Volledige werken. Deel 24. Brieven en dokumenten uit het jaar 1887. Nagekomen brieven en dokumenten uit de jaren 1839-1886
(1995)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermdMultatuli!In de laatste aflevering van de Nieuwe Gids zegt de heer van Eeden onder zijn stuk getiteld ‘Eduard Douwes Dekker.’ ‘Wie mij recht verstaan heeft zal weten dat geen kleine geniepige boosheidjes of bijgedachtetjes mij bewogen bij het schrijven. Hij zal voelen dat er veel liefde in mij was voor den grooten man die gestorven is, - maar nog meer liefde voor die Eene, die niet sterven zal en die hij Fancy noemde.’ Ik heb ‘Eduard Douwes Dekker’ gelezen en nog eens gelezen en het was mij ondanks het vele goed en ware èn die pertinente verklaring alsof de heer van Eeden Multatuli daarin onrecht heeft aangedaan. (....) De heer van Eeden vindt het verschrikkelijk, dat Multatuli het ‘rijmpjes, versjes, vertellinkjesmaken uit den kinderachtigen vond.’ ‘Douwes Dekker wist niet wat verzen moesten zijn.’ Ik acht mij natuurlijk niet bevoegd uit te maken of het waar is, dat het schrijven van versjes vrij wel vergeleken kan worden met het ‘wroeten aan een rebus in een illustratie.’ Voor mij zelf heb ik die overtuiging wel. Niet dat mijn gevoel afwezig is bij het lezen van een vers. Dat zij verre. Maar ik vermeen dat een vers moet ge- | |
[pagina 466]
| |
maakt worden. In natuurlijke oogenblikken als de mensch mensch is, wanneer hij diep verontwaardigd is om het leed of veel gevoelt voor het goede dat natuurgenooten hem aandoen, in die oogenblikken, verneem ik, uit Fancy zich niet in verzen. En een ernstige waarheid is het ‘de maatschappij heeft behoefte aan mannen, menschen.’ (....) Ook was Multatuli zoo slordig, oordeelt de heer van Eeden: ‘Ik druk me hier gebrekkig uit doch zal dat later herstellen’ (idee 683) ‘Goede Hemel! eer Huet zoo iets neerschreef! Het klinkt ook alsof een medicus tot zijn patient zeide: ik geef je nu het verkeerde geneesmiddel maar zal dat later wel in orde brengen.’ Hoor Multatuli zich hier zelt verdedigen, zijn kritiek zou vernietigend zijn. Multatuli die van Huet sprekende, zegt: ‘Minder nog dat ik ingenomen was met zijn stijl of zelf met z'n Nederlandsch, ook uit het oogpunt van heel ordinaire taalkunde. Wat dit laatste betreft zou ik 'n grappig zoodje voorbeelden kunnen bijeengaren. Ik beschuldig Huet uitdrukkelijk van medeplichtigheid aan het taalbederf: ‘Onoprechtheid.’ Maar ziet ge dan niet in Huets gewrongen uitdrukkingen en redeneerwijze dat hij schrijvende een rolletje speelt. En Multatuli wenschte geen rolletje te spelen, hij maakte niet, hij had wat te zeggen en deed dat op 'n wijze die ons in verwondering bracht. (....) Het zou mij spijten als ik ontdekte dat ik Multatuli vereerde, zooals velen thans Jezus vereeren. Ik walg ook van vereering op de wijze als de (oude) ‘Gids’ nu er niets meer bij te verliezen maar wel bij te winnen valt. Ik aarzelde dan ook voor ik hiertoe besloot, maar de indruk dat Multatuli zelfs door den heer van Eeeden onrecht was aangedaan, was zoo duidelijk dat ik niet nalaten kon er tegen te protesteeren. Gebrekkig of niet. Of ik Multatuli onfeilbaar achte? Geenszins! Dat zou ook jammer geweest zijn. Zijn grootste fout, dunkt mij, was, dat hij, de zoo mild bedeelde, ons onze armoede verweet, ja, daarom bespotte.
Hoorn. V.D. BRANDT. |
|