Volledige werken. Deel 21. Brieven en dokumenten uit de jaren 1881-1882
(1990)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd[18 oktober 1881
| |
[pagina 484]
| |
De heer De Beer, redakteur van 'n weekblaadje De Portefeuille heeft op zich genomen artikels te bewerken over hollandsche lettermannen ten-behoeve van n duitsch Lexikon dat by Spamer te Berlyn 't licht zal zien. Hy (De Beer) zond circulaires (ik denk aan Jan en alleman.) Daarin vroeg hy ‘levensbyzonderheden’ portret &c. Zulke aanvragen kreeg ik dikwyls en ik weigerde gewoonlyk, of antwoordde soms niet eens. Het ophemelen van letterkundery is my 'n walg. Toen De Beer's circulaire my gewerd, had ik drukte, en by herhaling van z'n verzoek (dat heel vrindelyk was ingekleed) beging ik de fout antwoord te beloven. Ik weet niet meer wat, maar er bestond iets dat me weerhield den man al te ruw voor 't hoofd te stooten. Toen ik later alzoo iets antwoorden moest, kon ik dit niet anders doen dan door met de heele letterkundery 'n loopje te nemen. M'n antwoord was 'n sarkasme, vooral gericht tegen 't malle ophemelen van ieder die 'n vertellinkje of versjes heeft geschreven (alsof dat wat beteekende!) en alzoo ook tegen hen die zèlf daartoe de bouwstoffen leverden. (Dat stuk Portef. gaat hierby.) (Verbeelje, er is me later gebleken dat de letterman De Beer niet eens bemerkt heeft dat ik spotte! By zyn verzoek 't optenemen in z'n Portef. noemde hy m'n brief 'n ‘Uiteenzetting van denkbeelden over zelfbiografien’ alsof 't 'n verhandeling was! En die man doet gewerbsmässigGa naar eind3. in letterkunde!) Op dat stuk volgde in 't (my zeer vyandig gezinde) ‘Nieuws’ 'n woedende aanval (Ik zoek dat nummer maar kan 't niet vinden, wat me zeer spyt.) Ik word daarin beschuldigd van lafheid en gemeenheid, omdat ik zeggen ze, Cremer beschuldig van ydelheid en verzekerd had dat hy zelf de bouwstoffen had geleverd voor 'n ophemelende levensbeschryving in De Keyzers ‘Bloemlezing.’ Dit, zeggen zy, kon ik niet bewyzen, en zoo'n beschuldiging was (letterlyk:) ‘òf laf, òf gemeen òf onbezonnen.’ - Nu deed my de aanval van 't Nieuws genoegen. Om dit uitteleggen heb ik meer omslag noodig dan me nu schikt. Sedert jaren had ik over dat blad te klagen, maar de aanvallen waren of Jezuïtisch ingekleed òf bestonden zeerGa naar eind4. sprekend doodzwygen waar ik had moeten genoemd worden. Nooit kwam 't my gepast voor | |
[pagina 485]
| |
daartegen openlyk op te komen. Wel klaagde ik dikwyls aan Funke, die direkteur en hoofdeigenaar van 't blad is, maar kontraktmässig niets (of byna niets) over de redaktie te zeggen heeft. Hy is inderdaad altyd hartelyk en hoogstwelwillend voor my (o, 'n beste beste kerel!) maar z'n verhouding tusschen z'n redaktie en my was wat pynlyk, ook voor my, daar ik hem niet vergen wilde om mynentwil ‘zyn Blad’, zyn bezitting, zyn broodwinning in de war te schoppen. Ik weet dat hy er altyd verdriet van had als De Veer, of (om De Veer te behagen) een der mindere redakteuren my min of meer uitdrukkelyk beleedigde. Indien ik eens in 't publiek tegen die aanhoudende vyandelykheid opkwam, had het polemiseerenderwys moeten zyn, en ik had Funke's Blad als zoodanig moeten aantasten en uitkleeden... wat me niet moeielyk vallen zou! Dit mocht ik niet, uit piëteit jegens Funke die me nooit anders dan goed heeft gedaan. En zie daar begaat De Veer (of een van z'n kliek) de flater my zeer plomp, zonder eenige reserve, persoonlyk aan te vallen! Daarom was dat stuk me welkom. Ik meende nu te weten wat ik te doen had, en schreef oogenblikkelyk aan Funke: ‘trek U dien aanval in 't Nieuws niet aan!’ Dat wilde zeggen: ditmaal zal ikzelf de zaak afdoen, maar ik schreef hem niet hoe, ten-einde hem niet in 'n onaangename zaak te mengen. M'n plan was om De Veer (of wie zyner redakteuren maar lust had) uittedagen. De uitdrukking laf en (‘of’ schenk ik ze!) ‘gemeen’ wettigde tot m'n innig genoegen dien maatregel. Vooral ook omdat ik dáárdoor m'n jarenlang verdragen van bedekte aanvallen als 't ware rechtvaardigde. En dit niet jegens t Nieuws alleen! Er gaat geen halve week, geen dag, mag ik wel zeggen, voorby zonder dat ik gekrenkt word. (M'n beschouwingen over 't duel als principe-zaak sla ik nu over. Ik ben er voor. Ook wil ik nu niet afdwalen op 't gebied der veronderstellingen dat 'n De Veer of z'n redakteurtjes geen uitdaging zouden aannemen. De al te nauwkeurige beschryving der zaak zou me te ver leiden. Genoeg: ik was bly over den ruwen aanval.) Ik zocht terstond twee sekondanten. Eén vond ik terstond. Maar den tweeden heb ik niet kunnen krygen. Zeer weinigen zyn voor zoo'n funktie geschikt. Aan veel myner vrienden moest ik 't niet vragen, omdat zy door standpunt-omstandigheden, huiselyke of | |
[pagina 486]
| |
beroepsbetrekking, (ook door z.g.n. ‘principes’) verhinderd zouden zyn myn verzoek intewilligen. En twee getuigen moest ik hebben, want hoogstwaarschynlyk zouden de dappere Nieuwsschryvers weigeren, en dan kwam de zaak neer op 'n behoorlyk gestyleerd procesverbaal waarin werd gekonstateerd wie hier ‘laf en gemeen’ gehandeld had. De beschryving van myn gewurm om dien tweeden sekondant maakt me misselyk. Vergun me dat ik dit oversla. Ik word wee als ik de weken herdenk die ik dáármee bezig was. Ik kon Valette (die oogenblikkelyk had aangenomen) niet alleen voor de zaak laten optornen. Ook wilde ik er twee hebben, van onderscheiden standpunt leeftyd en bekendheid, om 't procesverbaal steviger te maken. Nog niet wetende, niet kunnende gissen dat ik dáármee zoo'n moeite hebben zou, schreef ik 't korte stukje dat ge vindt in Portef. 9 Juli. Ge ziet dat ik daarin de polemische behandeling (als beneden my) aan Valette opdraag, die zich in 't nummer van 23 Juli zeer goed van die taak gekweten heeft. Het incident dat de aanvaller, een of twee dagen na z'n aanval, de beschuldiging introk, liet ik zonder effekt. (Zie 't losse stukje van 't Nieuws, dat ook hier by gaat.) Dat draaierige z.g.n. intrekken beteekende niets, en ik hoefde er geen notitie van te nemen. 't Speet me maar voor Funke, want ik begreep zeer goed dat hy die intrekking gevorderd had. Hy schreef me dan ook dat-i hoopte dat ik daarmee voldaan zou zyn. O neen! Maar ik antwoordde hem niet, ten-einde hem buiten de zaak te laten. Nog altyd zit ik uittezien naar 'n tweeden getuige. Althans ik beschouw de zaak niet als geëindigd. Voor ‘laf & gemeen’ laat ik me niet uitschelden. Maar... sedert die zeer vervelende geschiedenis zyn er alweer zooveel andere dingen my komen storen en in spanning brengen ('t laatste nu maar 't eenige niet dat de verbouwing van ons huis ± 3000 mark meer kost dan waarop ik gerekend had. Ik heb ze niet! Misschien zou ik kunnen procedeeren, maar dàt is nog erger.) Enfin, nog altyd zit ik met die zaak in m'n maag. En ze is erger dan ik me verbeeldde. Ik zeide u dat de aanval my genoegen deed. Schooner oorzaak om eens flink uit den hoek te komen, en eens 'n | |
[pagina 487]
| |
voorbeeld te stellen ter waarschuwing, kon ik niet verlangen. Zoo meende ik! Ik vond het 'n onhandigheid van De Veer, daar toch zeker 't gansche publiek, de heele ‘pers’ hem veroordeelen zou! 't Mocht wat! Geen enkel blad of Tydschrift, zoo verlegen om pikante stof anders, heeft 'n woord aan de zaak besteed. Er is gebleken dat men my straffeloos kan uitschelden. Ook Valette's zoo bondig en afdoend antwoord is door geen enkel blad overgenomen! Er blykt dat De Veer niet onhandig is geweest en z'n publiek beter heeft gekend dan ik. Ook Funke zou zich hierin vergist hebben. Hy zelf schreef te vreezen dat men z'n blad om zulke artikels ‘aan de schandpaal’ zou slaan. Mit nichten!Ga naar eind5. - Oef! Als ge wist wat my dat ophalen dier verdrietige zaak gekost heeft! Wees zoo goed my de bygaande stukken terug te zenden. Misschien heb ik ze noodig, als ik de zaak weer kan opvatten. Op 't oogenblik zit ik tot over 't hoofd in ander verdriet. Hoe ik die zaak met het huis schipperen zal, weet ik niet. Het moet nu 'n 26000 mark waard zyn, en daarop rust nog 'n hypotheek aan den verkooper van 6500. Oppervlakkig schynt het dus dat daarby wel 6000 mark by te krygen moet zyn (waarop ik dan ook gerekend had) en ik gaf 'n notaris de daartoe noodige order. Maar de man laat niets van zich hooren. Ik had gedacht maar 3000 noodig te hebben (en daartoe had ik grond) en daar 't nu 6000 is, zal ik (óók daarom) helaas wel moeten besluiten om m'n uitputtende en walgelyke voordrachtreis in Holland weer te maken. Zoo'n reis maakt my den heelen zomer onmachtig. De daartoe noodige overspanning wordt gevolgd door afspanning. Heel natuurlyk! Vooral is me nu 't gaan naar Holland pynlyk omdat me weer door de lauwheid waarmee die aanval van 't Nieuws opgenomen werd, gebleken is wat ik aan m'n publiek heb! Maar nood kent geen wet. Als 't moet zal ik gaan, wetende hoe veel 't me ook in den zomer van 1882 weer kosten zal. Na zoo'n tourneé zak ik in elkaar. En al ga ik, dan nog is de opbrengst niet voldoende om me radikaal rust te verschaffen, want het blufferige Holland betaalt slecht! Zeker zeide ik u reeds dat Dickens voor 't voorlezen van 'n paar Hoofdstukken uit 'n lang gepubliceerd romannetje 100 à 120 maal beter werd gehonoreerd dan ik voor 'n voordracht, 'n geimproviseerde voordracht. 't Is 'n land! - Ik ben benieuwd of ge, na ondervinding van wat U op uw nieuwe | |
[pagina 488]
| |
gronden wacht (wanneer verhuist ge?) er nog toe komt naar Amerika te gaan. Gelukkige die 'n vak verstaat dat overal kan worden uitgeoefend waar bodem en vertierGa naar eind6. is! - Ja, 't blyft me nog altyd spyten dat Wiepke niet hier geweest is. Maar ik begryp dat ze niet kon, want in den weg lagen we niet. Schryf me of haar been genezen is. - M'n hartelyke groet aan háár, uw beste lieve vrouw en Hendrika. En zeg me eens of uw jongens weten wat ‘scharmaaien’ is, en of ze 't kunnen? 't Is wáár dat ik 't leeren wil. Dat was 'n illusie van me sedert m'n 8e, 10e jaar. - M'n vrouw en Woutertje zyn wel. Zy is 'n voorbeeld van liefdevolle zorg en trouw, en Wouter is 'n beste jongen die ons veel geluk geeft. Nog geen oogenblik heeft het ons berouwd dat kind tot ons genomen te hebben. M'n vrouw leert hem nu lezen en schryven, maar ze haast zich niet. Het gaat redelyk wel. Hy is nu 5¾ jaar, en 'n beminnelyk kind. Dat erkent ieder die ons bezoekt. (We hadden nogal veel gasten van den zomer.) Op dit oogenblik is hy in de wynbergen en snydt druiven. Alle arbeiders in den omtrek kennen hem en roepen hem by zich. Hy is 'n recht landkind en heeft roode wangen. 't Geluk en de welvarendheid stralen hem de oogen uit. Jammer dat-i door gemis aan punten van vergelyking daarvan geen besef heeft. Nu, ik geniet van 't aanzien! Dag, beste Mansholt, hartelyk gegroet van Uw vriend Dek
't Spyt me zoo dat ik 't nummer van 't Nieuws niet kan vinden waarin de oorspronkelyke aanval voorkomt. Het was van een der laatste dagen in Juni. |
|