Volledige werken. Deel 24. Brieven en dokumenten uit het jaar 1887. Nagekomen brieven en dokumenten uit de jaren 1839-1886
(1995)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermdMultatuli.
| |
[pagina 424]
| |
willen gelden, papieren standbeeld, dat zonder iets van den kunstzin en kunstvaardigheid te vereischen, in een monument belichaamd, - van het verschil in materieele waarde zij het gevoeglijkst gezwegen, - in dít bijzondere geval nog bovendien getuigenis zou afleggen van de oprechtheid des vervaardigers. Evenmin beoogen ze eene levensschets te geven van de ongemeene persoonlijkheid, die onlangs aan Nederland ontvallen is. Ontvallen? Is ook dit woord niet weer eene dier geijkte frases, afgesleten muntstukken der menschelijke taal, afgesleten tot onherkenbaar wordens toe, tegen wier onuitroeibare heerschappij over de geesten de overledene bij herhaling zijn vernietigendste banbliksems slingerde? Ontvallen veronderstelt aanwezigheid en bezit; veronderstelt bezit dat gewaardeerd, aanwezigheid die gemist wordt. En Multatuli - liefst noem ik hem met het even welluidende als juist gekozen pseudoniem, dat door zulk eene schrijversloopbaan geadeld, geheel anders tot onze verbeelding spreekt dan de nietszeggende burgerlijke naam, door de registers der officieele waarheid geboekstaafd - Multatuli ontvlood bij voorkeur het land zijner geboorte, en zijn dood heeft niet de minste leegte achtergelaten in de gemoederen, die hem reeds een tiental jaren geleden als dezer aarde afgestorven beschouwden. Zijn heengaan was als de val van een miniatuursteentje in den toch geenszins onmetelijken vijver onzer zoo beperkte samenleving. In een oogwenk verdween de onmerkbare rimpeling, en het glanzend oppervlak schitterde opnieuw spiegelglad in de heldere winterzon. Want onmisbaar is niemand, en ontvallen veronderstelt aanwezigheid. (...) Ditmaal is de waarheid deze, dat een streven als van Multatuli, een toon als van Multatuli, niets anders kon dan talrijke verbitterde vijanden op te roepen, persoonlijke en zakelijke. Hij wist het, en in oogenblikken van goedgehumeurdheid persifleerde hij er zichzelven om. Een der bestgeslaagde uit de vele goedgeslaagde bladzijden der Millioenen-Studiën is die, waar al de fictieve personen in zijn boek opgeroepen, geesten zoowel als menschen, de als goed geschilderde zoowel als de dwazen en slechten, ten slotte | |
[pagina 425]
| |
over hem heenvallen, en hem ‘waarde in rekening’ toeschreeuwende met gebalde vuist wraak roepen over zijn meedoogenloos blootleggen hunner ondeugden en zwakheden. De aangetasten uit de werkelijke maatschappij handelden politieker, maar daarom niet zachtmoediger. En de vraag is niet overbodig, of de nog levenden van die velen hun wrok mede in rook hebben laten opgaan in de lijkoven van Gotha. En is thans de hartstocht getemperd der vurige, maar niet altijd scherpzinnige aanbidders, - de aanbidsters niet te vergeten -, die zich vereerd achtten Multatuli's schoenriemen te ontbinden? Zal het mogelijk zijn hen te overtuigen, dat er nevelvlekken zijn aan de zon? Die ze zoeken wil, maar ook den lichtglans die bij wijlen van zijn persoonlijkheid uitgaat, behoeft zich slechts te verdiepen in zijn werken. Evenals sommige groote schilders heeft Multatuli herhaaldelijk zelve voor zich gezeten in de meest verschillende poses. Hij is Sjaalman, door Gaafzuiger weggejaagd als ‘lui, pedant en ziekelijk.’. Hij is Max Havelaar ‘die zijn plicht deed met den moed van een leeuw, en honger lijdt met het geduld van een marmot in den winter.’ Hij is Multatuli ‘de man die veel geleden heeft.’ Hij schildert den indruk, dien hij op den ordinairen Nederlander van Batavus Droogstoppels stempel meent te maken. Zooals van een groot schilder te verwachten is, zijn al deze portretten, zoo al niet van absolute gelijkenis, toch treffend juist - geidealiseerd, natuurlijk. Ze schilderen hem niet in alle levensomstandigheden, maar genoeg om het door onderlinge combinatie mogelijk te maken een ruwen omtrek van zijn geheele wezen op het papier te werpen. Nog onwaardeerbaarder dienst bewijzen daartoe de allerwege in zijne werken verspreide onwillekeurige schilderingen. Onophoudelijk openbaart hij met de meeste onbevangenheid oordeelvellingen en aandoeningen, die voorzichtiger menschen of slechts aan zichzelven bekennen of hoogstens in brief of vertrouwelijk gesprek aan beproefde vrienden. Eene joodsche legende verhaalt, hoe tijdens den slaap de ziel van ieder mensch zich uit het lichaam verwijdert, ten Hemel stijgt voor den troon des Allerhoogsten en daar met eigen vingeren zijn doen en laten van den dag, zijn goed en kwaad, in ongehuichelde | |
[pagina 426]
| |
oprechtheid neerschrijft in het onbedriegelijk Boek des Levens. Even zoo heeft Multatuli vaak zichzelven beschreven in het boek, door hem aan de nakomelingschap vermaakt. Zal eens uit deze gegevens door een welwillend onpartijdige hand opgemaakte karakteristiek, - tenzij al te groot gebrek aan kunst haar doet falen, - in hare hoofdlijnen gewijzigd worden door de later uit te geven correspondentie? En zal dan het oordeel der welwillend onpartijdige nakomelingschap in hoofdzaken verschillen van het hier beproefde? (....) Er school ongetwijfeld eene sterke neiging tot donquichotterie in het karakter van Multatuli (....). Maar - en het is der moeite waard dit, zeer nadrukkelijk te doen uitkomen, - geen zweem van donquichotterie is er te ontdekken in de groote daad met hare vèrreikende gevolgen, die Douwes Dekker zou maken tot Multatuli, in het drama van nauwelijks drie maanden, dat ten koste van veeljarig lijden de doornenkroon van den held in den stralenkrans van het genie zou doen verkeeren. Na al wat ruim vijf-en-twintig jaren lang over de Max Havelaar geschreven en ook gezwegen is, zijn we, geloof ik, in ons recht Multatuli's nooit weersproken voorstelling van zijn optreden in Lebak als authentiek aan te nemen. Welnu: nergens is hier een spoor van ziekelijke opofferingszucht, van ongebreideld jagen naar martelaarsglorie, van den onredelijken en daarom ook onzedelijken wensch, - zooals Da Costa zeggen zou, - om als aardsche voorzienigheid de ontelbare tranen te drogen, die er op dit wereldrond aanhoudend gestort worden. Hier is niets dan het volbrengen van den naastbijliggenden plicht, het houden van den bezworen ambtseed, maar ditmaal trouw, in ernst, met daden, naar geest en waarheid. Met opoffering van schitterende vooruitzichten en al wat voor fijnbesnaarde gemoederen het leven aantrekkelijk maakt. Van eigen welvaart en - eere der heldhaftige vrouw en moeder, die het offer niet onmogelijk maakte - van die van echtgenoot en kinderen. In eene engelenmaatschappij zou dit regel, juister nog, zou dit noodeloos zijn. In onze zeer onvolmaakte menschelijke maatschappij is het hoogst zeldzame uitzondering. Voor een epidemisch worden dezer kwaal behoeven we ons voorloopig niet ongerust te maken. Slechts in zeer abnormale | |
[pagina 427]
| |
politieke of maatschappelijke omstandigheden openbaart zich ietwat onstuimig de aandrang, de tastbare genietingen van aardschen voorspoed prijs te geven voor eenig hooger beginsel. (...) Zou hij man van wetenschap hebben kunnen zijn? Hij wist werkelijk veel, en bezat de nog veel zeldzamer gaaf, niet in zijn weten vast te roesten. Maar zijn kluchtige sprongen op het gebied der algemeene taalstudie, met eerst het Sanskrit, daarna - heel wat dwazer! - de Keltische talen als grondstof voor de overige, met dat heftig en onwetenschappelijk voorstaan der ergens opgediepte theorie van de klanknabootsing als hoofdoorsprong der taal in het algemeen, - dat alles doet me er bescheidenlijk aan twijfelen, of in hem wel een linguist is verloren gegaan. Zijn Voltairiaansch scepticisme, en nog eene eigenschap, waarop later teruggekomen wordt, maken het onwaarschijnlijk, dat hij als geschiedvorscher geschitterd zou hebben. Of bij gunstiger vermogenstoestand zijn naam vereeuwigd ware geworden onder die der groote ontdekkers op het gebied der mathesis en der natuurkundige wetenschappen, durf ik niet beoordeelen. Maar mij wil het voorkomen, dat een onbezorgd leven en financieele onbekrompenheid niet zouden hebben volstaan, om Multatuli tot een heros der wetenschap, onverschillig welke, te maken. De wildheid, het kwikzilverachtige, van zijn geest zoude hem steeds belet hebben zich in de boeien te laten slaan dier noodzakelijke zelfbeperking, zonder welke - niet zonder schade voor het individu, dat is ontegenzeggelijk - aan geen vooruitbrengen van eenigen tak van wetenschap te denken valt. De geleerde moet specialiteit worden, al behoeft hij er niet in uit te drogen, en al benadeelt hij alleen zichzelven, door de wenken, dikwijls zeer vruchtbare wenken, van hoog begaafde leeken in den wind te slaan. Maar aan den anderen kant zijn en blijven geniale invallen wrakke grondslagen voor elk gebouw, op het gebied van menschelijk weten op te trekken. Evenmin als voor geleerde dunkt me Multatuli voor man der praktijk in de wieg gelegd. Had zijn gewezen chef gelijk, de resident van Bantam, toen hij hem na het genomen ontslag onder betuiging der grootste hoogachting toevoegde: ‘ge hadt eigenlijk nooit ambtenaar moeten worden’? Zeker eischt het eenige moeite, ons Multatuli voor te stellen als voldoende in de een of andere | |
[pagina 428]
| |
administratieve rijksbetrekking, in posterijen, bij domeinen, bij de registratie, ja als secretaris-generaal. Ook indien hem recht ware gedaan in de Havelaarszaak, - het is me niet volkomen helder in welken vorm, - maar indien eens het lot van Insulinde in zijn handen ware gelegd als Gouverneur-Generaal, zou niet de werkelijkheid eigen en anderer idealen wreed te schande hebben gemaakt? Zou niet minder nog de eigenaardigheid van zijn geest als wel die van zijn karakter de juiste vervulling zijner taak ieder oogenblik in den weg hebben gestaan? Multatuli plooiende, schipperende, zich neerbuigende tot die tegemoetkomingen aan de menschelijken zwakheid, die ook de bekwaamste en hooghartigste niet nalaten kan, zonder in een oogwenk alle ‘particuliere’ belangen tegen zich in het harnas te jagen, wie kan zich dit voorstellen zonder de smartelijke bijgedachte, wat wel uit die schipbreuk terecht ware gekomen? (....) Rest de [....] vraag: was Multatuli van de stof, waaruit profeten en wereldhervormers plegen gekneed te zijn? In menigerlei opzicht ongetwijfeld wel. Zijner was in de eerste plaats gloeiend enthousiasme en heilige overtuiging. Evenmin ontbrak hem de gave van het woord, boeiend, bekorend, wegsleepend, beurtelings strijdend met scherpzinnige redeneering en snijdend sarcasme, met hartroerende teederheid en ruwe kracht. Evenals de beste redenaars der oudheid fascineert hij zijn toehoorder en lezer, - ditmaal den leuk prozaïschen Nederlandschen lezer der negentiende eeuw, zoodat deze een willenlooze automaat wordt in zijne handen. Multatuli zegt ga, en hij gaat, blijf, en hij blijft. Om zich aan de betoovering te onttrekken, is het noodig het boek te sluiten, of ge leest, leest, leest, bladzijde na bladzijde, met ingespannen aandacht, hijgenden adem, kloppend hart en gevangen denkvermogen. Gelukkig voor u; want ook de profetische onverdraagzaamheid bezit hij, die noodlottige keerzijde der medaille, droevig als we haar waarnemen bij de apostelen des geloofs, hinderlijk bij die van het ongeloof. Genoeg hoedanigheden voor wie een evangelie predikt, dat spreekt tot verbeelding en gevoel, en dat wat onze logica onbevredigd laat, verdedigen kan met het onwederlegbaar beroep op bovenaardsche openbaring; niet geheel voldoende nog voor | |
[pagina 429]
| |
wie eene leer komt brengen, die zich alleen en uitsluitend richt tot ons verstand, en wier leus verlichting is. Bezat hij ook de daarvoor onmisbare eigenschappen? Een zeldzaam ruimen en tegelijk zeldzaam scherpen blik zal zeker geen onpartijdige hem ontzeggen. Persoonlijk erken ik gaarne, dat mij zooveel ruimte bij zooveel scherpzinnigheid, die soms zelfs in een begin van spitsvondigheid overgaat, altijd opnieuw met ontzag voor den zeldzamen man vervult. Toch wil het mij toeschijnen, dat die ruimte bij hem niet onverenigbaar blijkt met eene zekere - bekrompenheid mag ik het niet noemen. Veeleer is het een zekere - absolute subjectiviteit. De samenkoppeling schijnt vreemd, en de uitdrukking is niet fraai. Wat erger is: ze zou Multatuli zelf een gruwel zijn. (Id. IV, 992.) Toch karakteriseert mijns bedunkens die baroque samenkoppeling het nauwkeurigst dat zonderlinge huwelijk in hem van poëzie en wiskunde, dat hem eens deed zeggen, dat hij geen leerboek over trigonometrie zou kunnen schrijven, sans y mettre du mienGa naar eind1.. Toch wordt zóó het best de daaruit voortvloeiende eigenschap van den denker uitgedrukt, die hem zonder aarzelen in zijne opvatting der waarheid de waarheid, de absolute waarheid deed zien. Eene eigenschap, die het noodzakelijk gevolg was der eenzijdig mathematische richting van zijn wijsgeerig denken. Omdat over de mathematische waarheden bij geen denkend hoofd verschil van gevoelen mogelijk is, eischt hij onvervaard voor elke andere wetenschappelijke overtuiging dezelfde eenstemmigheid. Tweemaal twee is vier, en tot oneindige reeksen van even dwingende bewijskracht herleidt hij alles wat we van de natuur en den mensch weten kunnen. Mij is dit helder; - zoo moet doorgaans zijn onuitgesproken gedachtengang geweest zijn, - mij is dit dus een wiskundige waarheid; over wiskundige waarheden kan geen verschil van opvatting bestaan; welnu, wie anders denkt, is dom of laf. Dom, als hij het voor mij dwingende bewijs niet begrijpen kan, laf, als hij, ten einde aan voor hem onaangename conclusies te ontsnappen, het niet begrijpen wil. Het spreekt van zelf, dat het iemand van zulk eene geestesrichting geheel mangelen moest aan historischen zin. En toch, hij wist voortreffelijk, en heeft het bij meer dan eene gelegenheid voortreffelijk uitgedrukt, dat al het menschelijke, elke maatschappij, | |
[pagina 430]
| |
elk volk, elke staat, elke stad, niet wordt gemaakt, maar wordt. Dat zulk onmerkbaar worden, door ontelbare niet vooruit te ziene omstandigheden in der loop veler eeuwen nu eens begunstigd, dan weder vertraagd, noodzakelijkerwijze doorgaans op gespannen voet moet staan met de logica; dat dientengevolge veel is, dat nooit had moeten zijn, veel ontbreekt, wat we uitsluitend logisch redeneerende ongaarne missen, maar dat juist door eeuwenlange prescriptie het ontbrekende niet altijd als gemis, het aanwezige niet altijd als grief gevoeld wordt: - dat alles wist hij, zonder er zich echter in de praktijk aan te storen. Een kluchtig voorbeeld ten bewijze van het beweerde. Multatuli hield zich overtuigd, dat Neerlands roem, zijne dijken, eene grove fout waren geweest, een onverstandig wijzigen der natuur, gevolg van het kleingeestig bekrompen eigenbelang der middeleeuwsche heeren van ons landje. Het zij zoo. Maar zullen we nu de fout gaan herstellen, het werk, het verkeerde werk dan, van ontelbare menschengeslachten prijs geven met al de wonderen daarop gewrocht, en de natuur ongehinderd haren gang laten gaan, om door lange eeuwen van onbelemmerde overstroomingen een normaler, natuurlijker toestand te scheppen? Het wil mij voorkomen dat Multatuli, hadde hij de macht gehad, met een aantal menschelijke scheppingen niet anders zou gehandeld hebben. (....) ‘Van de kerk naar de school’ was ook voor Multatuli de overgang van zuiver theologisch, of liever anti-theologisch, naar sociaal grondgebied. Zijn oordeel was als gewoonlijk heftig geformuleerd. ‘Zoolang we niet genezen zijn van den kanker des geloofs, is alle verbetering van onderwijs - 'n volslagen onmogelijkheid’ (Id. III 919). Vreemder, maar in hem niet bevreemdend, is zijne stelling dat de school een noodzakelijk kwaad misschien, maar ongetwijfeld een kwaad is, en dat de ouderplicht opvoeding der kinderen niet alleen, maar ook onderwijs in huis gebiedt. Laten wij, zwaartillende twijfelaars aan de uitvoerbaarheid hiervan, ons slechts nederzetten aan de voeten van dr. Holsma, en hem het geheim trachten af te zien, hoe hij, gelukkige bezitter eener drukke praktijk, die hem als toegift een gouden receptenpen in de hand drukt en zijn koetsier in berenvellen kleedt, tijd en gelegenheid | |
[pagina 431]
| |
weet te vinden, om zijn kinderen behalve meer tegelijkertijd in de geheimen van Livius en van de kegelsneden in te wijden. Die wonderdokter! Maar - de beschikbare ruimte vordert hier dringend ‘teksten en geen preeken.’ Daarom volsta bij het melding maken van Multatuli's inzichten omtrent hervorming der maatschappelijke toestanden het wijzen op wat zijns inziens aller hoofdgebrek was geworden: het ontbreken van overeenstemming tusschen vorm en inhoud. De voornaamste sociale instellingen waren in zijne oogen tot even zoo vele conventioneele leugens geworden, geëerd en ontzien uit gedachtelooze sleur, struikelblokken voor het waarlijk moreele goede en alleen ten kwade oppermachtig. Zijn geneesmiddel luidde, zeker eenvoudig genoeg: komen tot - of terugkeeren tot - natuur en waarheid. Of hij een voorstander was der zoogenaamde ‘vrije liefde’ durf ik niet beslissen. Maar diep had hem het holle, leugenachtige, bloot uiterlijke der meeste huwelijksverbintenissen getroffen, en huwelijkstrouw in dien zin dacht hem eene povere deugd, evenals huwelijksgeluk onder zulke voorwaarden op een bittere teleurstelling vaak uitloopend zelfbedrog. Een huwelijk uit berekening gesloten, achtte hij eene ontheiliging, een vergrijp aan de natuur, en evenzeer een echt, waarbij der vrouw geene andere rol is toegedeeld dan die van kousenmazende en kinderen zoogende huishoudster van haren man, zonder eenige gemeenschap van de hoogere belangen des geestes. Daarom drong hij aan op een betere, ruimere, vrijere opleiding van het meisje, met wat meer lucht, liefde, opgewektheid, gepaste uitspanning, dan haar vooral in onzen sterk calvinistisch getinten middenstand ten deel valt, waar zelfs de verzorging van het lichaam niet zelden meer te wenschen overlaat, dan van ons poets- en schroblievend volk te verwachten ware. Dat hij als voor eene bekrompenheid den neus optrok voor het vorderen van eerbied van kinderen, die men of niet of slechts verkeerd opvoeden kon, op geen anderen grond dan dat men de ouders dier kinderen was, laat zich even licht gissen, als zijne verontwaardiging over de behandeling, in onze maatschappij der gevallen vrouw bereid, over de huichelarij, waarmede door haar het slachtoffer en haar kind in den ban worden gedaan, terwijl ze voor den hoofdschuldige, voor den man, of slechts zachte afkeuring of | |
[pagina 432]
| |
zelfs dit niet eens over heeft; over het al te uitsluitend afmeten van iemands gezienheid naar zijne onbesprokenheid in sexueele verhoudingen; over het fariseeisme, waarmede het spel wordt verafschuwd, terwijl in allerrespectabelsten handel soms heel wat ergerlijker praktijken worden geduld en toegejuicht. In het kort: ‘ik trek te velde tegen al wat op zedelijk, maatschappelijk en staatkundig gebied klein, gemeen, bekrompen of benauwd is.’ (Id. I, 403). Nu, aan stof ontbrak het niet. Op staatkundig gebied zeker niet. Onze regeeringsvorm, onze parlementaire instellingen hadden geen verbitterder en talentvoller vijand, en zijn fel bestoken liet niet af. De talrijke nummers der Ideeën alleen, waarin dit onderwerp ter sprake is gebracht, zouden curieuse bijdragen kunnen leveren voor een aanstaand lexicon van schimpredenen. En naar de zeer weinig wijsgeerige, maar in een dichter zeer begrijpelijke gewoonte, zijne antipathie in een persoon te belichamen, vielen de slagen, hard en dicht als hagelsteenen, op Thorbecke. Op Thorbecke als auteur, op Thorbecke als eminent hoofd der liberale partij, op Thorbecke als minister, op Thorbecke als den eigenlijken vader der Grondwet van 1848, op Thorbecke als vader der kieswet, op Thorbecke bij zijn leven en op Thorbecke na zijn dood. Ze vielen neer, de slagen, in alle denkbare vormen, als invective en satire, als betoog en manifest, als karakterschildering en critiek, als proza en poëzie. (...) Voor jonge menschen en niet- of half-ontwikkelden zijn Multatuli's werken - de Ideeën vooral - eene veelszins gevaarlijke lectuur. Maar mijne vrees voor eenigen invloed er van ten kwade wordt vrij wel getemperd door de overtuiging dat ze verre boven de bevatting der menigte gaan. Voor Kappelman en RammelmanGa naar eind2. zijn ze niet geschreven. Voor socialisten en communisten zijn ze, als geheel beschouwd, onbruikbaar materiaal, en worden dan ook, zoo ik me niet vergis - mijne belezenheid is op dat gebied uiterst beperkt, - zelden of nooit als autoriteiten aangehaald. Maar voor alle ontwikkelden in den lande, voor allen die hebben leeren lezen, dunkt mij de kennisneming zijner denkbeelden van niet te overschatten nut, nog geheel afgescheiden van het letterkundig genot, dat ook die gedeelten ons bereiden, die thans reeds begraven onderwerpen van den dag tot uitsluitend thema hebben. | |
[pagina 433]
| |
Vaak is er reden tot ergernis. Vaak tot bedenkelijk hoofdschudden. Vaak tot ontkenning of twijfel. Vaak tot een glimlach over den ongeschokten idealist. Maar vaker dan dit alles tot sympathie voor het ontplooien der banier van een hoog ideaal. Daar gaat een electrische stroom van de edelste gevoelens van hem uit, van onbestemden, maar machtigen aandrang tot goed zijn, waar zijn, werkzaam zijn voor eigen ontwikkeling en het heil onzer medemenschen. Voor sommige denkbeelden, ons gemeenzaam, voor dertig jaren nog ongehoord, heeft hij onvervaard den bodem helpen effenen, soms de harde, ondankbare pionierstaak verricht. Ik denk, onder meer, aan de ontwakende zorg der regeering voor zaken van kunst, aan de thans ook bij ons rijzende belangstelling in den fabrieksstand, aan de wet op den kinderarbeid, aan de jongste enquête. Die voortstuwende kracht zijner geschriften zal blijven werken, ook als elk zijner denkbeelden, dat voor verwezenlijking vatbaar is, zal zijn verwezenlijkt. Want nogmaals, niet hierin, niet in het geven van wenken voor de praktijk, ligt zijne kracht. Zijne roeping was die van den profeet. Zijne stem die van den boetgezant. En als een bazuin schalt het ons in de ooren, zijn: bekeert u, gij tragen en zelfzuchtigen der aard! Niet voor eigen genot alleen, niet voor een vadzig voortteren op de inspanning van vorige geslachten zijt ge hier. Arbeidt, denkt, zoekt, twijfelt, ontwikkelt u en anderen, streeft naar de mate uwer kracht naar verwezenlijking van het ons allen voorzwevende ideaal onzer bestemming. (....) Rott., Mei 1887 |