Volledige werken. Deel 21. Brieven en dokumenten uit de jaren 1881-1882
(1990)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermdDe HavelaarszaakNaar aanleiding van mijn artikel in het voorlaatste nommer over dit onderwerp ontving ik eenige brieven tot betuiging van instemming, en van enkelen een uitnoodiging om een oproeping tot aaneensluiting te richten aan allen, die willen dat Havelaar, zij het ook na jaren, recht geschiede. Natuurlijk zou ik niet zoo gesproken hebben als ik deed, als ik niet meer zou willen doen. Maar ik ben niet degene van wien iets meer dan een klein stootje kan uitgaan, en acht mij gelukkig, indien ik dat heb kunnen geven. Ik zal mij niet onttrekken om meer, hoe veel ook, ter bevordering van het doel - recht aan Havelaar - te verrichten. Maar niet ik ben de man om wien allen, die hart hebben voor de zaak, zich kunnen scharen. Daarvoor zijn anderen, misschien niet met meer liefde voor recht, zeker met meer bekwaamheid en talent, en gesteund door een roemrijken naam, als het ware aangewezen. Er zijn ook reeds hier en daar kringen gevormd van personen, die Havelaar recht willen. De redactie van dit blad is mede, zooals uit een artikel van hare hand is gebleken, met ijver voor de zaak bezield. Een vereeniging van al die krachten, een oproeping tot allen zal niet uitblijven. Maar thans is het zoo ver nog niet. Om echter geen enkele stem verloren te doen gaan, zal ik gaarne zien dat allen, die niet op eenige wijze bij anderen zich aansluiten, aan mij hun | |
[pagina 678]
| |
bewijs van instemming zenden. Doch niemand besluite hieruit dat ik mij als een vereenigingspunt beschouw. Er zullen anderen opstaan. Wat de zaak zelf betreft bedenke men vooral dat zij zeer eenvoudig is. Ruim 20 jaar geleden is door de Nederlandsche regeering aan een ambtenaar onrecht geschied en daardoor het waarachtige belang van Indië miskend. De vraag is moet het Nederlandsche volk - zij het dan ook laat, zeer laat - dat onrecht, voor zoover thans nog mogelijk, herstellen of niet? Wie deze vraag met ja beantwoordt, kan zich aansluiten. Maar het zij geen flauwe toestemming. Het zij een krachtig ja, met de beteekenis dat de spreker ter bevestiging er van, als het hem gevraagd wordt, iets, en zelfs veel, zal willen doen. Wat dat zal moeten zijn, hoe - zoo ooit - ons volk de schande zal kunnen uitwisschen, die het zoo vele jaren ontsiert, zal later moeten beslist. Leeuwarden. Dr. Vitus Bruinsma. |
|