Er is een aanhoudende wisseling van dienst tusschen wetenschap en
empirie. Veelal bestaat de functie der eerste alleen in 't formuleeren
van wat de laatste gevonden heeft.
Het zou niet moeielyk zyn dit Idee en
't vorige met tallooze bewyzen te staven, maar 't komt me onnoodig
voor. Ook buiten de dusgenaamde eigenlyke Wetenschap, is 't opmerkelyk hoe
er voor menschen die een bepaald vak beoefenen, voordeel ligt in het letten op
oordeelvellingen van personen die - overigens begaafd met gezond verstand - in
dat vak onbedreven zyn. Men zegt dat de, by flauwe koelte vóór
den wind, zoo nuttige lyzeilen door 'n vrouw werden uitgevonden. 't Zou
dan ook daarom zyn, dat die zeilen by de Franschen bonnets genoemd
worden. Die naamsafleiding nu bewyst niet veel, doch waar is het, dat
nadenkende onwetenheid dikwyls goeden raad geeft aan berustend half-weten. Een
fabrikant, een koopman, een staatsman, behoorde van-tyd tot-tyd zyn vermeende
bekwaamheid te toetsen aan 't oordeel van onkundigen. Juist ten-gevolge van 't
voortschryden in kennis, verliest men sommige fondamenteele waarheden uit het
oog, die niet worden voorbygezien door minder ver gevorderden, wier blik niet
beneveld is door routine. Zelfs - of misschien vooral - kinderen kunnen door
hun onbedorven primitiviteit, nuttige wenken geven. Vandaar dan ook het legio
‘knappe kinderen.’ Wie z'n jonkske voor iets buitengewoons aanziet,
vergeet meestal dat die verbazende knapheid niets ís dan maagdelykheid
van oordeel. Des te meer jammer dat men zich zoo haast dat oordeel te bederven.
We moesten door gepaste onthouding zorg dragen dat er uit al die knappe
kinderen, knappe menschen groeiden. Zie hierover myne beschouwingen over 't
Onderwys in den III bundel, en het stuk over Specialiteiten.
(1872)