Volledige werken. Deel 21. Brieven en dokumenten uit de jaren 1881-1882
(1990)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermdLebak is een woestenij!‘Lebak is een woestenij. - Geheele dorpen zijn uitgestorven.’ - Met deze verschrikkelijke waarheid eindigt de nieuwe druk van de Max Havelaar. Aan de uitgemergelde overblijfselen is nu eindelijk een hand toegestoken om totale vernietiging te voorkomen. Of 't helpen zal? Men leze de Nieuwe Rotterdamsche Courant, dd. 19 Januari 1882, onder de mailberichten - 1e blad, 2e bladzijde - Mijn God! is dan dat arme volk gedoemd tot op den laatsten man misschien, te boeten voor het onrecht aan Douwes Dekker gepleegd; voor het plichtverzuim van een Gouverneur-Generaal, die niet had mogen ‘rusten’, vóór dat verzuim zooveel mogelijk was hersteld. Komt, aan U, lezer, aan allen, die gevoelen en willen erkennen, wat Neerlands naastbijliggende plicht is en was en blijven zal, vragen wij, nu Bantam zieltogend antwoord geeft op den Max Havelaar, medewerking om de natie op te roepen tot het eischen van recht in de Havelaarszaak. Heeft het roerend pleidooi van Multatuli een volk niet kunnen behoeden voor ondergang; - laat de ontzettende schuld, welke daarvoor reeds op ons allen rust, niet nog grooter worden door aan Eduard Douwes Dekker nog langer de meest eervolle, de schitterendste voldoening te blijven onthouden, waarop hij als een van Neêrlands edelste zonen zoo ten volle aanspraak heeft. De brief van den Gouverneur-Generaal in rusteGa naar voetnoot* bevelen wij verder in uwe ernstige overdenking aan. Den Haag, Januari 1882. M.T.H. Perelaer. | |
[pagina 636]
| |
Nogmaals Bantam en Max Havelaar.De toekomst zal verschrikkelijk wezen. Het ondervolgende stuk ‘Bantam en Max Havelaar’ werd een plaats gegund in het Algemeen Handelsblad van 25 December 1881, bladzijde 3. Een deel er van: ‘Uit de Oost-Indische mailberichten van de maand October’, wees de redactie van een weekblad af, notabene omdat zij vreesde met de plaatsing aan Multatuli te zullen mishagen. Een tijdschrift weigerde het geheele opstel onveranderd op te nemen. En de redactie van het Handelsblad wreekte zich over de, door haar verleende gastvrijheid, door in hetzelfde nummer met enkele van de gebruikelijke ‘zinnetjes’ den inhoud van het opgenomen stuk te verzwakken. Dat tot kenschetsing van de menschen- en de partijvrees, die in Nederland, ook bij de pers, ten minste bij een groot deel er van, blijkt te bestaan. Onze poging om ernstige belangstelling te doen ontstaan in al de jammer en ellende van een diep ongelukkig volk, dat levende onder de hoede van een zelfden Koning, met Nederland innig verbonden is; - onze poging om een kreet van verontwaardiging te doen opgaan over de onthullingen, die als met bloed geschreven, het Nederlandsch geweten hadden moeten wakker schudden en met onrust en bitter zelfverwijt vervullen; - onze poging tevens om bij de puinhoopen van Bantam en de overblijfselen van zijn wegstervende bevolking, een krachtig besef te wekken van het grievend onrecht, nu reeds 22 jaren tegenover Multatuli gepleegd; - die pogingen zijn helaas! tot heden mislukt. Het rechtsgevoel is bij het Nederlandsche volk nog niet ontwaakt. Wel sluimert het diep! - Toch geven wij onze poging niet op. Daar moet recht gedaan worden in de Havelaarszaak! Nu meer dan ooit, is die zaak een volkszaak geworden; nu Multatuli's voorspelling, dat Bantam eenmaal een woestenij zou worden, op ontzettende wijze is bewaarheid. Aan wie de schuld? | |
[pagina 637]
| |
Leest, en herleest gij allen, staatslieden, die verplicht zijt te letten op de teekenen des tijds... letterkundigen, die toch ook eens het boek moet inzien, waarvan men zooveel kwaads spreekt... handelaren, die belang hebt bij de koffieveilingen... kameniers, die het boek huurt voor weinige centen... Gouverneurs-generaal in ruste... Ministers in bezigheid... lakeien van de Excellentiën... hofpredikers, die more majorumGa naar eind2. zult zeggen, dat Multatuli den almachtigen God aantast, waar hij slechts op staat tegen het godje dat gij maaktet naar uw beeld... leden der Volksvertegenwoordiging, die weten moet wat er omgaat in het groote Rijk over zee, dat behoort tot het Rijk van Nederland... Leest en herleest, Multatuli's Max Havelaar, en ziet dan heen naar het vaderland van Saïdjah en Adinda. Wij, Nederlanders, o! wij hebben allen schuld. En die schuld zal schandelijk op ons blijven kleven, zoolang er door de geheele natie geen recht zal zijn geëischt voor Multatuli. Die eisch moet de eerste, die eisch moet de laatste der eischen zijn, nu en altijd, en zoolang aan Douwes Dekker, die zijn plicht deed in woord en daad, op onovertroffen wijze, geen schitterende voldoening is geschonken voor al de miskenning en verguizing, voor al de armoede en al het verdriet, waaraan hij jaren lang ten prooi is geweest; omdat hij het niet lijdzaam heeft kunnen aanzien, dat daar, onder zijn oog, 's Konings onderdanen werden mishandeld en uitgezogen in Zijner Majesteits naam. Onlangs is de gouverneur-generaal in ruste Duymaer van Twist, afgetreden als ‘geachte spreker’ van de Eerste Kamer der Staten-Generaal. Franssen van de Putte, een even geachte spreker, heeft in een ‘sierlijke’ rede kort daarop betoogd, dat genoemde D. v. Tw. zich in zijn langdurige loopbaan zoo verdienstelijk heeft gemaakt jegens Nederland en Indië, in 't bijzonder jegens Bantam, welks volk zijn Gouverneur-generaalschap in dankbare herinnering houdt. Er is dan ook sprake van, vooral in Indië, om gelden bijeen te brengen tot oprichting van een monument op een der Bantamsche bergtoppen, ter eere natuurlijk van D. v. Tw. Ook het penninkske van den inlander zal niet worden versmaad. Van de bijeen gebrachte gelden zal al dadelijk een gedeelte worden afgezonderd voor een prachtalbum met photografiën van Lebak en andere Bantamsche streken in hun tegenwoordigen | |
[pagina 638]
| |
toestand. De aanbieding van het album zal plaats hebben door een ‘gemengde’ commissie van blanke en bruine ‘broeders’. De familie Droogstoppel, welks hoofd, op de bekende wijze zoo buiten verwachting snel stikte, zal een vertegenwoordiger zenden. Slijmering, vreest men, zal het te druk hebben. Alles zoo plechtig mogelijk - als er maar geen fytzweren zijn aan de voeten van de gevierde Excellentie. Het monument wordt naar Indië overgebracht onder de bijzondere leiding van den heer Fr. v.d. Putte. Een van Z.M. vaartuigen van oorlog zal daarvoor ter beschikking worden gesteld. De feestrede, die met medewerking van vele uitstekende frasenmakers bearbeid wordt, zal in 't Soendaasch en 't Nederlandsch worden uitgesproken, overal waar er een gunstige uitwerking van mag worden verwacht. Zoo eeren Nederland en Indië de Gouverneurs-generaal in ruste, die om hun werken recht hebben op de dankbaarheid der natie. Groot is de God van Nederland, die het zulke mannen schenkt! Maar weg met die bittere scherts! Onverklaarbaar en bedroevend tevens moet het worden genoemd, dat zelfs bij de behandeling der begrootingswetten geen enkele stem is opgegaan om licht, om volledige openbaarheid over de ellende in Bantam te vorderen. De ‘zaak’ van generaal van der Heijden; de ‘zaak’ de Jong contra Sijpestein of omgekeerd; twee zaken, hoe ergerlijk ook, in beteekenis en omvang toch slechts kinderspel en minder nog, in vergelijk met de ‘zaak’ van het Bantamsche volk, hebben door het geheele land de edele gemoederen innig geroerd. Dagbladen openden daarvoor hun kolommen en in 's lands raadzalen is er tot op schelden af met gloeiende verontwaardiging geredevoerd over de verguizing, den roemvollen, trouwen Atjehbedwinger aangedaan. Maar geen enkel welsprekend woord over Bantam, dat nu zoo ontzettend lijdt; geen enkel woord over den man, die liever alles prijs gaf, dan medeplichtige te worden aan de misdaden, welke den ondergang en het verderf van het aan zijn hoede toevertrouwde land en volk, hebben verhaast. En dan jammert men nog over den toenemenden invloed van den Islam, over de geringe vorderingen van het Nederlandsch Christendom onder de Inlandsche volken! | |
[pagina 639]
| |
Trek naar Indië, jammeraar, zoek daar naar de oorzaken en wordt wijs! Er moet recht worden gedaan ook in de ‘zaak’ van Havelaar. Heeft men niet geaarzeld bij het aanvangen van den oorlog met Atjeh een uitvoerig historisch overzicht te fabriceeren van Neêrland's verhouding tot dat rijk van het jaar 1824 af, welnu, men schrome niet onder de oogen van het Ned. volk een eerlijk verhaal te brengen van Bantamsche toestanden en hoe deze van kwaad tot erger zijn vervallen, sedert Multatuli de middelen geweigerd werden zijn plicht te vervullen. Men verklare hoe het onder een weldadig de wetten en voorschriften strikt opvolgend bestuur mogelijk is geweest, dat - zooals uit het hieronder aangehaald rapport van den resident van Bantam blijkt - de bevolking haar loemboengsGa naar eind1. verbrandde, omdat zij al sedert drie jaren geen rijst meer te bewaren had. Het rapport van Dr. Arntzenius behoort te worden gepubliceerd, maar meer openhartig dan met de stukken betreffende generaal v.d. Heijden is geschied. Niets mag worden achtergehouden, wat dienen kan om met kennis van zaken, plichtverzuim, misdadige berusting in knevelarij en roof het verdiende loon te geven. En daaruit zal het Nederlandsche volk, wij, gij, ik, ja allen tevens leeren op welke wijze langzamerhand het heerlijk rijk van Insulinde, onder het bestier van Christenvolken, even als Bantam vervallen zal tot een ontvolkte woestenij. Dat er recht worde gedaan aan Multatuli! Nog is het tijd hem te bewijzen, dat het Nederlandsche harte niet geheel is vereelt, en er bij de natie toch nog een snaar kan trillen van diepe aandoening en innige schaamte over de weergalooze miskenning, waaraan hij, ten schade van Bantam's geteisterde bevolking, en tot bederf van ons volkskarakter twee-en-twintig jaren lang heeft blootgestaan. ‘De toestand was in de meeste dessa's zeer treurig; in de meeste was geen paddivoorraad meer; de bevolking leeft er van den verkoop harer bamboe, bladeren van den arengpalm enz.; in sommige dessa's hadden de bewoners hunne loemboengs’ - dat zijn bergplaatsen voor rijst - ‘als brandhout gebruikt, daar die loemboengs, om reden er reeds sedert drie jaren geen rijstvoorraad te bewaren was, geheel in verval waren geraakt.’ - Rapport van den resident van Bantam, zie Nieuwe Rott. Courant, 20 December 1881, 3e blad. | |
[pagina 640]
| |
Reeds driejaren en hoeveel langer nog - hoe komt de rapporteur aan dat getal? - is die lijdende bevolking aan vreeselijke ellende ten prooi. En als ook de bladeren van den arengpalm verdwenen zullen zijn, en al de bamboe eenmaal verkocht, dan zullen zij allen, de mannen, de moeders met hare kinderen het hoofd neerleggen om te sterven. Hoeveel stierven er reeds? Het rapport verzwijgt zulks. Het spreekt alleen van de buffels. Welk een rilling, welk een kreet van ontzetting zou er gaan door het geheele land, zoo, door gebrek aan koffie, de kostbare Indische pakhuizen in verval kwamen, en daarom ten vuurdood werden gedoemd. En nog altijd wacht Multatuli op recht! Het aangehaald rapport verklaart dat - als ware, godbetert, die verklaring nog noodig - ‘dadelijke’ voorziening dringend noodig is, en dat voorstellen daartoe, let wel, ‘in bewerking’ zijn. Het rapport geeft den uitgeputten Bantammer nog den gemoedelijken raad heen te trekken naar andere ‘meer (!!) bevoorrechte’ (!!!?) streken om daar door koelie-arbeid zijn levensonderhoud te vinden. Ook Adinda's vader, die vreesde voor straf, als hij zijn landrente niet betaalde, trok heen uit het land zijner geboorte naar meer bevoorrechte streken, toen hem zijn buffel ontnomen was door het distriktshoofd van Parang Koedjang. ‘Hij had Adinda meêgenomen met hare broeders. Maar hij had vernomen, hoe de vader van Saïdjah te Buitenzorg was gestraft met rottingslagen, omdat hij Badoer verlaten had zonder pas.’ Daarom vluchtte hij weg naar de Lampongs, waarheen ook Saïdjah hem volgde en daar in die ‘meer bevoorrechte streken’ bezweken zij allen in hun koelie-arbeid en hun strijd om een plekje gronds, waarop zij, een oogenblik althans, zouden kunnen ademhalen vrij van knevelarij en roof. O! leest en herleest dan toch, gij allen, mannen en vrouwen van Nederland, leest die aandoenlijke bladzijden uit den ‘Max Havelaar,’ nu Bantam feitelijk een woestenij is geworden, en laat ons elkander dan afvragen, of het nu nog langer geduld mag worden, dat Multatuli blootgesteld blijft aan hemeltergende miskenning en hoon; terwijl daar anderen, dank zij hun Indisch geld, en de doffe onverschilligheid der geheele natie, een plaats hebben weten | |
[pagina 641]
| |
te overweldigen op 't gestoelte der eere, of wat het volk daarvoor houdt, en met allerlei praatjes de goê gemeente een knoop in den neus leggen, of achter vrees verradend stilzwijgen hun plichtverzuim, onbeduidendheid en onkunde trachten te verbergen. Komt, laat ons de handen ineen slaan, allen hebben wij schuld. Aan Multatuli geschiede thans recht, nu hij, met diepe ontroering, het volk, dat hij heeft willen beschermen, hongerend ziet neêrzitten bij zijn verwoeste dessa's. ‘De uiterste oplettendheid en zorg, en het voortdurend letten op de behoeften der bevolking is echter noodig, en zoowel den Europeeschen als den inlandschen ambtenaar aanbevolen,’ - Slot van het aangehaald rapport. Ja, ware men daarmede maar vroeger begonnen. Zal die resident, als hij onder zijn ondergeschikte ambtenaren er inderdaad een enkelen mocht aantreffen, die, als Max Havelaar, getrouw aan eed en plicht, niet schroomt onverholen te openbaren, wat waarachtig wordt gevorderd voor het herstel en de behoeften van een goed en geduldig, maar door jaren lang wanbestuur gedeeltelijk vernietigd en overigens verdierlijkt volk, - zal hij dan, vragen wij, den moed hebben om niet den rol te spelen van een Slijmering; maar met de kracht, ontleend aan het heerlijk bewustzijn van te staan voor het goed recht van een geheel volk, weten te antwoorden aan plichtvergetende, naar rustige rust hakende Gouverneurs-generaal: hier staan wij, wij kunnen niet anders; voor ons heeft Multatuli niet te vergeefs geleefd, gewerkt en geleden. Thans laten wij volgen het artikel opgenomen in het Amsterdamsen Handelsblad d.d. 25 December 1881, welk artikel reeds in de maand October, ter plaatsing gereed was. (....) |