my is, en den heelen avend blyft.
- Ja, riep Wouter haastig, en...
De geneesheer zag hem onderzoekend aan. Hy vreesde iets van de hem
aangekondigde krankzinnigheid te bespeuren. Maar Wouter's oog spelde niets
verdachts. En z'n woorden ook niet:
- M'nheer, mag ze 'r asjeblieft byzeggen...
- Welnu, m'n jongen, spreek op! Wàt moet ze 'r byzeggen? Wat
heb je-n-op je hart?
- Dat ik... by u ben geweest... den heelen, heelen, dag!
Holsma bedacht zich even.
- Wel zeker, zeid-i, den heelen dag.
- Van van-morgen... zeven uur af?
- Ja, van zeven uur af, herhaalde de dokter.
- Ik heb... by u ontbeten?
- Goed, de jongeheer heeft by ons ontbeten. Wel zeker, hy heeft by
ons ontbeten! Je kunt wel meeryden, Kaatje.
En Wouter in 't koetsje leidende, gaf-i den koetsier last optehouden
voor 't huis Pieterse: ‘waar 't meisjen 'n boodschap had.’ Toen hy
naast Wouter plaatsnam, greep deze z'n hand, en riep:
- Och, m'nheer, wat 'n geluk dat ik u zie!
- Vind je! 't Is toch... louter toeval. Vrouw Claus is...
- 'n Nicht? viel Wouter haastig in.
- Ja, en 'n zeer brave vrouw, antwoordde Holsma met 'n
eenvoudigheid, waartoe Wouter nog in lang niet zou in-staat geweest zyn als ze
zyn nicht geweest was.
- Ze is onze nicht, en ik kwam haar bezoeken. Dit doe ik alle
weken... niet als dokter, maar als neef. Jy mag daar gerust komen, jongen! Je
zult er geen kwaad leeren.
- M'nheer, riep Wouter - en hy bloosde - ik houd zoo erg veel van
Femke!
- Zóó? antwoordde Holsma droog. Ik ook.
De geneesheer, alle blyken van onderzoek zorgvuldig verbergende,
sprak over onverschillige zaken, en bespeurde weldra dat z'n keukenmeid zich
vergist had in de diagnose. Wel toonde zich Wouter opgewonden en
uitgeput tegelyk, maar krankzinnig was-i niet. Integendeel. Holsma bemerkte dat
z'n ziel aan 't groeien was. En dit moest wel. Fancy scheen bezig de aarde om
hem wegtegraven, hem te schudden en te geeselen, gelyk tuinluî gewoon zyn
met vruchtboomen te han-