Volledige werken. Deel 21. Brieven en dokumenten uit de jaren 1881-1882
(1990)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermdDe Havelaarszaak.Vele menschen achten zich voor sommige zaken te oud. Waar het aankomt op krachtig handelen, zeggen ze dit aan een jonger geslacht te moeten overlaten. - Het tegenovergestelde is echter meer algemeen. Jongelieden overschatten dikwijls hun kracht. Doch hier wensch ik een geval te bespreken, waarin de ouderen aan de jongeren iets opdragen, dat te zwaar is voor hun schouders. Het jaar 1882 aanschouwt den 5n druk van Max Havelaar. De eerste verscheen in 1860. ‘Op het toenmalige ras heeft de mannelijke taal van den ambtenaar, die met terzijdestelling van alles zijn plicht deed tegenover plichtvergeten regeerders en bestuurders, geen invloed uitgeoefend’, zegt de Heer Perelaer in zijn | |
[pagina 627]
| |
bekend opstel in het Handelsblad, en hij laat er op volgen: ‘Een geheel nieuw geslacht is sedert opgestaan en is nu daar om de indrukken op te vangen. Dat Multatuli's taal ingang moge vinden in de jeugdige gemoederen, want de toestanden zijn geheel dezelfde.’ En aan het slot van het opstel leest men de hartelijke woorden: ‘Ik heb zoo'n vertrouwen, dat het zoo ontvankelijk gemoed der jeugd zich zal openen voor dien hulpkreet ten gunste van een zachtmoedig, arbeidzaam en braaf volk geslaakt. En gebeurt dat, dan zal Multatuli, de man die veel geleden heeft, schitterend gewroken worden; dan zal niet alleen Bantam, dan zal geheel Insulinde gered zijn.’ Iets dergelijks heeft de goede Aart Admiraal indertijd in Nederland geschreven en later herdrukt in zijn bundel Oudheden. Ook hij verwachtte, dat Neêrlands jongelingschap met kracht en mannelijkheid voor Multatuli zou opkomen. Beider verwachting is ongegrond. Hetgeen de mannen van '60 niet deden, zullen thans zij, die toen nauwelijks geboren waren, niet aanvatten. Wat er te doen valt is mannenwerk. De man in de kracht van zijn leven, die de Havelaarszaak aan zijn kinderen endosseert, bedriegt zich in den stand van zaken. Menigeen, die den eersten druk van Max Havelaar las, gloeide van verontwaardiging en vormde het plan om, man geworden, zijn kracht en invloed aan te wenden om Havelaar recht te doen. Maar toen de kracht kwam was de gloed gedoofd. Het maatschappelijk leven had den jongen man geleerd, dat men van stellingen als: ‘men moet zich de dingen zoo niet aantrekken, wat gaat het mij eigenlijk aan, het zal wel zoo erg niet zijn,’ meer dienst heeft, dan van een hart. En hij leerde zijn vroegeren ijver beschouwen als onpraktische dweeperij. Te midden dier aldus gevormde mannen is thans een nieuw geslacht opgegroeid, voor wie de 4o of 5o druk de eerste is. Kan men van deze jongeren iets anders verwachten? Met de feiten uit den Havelaar maken zij kennis 20 jaar nadat ze zijn voorgevallen. En de aanteekeningen van den schrijver - een toelichting hier, een smartkreet ginds, een aanklacht altijd - leeren hen het andere feit, dat Multatuli's stem 20 jaar lang te vergeefs heeft geklonken. Als knapen heeft hun leeraar hen gedeelten van het boek op school doen lezen en uit een letterkundig oogpunt | |
[pagina 628]
| |
leeren beschouwen. Van recht doen in de Havelaarszaak hoorden zij niets. Zullen zij uitwerken wat ze het vorige geslacht zagen en zien verzuimen? Voor het rechtdoen aan Havelaar is hart noodig, maar ook kracht. Van mannen die, hoe vol gloed in hun jeugd, zijn vastgegroeid in hunne maatschappelijke verhoudingen, voor wie hun rustig leventje, hun zucht om de machthebbenden te vriend te houden alles is; in één woord van mannen, die hun hart hebben verloren, is niets te verwachten. Maar evenmin van jongelieden, die het aan kracht ontbreekt en die men bovendien, niet zonder reden, terugwijst met de woorden, dat zij wel anders zouden spreken, als zij ouder waren. Wie dan de zaak moeten aanvatten? De nog niet zoo zeldzame mannen in ons land, die hun hart hebben behouden; die gloeien als in hun jeugd, voor waarheid en recht en thans ook de kracht bezitten er iets voor te doen. Er zijn niet weinigen, maar zij zijn verspreid. Menigeen denkt bijna alleen te staan in zijn onverzwakten wensch dat Havelaar recht geschiede. De Heer Perelaer heeft een hartig woord gesproken. Dat behoeft niet verloren te gaan, als hij zelf wil meehelpen om de zaak aan de orde te houden, en de verspreide krachten te vereenigen. Laten wij niet rekenen op volgende geslachten, voor hetgeen we zelf kunnen doen. Elk uitstel komt voor onze eigene verantwoording. Leeuwarden. Dr. Vitus Bruinsma. |
|