1195.
Over dialekten dan! En over 't al dan niet gebruiken van den
volkstoon of van zeer gemeenzame zegswyzen, voire zelfs van
‘onfatsoenlyke’ uitdrukkingen. Voor 'n denkenden lezer, voor
ware kunstenaars, zou m'n antwoord op de daaromtrent gestelde vragen,
zeer kort kunnen zyn. Behoort men dat, dat, en dat te doen? Me dunkt, waar het
te-pas komt: ja. En: zooveel noodig.
De vraag is onnoozel. Moet de artist 'n wynflesch in z'n schildery
brengen? Een tafellamp? Een vlag? Waarom niet, indien er 'n flesch, 'n lamp of
'n vlag vereischt wordt?
Doch we zullen de vraag anders stellen. Behoort men in een teekening
de naden van 'n kleedingstuk te kunnen zien? Ja of neen, naarmate van de
‘manier’ der uitvoering, en van den afstand waarop 't kleed wordt
verondersteld gezien te worden.
En nog anders: mogen de lappen op 't gewaad van 'n bedelaar
aanschouwelyk worden voorgesteld? Wel neen, deftige lezer, nooit! De ware echte
wèl-gekonditioneerde bedelaar op 'n schildery dat zich respekteert,
heeft 'n gedekatizeerden frak aan. De vuilnishaak van 'n wèlopgevoeden
voddenraper, is 'n scepter. De bak van den schoenpoetser wordt by zulke
gelegenheden voorgesteld als 'n geëmailleerd juweelkistje. De ware Kunst
is de onderdanige dienares van opgedrongen fatsoenlykhedens, en laat juffrouw
Pieterse oraties houden in den trant van
van der Palm. Zóó is
het!
Maar schryvers die, zooals ik, byv. - van zulk Kunstfatsoen 't ware
verstand niet hebben, verstouten zich soms 'n schoensmeerbak te teekenen als...
'n schoensmeerbak. En dit is hinderlyk voor sommigen, die 't gemakkelyker
vinden zoo'n voorwerp te kopieeren naar 't model uit 'n garde-meuble Louis
XIV. Het lykt dan wel niet op 't begeerde, maar... 't is Louis XIV!
Zoo laat men op de kermissen in 'n kykkastjen aan de boeren en boerinnen hun
portret zien. Ninon de l'Enclos stelt Griet voor, en Symen herkent zich - of
herkent zich niet: dit doet er niet toe, als 't maar ‘mooi’ is! -
in
Bayard,
Tancred,
Andreas Hofer,
Cincinnatus of
Stuart Mill.