Volledige werken. Deel 24. Brieven en dokumenten uit het jaar 1887. Nagekomen brieven en dokumenten uit de jaren 1839-1886
(1995)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 355]
| |
Relieken van Multatuli.Geschreven voor het Soer. Handelsblad. | |
Inleiding.Dierbaar is het voorrecht gedachtenissen te bezitten van een vereerden doode. Ook wanneer ze waardeloos mochten wezen voor anderen, kan voor den eigenaar hun stille macht onschatbaar zijn om herinneringen op te wekken aan lieflijke of beteekenisvolle uren uit het verleden. Uren welker enkele heugenis milder stemt, of als met een stillen wiekslag omhoog voert. Behoorde die doode tot de groote figuren zijner dagen, was hij voor velen een vriend, een meester, een voorganger, dan worden die gedachtenissen, voor zoover zij niet een onschendbaar vertrouwelijk karakter dragen, relieken, waarop de algemeene vereering aanspraken kan doen gelden. Als een kostbare nalatenschap bewaart de schrijver dezer regelen zulke gedachtenissen van den onlangs verscheiden Meester, den opvoeder van het geslacht, waartoe hij zelf behoort, dat der mannen, wier leeftijd thans tusschen vijf en twintig en vijf en veertig ligt. Een bundel brieven, vaak reeds gelezen en met aandoening weder ter hand genomen, toen het bericht van zijn heengaan eensklaps trof als een pijnlijke stoot in de borst. In woorden, die onder de lezing beginnen te ruischen en opklinken als zijn eigen stem, verlevendigen zij de eerbiedige genegenheid, waarmede de herinnering aan den ridderlijken man met den koninklijken geest en het milde hart, gedragen wordt in het gemoed van den jongeren. Uit mijn erfdeel heb ik hier en ginds eenige kleinodien bijeengelezen. Ik stal ze uit voor hen, die met mij onzen Meester met diepe erkentelijkheid huldigen voor hetgeen hij nederlegde in onze ziel. Bloote nieuwsbegeerte wachte hier niets van haar gading. 't Zijn de zelfde bekende juweelen, opgeraapt onder het gaan, nu eens gelaten zooals zij gevonden werden, dan spelend even aangeslepen, welke hij elders, stralend in de schitterende pracht der afwerking van zijn weergalooze kunst, wegschonk aan de geslachten, die elkander zullen opvolgen. Zijn nagedachtenis vergeve 't mij dat ik hem, den man, bij voor- | |
[pagina 356]
| |
keur van daden, hier, een oogenblik eenzijdig, voor de verbeelding slechts terugriep als den éénigen kunstenaar, den wijsgeer en dichter met het groote beeldend vermogen. | |
Eenige eigen herinneringen.Ik acht het niet ondienstig vooraf in enkele trekken aan te geven uit welken tijd mijn aanrakingen met Multatuli dagteekenen en van hoedanigen aard zij waren. Dit zal de herkomst verklaren der briefwisseling, waaruit ik met eerbiedige hand 't een en ander voor waardeerende belangstelling vergaarde. Misschien kan ik niet beter doen dan een paar bladzijden uit een vroeger gehouden dagboek aan te halen. Het toen onmiddellijk opgeteekende geeft de oorspronkelijke indrukken getrouw terug. Boven hetgeen hier volgen zal, leze men in gedachte het jaartal 1880, den datum van 22 Januari en den Haag als plaatsaanwijzing. Ik had toen het voorrecht met verlof in Nederland te zijn. ‘Multatuli gehoord in de zaal van DiligentiaGa naar eind1.. (....) Na afloop der voordracht ging ik achter Vosmaer het sprekerskamertje binnen. Vosmaer stelde mij voor aan Douwes Dekker. Ik had overleg genoeg om geen banale bewondering of sympathie uit te drukken; alleen legde ik iets van den eerbied, die mij tegenover hem bezielde, in mijn buiging, die dieper ging dan het gebruik vorderde. Wij schoten spoedig pelzen en overjassen aan en reden naar Van der PijlGa naar eind2.; die wij waren Douwes Dekker, Vosmaer, Loffelt, Buning, Scheurleer, Post en ik.Ga naar eind* Daar gebruikten wij een eenvoudig souper, waaraan wij tot twee ure bleven aanzitten. Bij het heengaan noodigde Dekker ons allen uit om den volgenden morgen in het Keizershof, waar hij logeerde, bij hem te komen koffiedrinken. De laatste plakkers, Vosmaer, Loffelt, Buning en ik, bleven van twaalven tot vijven in het saaie, kleine eetzaaltje van het oude logement. Aangenamer uren heb ik in Europa nog niet doorgebracht.
Wie heeft er beweerd dat men, om zijn illusiën te bewaren, geen kennis moet maken met de genieën, die men bewondert? Veel waarnemingen op genieën heb ik niet kunnen doen. Ik heb twee | |
[pagina 357]
| |
keeren mijn hoed afgenomen voor Victor Hugo, die mij eens met een verstrooid minzaam knikje terug groette, en ik heb kennis gemaakt met Multatuli, voilà tout, maar toch geloof ik niet meer aan die hatelijkheid. Multatuli's persoonlijkheid is zeer innemend. Hij is nu ruim zestig jaren oud, niet groot van gestalte en zeer tenger op mager af. Het genie heeft geen buik in NederlandGa naar eind3.. Zijn gezicht is scherp geteekend, het haar overvloedig en van een vergrijzende cendréGa naar eind4. kleur, die op eenigen afstand en 's avonds bij kunstlicht, geheel blond schijnt, en bij zijn ranke figuur en vlugge bewegingen, hem in zijn uiterlijk iets zeer jeugdigs heeft doen behouden. De donkergeele gelaatstint is Indisch. Hij draagt een kort geknipten grijzen knevel. Om zijn mond speelt onder het spreken dikwijls een kleine zenuwtrekking, ik meen aan de rechterzijde. Hij spreekt rad, eenigzins gejaagd, springt snel van het een op het ander, begrijpt een half woord, een mislukte uitdrukking, maar drukt zich ook dikwijls met een half woord uit.
Ik heb een aangename indruk van je gekregen omdat je mij gisteravond, toen Vosmaer je voorstelde, niets zeide. Je hebt mij gegroet, zooals men een mijnheer groet. Dat gebeurt mij zelden. Meestal maken ze mij misselijk met hulde en sympathie... En, je sais ce qu'en vaut l'aune...Ga naar eind5. Ik wou zoo graag ook als een mijnheer behandeld worden. Kom van den zomer te Geisenheim bij ons, Vos en Loffelt komen ook. Ik nam de uitnoodiging met groot vreugde aan. Wordt vervolgd. FERRAGUS. |
|