
God geve dat het zoo blyft. Hy is verrukt over het effekt van Max, en spreekt er gedurig van. Kortom het is het nieuws van den dag. Hoe vind je dat, beste Tine? Ik kan je vandaag nog niet alles uitleggen, en schryf maar te hooi en te gras. Nygh, de boekverkooper, en de redacteuren van de Rotterdamsche Courant hebben my ontvangen met hartelykheid. Ik heb aan van Prehm geschreven, en hem verzocht om hier te komen, hy zal 't wel doen. Van avond ga ik met Jan naar de comedie en daarom schryf ik je haastig. Ik hoop je morgen geld te zenden. Allen zyn boos of houden zich boos op het slot van Max Havelaar. Maar het boek zelf maakt fureur. Poolman zeide: ‘gy hebt alle vrouwen op uw hand, myn dochter heeft geschreid by Saidjah's wachten onder dien boom.’ Kortom alles gaat beter dan ik konde denken. Schryf my hotel Weimer, Rotterdam. Hartje, heb je myn brief van de station voor myn vertrek? En van gister avond? Ik had zoo'n hoofdpyn van Poolman die zoo gezanikt heeft. Hy liet me niet los. Ik schryf je nu haastig om Jan die by my is, anders schreef ik uitvoerig. Ik heb een briefje aan Duymaer van Twist geschreven. Kort en krachtig. Er is namelyk verteld dat hy my van den winter onderhouden had. Dat | |
[pagina 66]
| |
breng ik even teregt, en aan Poolman, die my die aardigheid meedeelde, heb ik den brief ter inzage gezonden. D. van T., of wie dat praatje mogt hebben uitgestrooid (van Heeckeren?) zullen zich voortaan wat in acht nemen. Ik expedieer heden onder kruisband de Spectator en de Ned. Indie. Ik maak een collectie en zal op zyn tyd uit den hoek komen. Jan en ik hebben zeer gelachen over dien makelaar. [Waarschynlyk geldt dit den makelaar waarover multatuli in zyne ‘Divagatiën over zeker soort van Liberalismus’, zie Verz. Werken, spreekt. Hy betoogt daar, dat ‘Mr. Publiek’ niet lezen kan, en zegt dan: ‘Als 'n koffimakelaar, die monsters steekt wil ik 'n paar individuen ... ten toon stellen. O, schrikt niet heeren, ik vergat uw namen. | |
[pagina 67]
| |
tatsoenlyker buurt dan de Lauriergracht’. Myn Droogstoppel was dus na gestikt te zyn, verhuisd.] Maak je niet boos over de flaauwigheden van den Spectator. [Het was de heer Robidee van der Aa, een deftig en by het groote publiek als geleerd geacht man, die den M.H. in de Spectator beoordeelde. Hy wist de plaatsnamen, die de schryver voluit had geschreven, maar die de heer Van Lennep in den druk door kapitale letters met puntjes had vervangen, weer aantevullen. Een zyner ‘flauwigheden’ was het niet vatten van den titel, (zie een noot by Idee 452). Hy keurde dien af: ‘Want van koffieveilingen is in geen der beide deelen sprake, en Max Havelaar was Adsistent-Resident in Lebak, een afdeeling waar noch koffie noch andere koloniale waren op gouvernements last worden verbouwd. Zoo dus de titel niet dienen moet als etiquette om toch vooral veel koopers onder onzen handelstand te lokken, dan gissen wy dat de schryver van meening is, dat even als den mensch de spraak gegeven is om zyn gedachten te verbergen, zoo ook het opschrift van een boek vooral dient ter aanwyzing van datgene wat er niet in te lezen staat.’] Het publiek is vóór my en zeer sterk. Die boekenschryvers durven niet zeggen wat ze meenen. Ik ben gerust op de toekomst, nog eens het publiek is vóór my. Hartje, ik schryf vandaag niet aan myn lieven | |
[pagina 68]
| |
Edu, excuseer my by hem. Morgen! Kus hem en de Non. Dag beste kind. Ik wacht op van Prehm. [Wie deze Van Prehm en Poolman waren is my onbekend]. |
|