aan titels, pronk en geboorte.
Meer nog dan naar gewoonte was de nieuwsgierigheid des Volks ditmaal
gespannen, omdat veel buitenlandsche vorsten - waaronder zelfs 'n Keizer - Z.M.
waren komen bezoeken. En van uit z'n residentie - Utrecht? 's Gravenhage?
Haarlem? - zouden die aanzienlyke vreemdelingen 't Hof naar Amsterdam volgen.
't Was dus deze keer 'n praal mit Umstände, met 'n sleep.
Het republikeinsche Volk zou niet alleen 't aangezicht te zien
krygen - of 'n slip van den rok - des tirans, maar tevens aangezichten en
rokspanden van veel andere tirannen, om nu niet te spreken van de
tiranninnen.
De vrouwtjes die gewoon waren oliekoeken te verkoopen op den dam -
'n pleintje dat de stedelyke regeering zich veroorloofde te verhuren als markt
- dreigden de stad met 'n proces.
't Was dan ook zeer hard, dag-in dag-uit huurgeld voor plaats- en
open-luchtgebruik te betalen voor de kans om 'n paar oliekoeken te slyten aan
de straatjeugd, en nu op-eens verjaagd te worden omdat Z.M. zich aan ‘het
Volk’ zou vertoonen op 't balkon van het gewezen stadhuis.
Mocht hy die vrouwtjes niet zien? Moest de oliekoek-industrie
'n geheim blyven? Vreesde men voor namaak, voor onvorstelyke konkurrentie?
Of mochten die olievrouwtjes en haar koeken den Koning niet zien?
Was ook hy misschien bevreesd voor onedel nabaksel van z'n majesteit? Dit
zouden noch de vrouwtjes noch de oliebollen gedaan hebben.
Hoe dit zy, de kraampjes werden weggeruimd, en de verjaagde
industrieelen behielden alleen het recht zich privatim onder de menigte
te dringen, die straks roepen zou: ‘leve... dit of dat!’ naar den
eisch van 't oogenblik. Ze mochten meeschreeuwen ook.
't Is eigenlyk heel vreemd dat vorsten sterven. Al die
vivat's schynen niets uittewerken.
De drukte in de stad was ditmaal ongewoon groot, door en om al de
vreemde Hoog- en Doorluchtigheden die den tiran by deze gelegenheid
vergezelden.
Daar was - naar men uit de couranten vernam - de