[3 maart 1865
Ingezonden brief van Marie Anderson in De Dageraad]
3 maart 1865
Ingezonden brief van Marie Anderson in De Dageraad. (M.M.)
Lezers van De dageraad.
Met dezen brief neem ik afscheid van u. Ik wil den redakteur niet meer onaangenaamheid berokkenen.
Men heeft me bestreden op gemakkelijke manier. - Er zijn brieven tegen me ingekomen, die niet gedrukt zijn geworden... Maar openbaar heet ik een opgewonden jonge dame te zijn, een puike grisetteGa naar eind1., en-zoo-voorts. Ik ben niets van dat alles. - En de aanklagten zijn anoniem - behalve van den heer Van Vloten - die me aan dien man doet denken die zijn medekruiseling smaadde. - Ik vind al dien tegenstand laag. Maar mijn eigenliefde wordt daardoor niet gekwetst, en ik voor mij ben daarvoor onverschillig.
Ik begeer ook geen lof - dat weet de redakteur ook, maar ikzelf beter. Ik wil maar dat men mijn schrijven aanneemt of verwerpt. Titus met anderen waarschuwde ik op kiese wijs om geen lafheid meer te schrijven. Maar onreine aardigheden komen meestal voort uit onreinen aard; 't zijn meestal vuilaardigheden. Titus was daarna laffer dan te voren.
Quintilianus waarschuwde ik kiest voor naäperijGa naar eind2.. Multatuli vindt het belachelijk dat hij veel ideën van hem haast woordelijk terugvond onder die van Quintilianus. Ja, die man nam ideën van Multatuli weg, en plaatste ze in 't magazijn waaruit hij mijn waar weeren wil.
Prijk, Quintilianus.