Volledige werken. Deel 21. Brieven en dokumenten uit de jaren 1881-1882
(1990)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 463]
| |||||||
Nieder-Ingelheim 12 Oktober 81 tot 16, 17 beste Van den Bosch! Hartelyk dank voor Uw Tandembydrage en uwen brief! Och, 't doet me zoo leed in uw schryven iets als verstoordheid te bemerken omdat ik in zoo lang niet schreef! Zeker is 't dat ik altyd met de meeste hartelykheid aan U denk. Ja, onze beste Iterson heeft my met 'n bezoek verheugd. En heeft hy gerapporteerd dat ik ‘opgewekt’ was? Ikzelf wist dit niet, maar by nadenken kan ik best begrypen dat hy dien indruk meenam. 't Zal ook wel zoo geweest zyn, maar als hy wat langer gebleven was zou ik - omdat er sedert dien tyd weer ‘une tuile sur ma tête’ viel! - misschien moeite gehad hebben gezellig en opgeruimd te wezen. Ook gy spreekt van behoefte aan ‘uitblazen van zorg en dagelyksheid’. O, het leven! Kunt gy 'n oorzaak bedenken voor den achterlyken toestand van uwen zoon? Ik zoek naar zoo-iets zoo dikwyls vruchteloos, en toch is zoodanig onderzoek zoo belangryk. By 't nasporen der oorzaken die myn zoon zoo ellendig maken, verlies ik my in gissingen. Z'n grootvader heeft te Waterloo 'n slag met 'n sabel op 't hoofd gehad en is krankzinnig gestorven. Kan dit de oorzaak zyn? Maar Nonni is zeer normaal van intelligentie, eer iets boven dan beneden 't middelmatige. Bovenal heeft zy zeer levendig besef van goed & kwaad, le sens moral die by Eduard finaal ontbreekt. Dat ongeluk van den grootvader der kinderen blykt dus in allen geval geen absoluten invloed op de kl. kinderen gehad te hebben. Een andere vraag die ik my dikwyls voorleg, is of niet de accoucheurGa naar eind1. 't kind mishandeld heeft. De man was my aanbevolen als de beroemdste van z'n vak. Hy was NB, van niets begonnen zynde, millionair geworden! Zeer dikwyls, als ik later | |||||||
[pagina 464]
| |||||||
op vakmenschen afgaf, dacht ik aan hèm. Gedurende den langen tyd dien de verlossing duurde (Er verliepen 24 uur tusschen de eerste weeën en de eindelyke geboorte) was ik ruimschoots in de gelegenheid optemerken dàt de man niet op de hoogte van z'n roem stond. Toen ik 2, 3 dagen vóór de verlossing hem vroeg of 't ook noodig kon zyn 't ledikant van den wand af te zetten (het was zeer oudmodisch verbonden met 'n hemel die in 't plafond bevestigd was) lachte hy me uit, en scheen medelyden te hebben met m'n leekerige onkunde. Gedurende de verlossing op 'n zeer kritiek oogenblik moest die hemel van 't plafond worden afgeschroefd! Twee kruiers en ik moesten naast of schrylings over de gillende patiënte op 't bed staan om 't zwaar gevaarte lostemaken. En de kerel riep maar al: toch haast te maken! Er was geen oogenblik te verliezen. Het ‘water was gebroken’. Ik had den vent wel willen verscheuren. Toen had de verlossing plaats met den forceps, en wel een tang van àndere soort dan sedert eenige tientallen jaren gebruikt wordt. Hier over nu mag ik niet oordeelen. De man beweerde dat zyn manier (de oude) beter was dan de moderne waarby men - meen ik - de orificeGa naar eind2. verwydt, terwyl hy 't hoofd vatte en naar buiten bracht. Dat er evenwel zichtbaar aan 't kopje iets beschadigd was kan ik niet zeggen, maar drukking (tot op zekeren graad) op die weeke schedeltjes laat niet spoedig sporen na. Zeker is 't dat het kind - vele jaren daarna nog - 'n vreemd gevormd hoofd had. Wat de hem door m'n vrouw gegeven opvoeding aangaat - ik zwierf, helaas! - ze beviel my niet in alle opzichten. Gedeeltelyk wèl. Maar hoe dit zy, ook Nonni heeft zy opgevoed en Nonni is 'n braaf meisje geworden, nu 'n brave vrouw. (In Augs ontv. ik bericht dat zy bevallen is. De indruk dien deze tyding op my maakte was treurig. 't Is zoo bitter zich van z'n kind vervreemd te voelen. Ik heb niets tegen haar man, maar kan me niet vermannen om dien vreemdeling hartelyke brieven te schryven. Zoo iets moet men zich opdringen. Ik voel zoo dat zoo'n Italiaan - en misschien Nonni zelf ook - my voor 'n barbaar uit het Noorden houdt. Men zou om met dezulken wèl te blyven, moeten dweepen met Italiaansche poëzie, kunst &c, naar myn inzien voor ⅞ konventioneele en opgedrongen begrippen. Ik word misselyk als ik Petrarca & Dante ‘dichters’ | |||||||
[pagina 465]
| |||||||
hoor noemen, en Rafael vind ik 'n gek. Men hoeft nu juist niet naar Italie te gaan om menschen te vinden die my dit kwalyk nemen! Het doet my innig genoegen dat ik U met zooveel hartelykheid hoor spreken over Prins FrederikGa naar eind4.. Zeer goed wist ik dat de algemeen opinie even gunstig luidde, maar ik was wel 'n beetje bang dat dit maar 't gewone ophemelen van 'n overledene was. Byna by alles wat ons van publiek onder de oogen komt, moet men op leugen verdacht zyn, of - op z'n mooist, op ongemotiveerd napraten. Hoe, durf ik vragen, kan 'n Dr ten Brink 'n levensgeschiedenis van Prins Frederik in 't licht geven? Hy kan toch van dien prins niet meer weten dan 't weinige dat publiek werd. Ik begryp niet hoe iemand tot zoo iets den moed heeft. Gy, die prins frederik, in meer dan één verhouding gekend hebt, moogt oordeelen, en zelfs zult ge dit niet doen over alles wat den prins betreft. In geen land is 't kennen der vorsten moeielyker dan in Holland, waar zoo weinig van 't intiem leven uitlekt. Eigenlyke mémoires, door bevoegde personen geschreven, hebben wy weinig, en we zyn dan ook beter thuis achterGa naar eind3. de coulisses te Versailles, te Petersburg en van veel andere hoven dan in de kroniek onzer vorsten. Ditzelfde geldt ten-aanzien van andere persoonlykheden. We vernemen dagelyks hoe GambettaGa naar eind5. staat, zit, ligt, spreekt &c, maar 't behandelen van voorvallen binnen onze grenzen geschiedt mondjesmaat. ‘Mémoires.’ Ik houd er veel van, natuurlyk met onderscheid. Met byzondere belangstelling las ik in den laatsten tyd de Gedenkschriften van Made de Rémusat over Napoleon I. Dat is m.i. een belangryk werk, en ik beveel u de lezing daarvan sterk aan. Of boeide het my zoo, omdat ik van m'n kindsheid af zoo byzonder veel aan Napoleon dacht? 't KlingGa naar eind6. gek, maar 't is waar dat zeer veel in Made R's werk my voorkomt als my persooonlyk aangaande. | |||||||
[pagina 466]
| |||||||
Dit ging zoo ver dat ik verstoord op haar was toen ik bemerkte dat zy alles behalve met Nap. dweepte. Tot op 't midden van Deel I (er zyn er drie) meende ik in haar 'n onbevoegde valet de chambre te zien, die ploertig misbruik maakte van z'n ‘de visu’Ga naar eind7. om 'n grandhomme te bekladden. Al blyf ik nu beweren dat er van die onbevoegdheid iets blyft bestaan, toch moet ik over 't geheelGa naar eind8. erkennen dat zy me voorkomt 'n achtenswaardig getuige te zyn. Gewis ontbreekt haar wydte van blik, maar men voelt zich genoopt vertrouwen te stellen in haar oordeel over 'tgeen zy wèl overziet. En ook moet men den kring dáárvan niet al te nauw vinden, niet zóó bekrompen nl. als in den regel van ‘kamerdienaars’ te verwachten is. Ik erken veel uit dat werk geleerd te hebben. Er waren steeds voor my twee beelden van Napoleon, neen drie.
Dat de historisch-boekerige voorstelling niet deugde, stond na m'n 20e jaar by my vast. Met walging las ik LaurentGa naar eind10. (de l'Ardêche) Marco de St HilaireGa naar eind11. en zelfs de voorstelling van den overigens zoo door my geliefden BerangerGa naar eind12. kon ik niet slikken. Ik meende hem beter te doorgronden dan zoogen. geschiedschryvers en gloire-dichters. Het schelden op den ‘korsikaanschen dwingeland’ het ‘ondier uit de hel gebraakt’ &c &c heb ik altyd afgekeurd. M'n eigen moeder deed daar sterk in, en reeds als knaap protesteerde ik... zwygend, want het was my niet geoorloofd 'n opinie te hebben. Volgt nu: myn Napoleon. De beschryving laat ik daar. 't Spreekt vanzelf dat het door Made De Remusat geschetste beeld van al die drie kathegorien afwykt, maar... verreweg 't minste van 't myne en de verschillen zouden waarschynlyk nog geringer zyn als zy wat meer had kunnen weten en meedeelen van Napoleon in den Conseil d'EtatGa naar eind13. en den veldheer Napoleon. Doch zelfs in 't | |||||||
[pagina 467]
| |||||||
huiselyke, 't physiologische, 't kar akterkundige voel ik my getroffen door veel punten van overeenkomst. Ik ben overtuigd dat Made de Rémusat myn schetsje van 't voorgevallene in den Stadsschouwburg te AmsterdamGa naar eind15., voor zoover Napoleon's manier van AuftretenGa naar eind14. en de karakteristiek van z'n omgeving aangaat, niet désavoueeren zou. Zoo weet ik meer van hem te vertellen dat meer waar is dan de Historie, naar ik meen. Doe me 't genoegen die Memoires eens te lezen, en sla dan (byv. als ge halfweg zyt) eens dat scènetje in den Amst. Schouwburg op. My heeft de gelykenis gefrappeerd, ook vooral van de heterogeene omgeving. Als ik de eer had door 't Nederl. volk gelezen te worden - wat ik noem: gelezen! - zou ik zoo gaarne eens op myn wys de Krygskunde van Napoleon beschryven, die volgens my geheel en al 'n zaak van karakter, en volstrekt geen ‘wetenschap’ of ‘kunde’ was. Maar men blieft in Holland geen notitie van m'n schryven te nemen, en dit verlamt me. Het besef niet verstaan te worden, maakt stom. Ik voel me dan ook moedeloos. Meen niet dat dit zwakheid is. 't Is 'n natuurlyk en onvermydelyk gevolg van de wyze waarop sedert 20 jaar m'n pogingen verydeld werden. Het besef nutteloos werk te doen, ontneemt de eigenaardige kracht die tot het verrichten van dat werk noodig is. Op geen enkel gebied mocht ik de minste blyken vinden dat de Natie m'n pogen op prys stelt. In politiek, in moraal in wysbegeerteGa naar eind16. (ik haal ‘algemeene’ door, want 'n byzondere wysbegeerte erken ik niet!) en zelfs in 't minst van alles, in de door my zelf zoo verachtteGa naar eind17. letterkundery, word ik doodgezwegen. Allerlei onbeteekenend volkje dringt zich op den voorgrond en wordt door de Natie geagreëerdGa naar eind18.. Ik ben zeer verdrietig. En dàt nu te moeten schryven aan iemand die zeker minder dan iemand tot de soort van menschen behoort waarover ik klaag! Dàt is weer 'n verdriet op zichzelf. En te moeten vreezen dat m'n ontevredenheid aan iets zwartgalligs te wyten is! Om deze gissing te weerleggen zou ik 'n lyst moeten maken van de grieven die my de wapens uit de hand slaan... 'n vervelend werk. En 'n vervelende lektuur! Dat mag immers niet? Het zou onbeleefd en onhartelyk wezen. - | |||||||
[pagina 468]
| |||||||
Ook in het dagelyksche ondervond ik in den laatsten tyd tegenspoed. Ik sprak reeds van ‘une tuile sur ma tête!’ Dat my ook veel goeds weervaart, is de waarheid, en ik sla daarop zeer religieus acht. Over 't kleinste meevallertje kan ik my verheugen als 'n kind. Zelfs doe ik m'n best, het goede optemerken en te waardeeren. Op 't oogenblik byv. ben ik zoo bly met 'n uitstekenden kachel die me den winter zonder schroom... zou doen tegemoet zien, als ik thuis kon blyven, wat helaas, waarschynlyk 't geval niet wezen zal. Maar soit! Die kachel ('n zgn. amerikaansche. Kent ge dat systeem?) brandt den heelen winter door. In-verband met de daartoe uitsluitend-bruikbare kolen (anthraciet) behoeft men slechts alle morgens de (weinige!) asch te verwyderen, eenige keeren daags van boven den cylinder te vullen, en 't ding doet 6 maanden achtereen z'n plicht. Geen geseur met ‘aanmaken’, geen opening van den eigenlyken vuurhaard, geen rook of asch in de kamer door oppooken - 't is 'n heerlyk ding. Men behoeft slechts savends iets te sluiten en te openen, 'smorgens inversGa naar eind19., en de boel marcheert. Het weinigje kolen dat hy snachts verbrandt is gering in vergelyk met de brandstof dien men noodig heeft des morgens een geheel koude kamer te verwarmen. Ook kan men den heelen winter door elk oogenblik zich aan z'n schryftafel zetten zonder eerst 'n paar uur noodig te hebben tot ontdooien. Midden in den nacht, als 't noodig is, heeft men terstond 'n warme kamer. Nog iets: men hoeft nooit 'n bediende te roepen (of zelf te gaan) om aanmaakmiddelen te halen. Ja, ik ben bly met dien kachel. We hadden hem reeds verleden jaar, maar 't was me niet gelukt de goede kolen te krygen. Nu hebben wy ze. De anthraciet vormt geen koek. Ze valt, mits van bepaalde brokmaat, geregeld door, naarmate van de behoefte. Ik wensch al m'n vrienden zoo'n kachel toe. - Nu wou ik U graag eens (tot en met iets als bluf toe) vertellen van ons aardig huis. Maar daarop rust, zoowel in letterlyken als in figuurlyken zin, 'n servituut op. Dat nu overslaande moet ik U zeggen dat ik nooit zoo mooi gewoond heb. Ruimte in overvloed, zoowel binnen als buitenshuis. Als ik maar zeker was deze winter thuis te kunnen blyven, wou ik U voorstellen niet op den zomer te wachten om eens hier te komen. Ik beweer dat het reizen by mooi winterweer iets aangenaams heeft. En uw zyn hier zou ik | |||||||
[pagina 469]
| |||||||
juist in den winter prettig vinden. Die gezellige avenden! Mocht U dit evenwel niet aanstaan, wees dan zoo goed Uw zoon en z'n vriend De Vaynes te zeggen, dat zy altyd welkom zullen zyn. Mocht ik naar Holland moeten, wat ik vrees, dan hooren zy 't wel. Die heeren hebben immers wel eens verlof of vakantie, niet waar? Myn vrouw is by voortduring 'n voorbeeld van liefde en zorg. En Woutertje geeft ons beiden veel geluk. Wy vinden hem 'n allerliefste jongen. Zyn we verblind? De ‘inspraak des bloeds’ spreekt hierin niet mee. Voor niets ter-wereld zouden wy hem willen missen. Of 't nu die pas gelezen Mémoires zyn die m'n geest zekere richting geven... neen, niet dáárvan komt het, want wat ik nu zeggen ga was dikwyls 'n oorzaak van préoccupatie. Het is dat na m'n dood zoo weinigen in-staat zullen zyn (gesteld dat ze't de moeite van't beproeven waard keurden) wareGa naar eind20. berichten te geven omtrent myn levensloop, werkkring, karakter. ‘Doe dat dan zelf’ meent ge? Dit kan ik niet, of niet volledig althans, en op die volledigheid komt het juist aan. Om nu eens iets te noemen. Geheel in tegenstelling met het publiek doodzwygen word ik bedolven onder private betuigingen van sympathie. ‘Bedolven’ is - zie m'n overladen schryftafel - nagenoeg letterlyk waar. Ik ontvang brieven uit Noord Amerika, uit Zuid-Amerika, en uit veel landen van Europa. Daaronder zyn zotte, aandoenlyke, winderige, ernstige, o, van allerlei soort, ook verzoeken om hulp, steun, raad &c. Heel dikwyls antwoord ik niet. Vaak is't me gebeurd dat ik wel antwoordde en later inzag dat m'n welwillendheid à pure perteGa naar eind21. was weggesmeten. Niet altyd echter stond het al of niet antwoorden in m'n keus. Ik mocht lomp zyn of schynen jegens elken vreemde die me daar op eens aan den mouw van m'n jas kwam trekken om hem m'n opinie over onsterfelykheid, over de politiek van Bismarck, over de inkomstenbelasting en god weet wat niet al, te vertellen. Maar niet zoo makkelyk mocht ik my altyd afmaken van schryvery der genen die eenige aanspraak hadden op uiting van myn kant. Eenige aanspraak! Sommigen zyn terrible als 'n kind en zouden my 't merg uit de botten halen om... ja, waarom? Waarom is 'n kind lastig? (Wouter wil telkens weten of 'n millioen tygers wel zoo sterk | |||||||
[pagina 470]
| |||||||
zyn als zes olifanten. Zulke vragen varieert hy tot het oneindige.) Zeg nu niet te spoedig: ‘ik zou me van zulke vragers kort afmaken.’ Soms zyn er oorzaken die dit beletten. Onafhankelyk, zoo als ik zou behooren te zyn om me te kunnen roeren, ben ik niet! Ge kunt U geen begrip maken van den zonderlingen last die zoo'n ongewenscht biechtvaderschap my oplegt! En de gekke samenloop. Op dit oogenblik byv. zit ik in mn maag met twee korrespondentien (beide van personen die ik piëteitshalve niet naar den duivel jagen mag, al heb ik er waarachtig lust in!) beide my lastigvallende met eischen... kyk! En met philosophische spitsvondigheden! En beiden willen... dat ik hun ('t is 'n hem en 'n haar) aan... vergif help! Beiden beweren het leven niet langer te kunnen dragen, en 't recht te hebben ‘er uittescheiden.’ Dit erken ik van de eene persoon volmondig, onvoorwaardelyk. 't Is 'n dame die kanker heeft, zichzelf en anderen tot last is, en zonder 't minste uitzicht op herstel. Ook de ander... nu, dàt weet ik niet. Misschien was ook voor hem 't best dat hy stierf. Maar nu de gekke samenloop dat twee menschen (die niets met elkaar hebben uittestaan) op't zelfde oogenblik zich tot my wenden met zóó'n verzoek! Eerst sprak ik wat om den kant, maar beiden houden vol. En beiden vallen me lastig met eischen om opheldering van plicht, toekomst, eeuwigheid, weerzien, nadoodsche volmaking &c - (De een wil nu antwoord op de vraag: ‘of het tegennatuurlyke van den zelfmoord ook nadeelig zou kunnen werken op 't wezen of de wezens die later zouden worden samengesteld uit de atomen die... &c By dat alles komt nog dat ik niet volkomen zeker ben van de oprechtheid myner beide biechtkinderen. In-weerwil hunner inderdaad bedroevende omstandigheden, lees ik affectatie van interessantigheid in beider schryven. Al had ik arsenic, cyankalium &c &c voor 't grypen, ge begrypt dat ik me wel wachten zou de gevraagde zonderlinge liefdedienst te bewyzen... (Ze schynen 't indelikate van hun verzoek niet intezien. Afgescheiden nu van andere bedenkingen moesten ze toch beseffen dat ik de zaak op m'n kop krygen zou) | |||||||
[pagina 471]
| |||||||
... maar eigenlyk is 't jammer dat ik me met zoo iets niet mag inlaten. Ik moest hun heel lakoniek zeggen: ‘ga je gang, ziedaar 't noodige!’ En dan eens zien of ze't deden? Zeker niet! Komedie spelen met 'n gram of wat broodsuiker mag ik ook niet omdat ze beiden werkelyk in zeer bedroefde omstandigheden zyn, en als ik ronduit spreken mocht, zou ik hun inderdaad zelfmoord aanraden. Maar dit mag ik niet zeggen, en nogeens, van hen is 't onkiesch my tot het uitspreken van dien raad te willen dwingen. Beide hebben hoogstwaarschynlyk my wel eens hooren zeggen: ‘als ik de dokter van die of die persoon was (namel. in omstandigheden als thans de hunne) zou ik er stilzwygend 'n eind aan maken.’ Ik heb dit by véél gelegenheden gezegd en kan nagaan dat ze 't weten. Waartoe alzoo nu myn uitdrukkelyken raad te vragen? Als ze't meenden, deden ze't en daarmee uit! Vreemd is de samenloop niet waar, dat twee personen tegelyk me zoo op nagenoeg gelyke wys lastig vallen? En andere toevalligheden. Sedert maanden kryg ik (van 'n onbekende) couranten uit New-York. Eerst dacht ik dat er iets, my betreffende, in stond, maar voor zoo ver ik ze in zag, bleek me daarvan niets. De adressen zyn, (vry winderig) aan den grooten Multatuli (soms in 't Engelsch) te Amsterdam. ('t Is wel goedig van 't postkantoor aldaar dat ze my die bundels opzenden, heele pakketten!) Eens kwam er 'n brief by. Ik heb er niet op geantwoord. Sympathie met soeplepels vol! Connu!Ga naar eind22. En hy vroeg me (ik weet waarlyk 'smans naam niet meer) ‘wat hy voor me doen kon in Amerika. Hy was zoo byzonder bevriend met den (toen kandidaat-) president GarfieldGa naar eind23..’ Welnu, nagenoeg tegelykertyd kreeg ik brieven van Nahuys (den vertaler van Max Havelaar in 't Engelsch) in de Argentynsche republiek, my meldende dat hy zoo byzonder wel was met Don... (ik weet den naam niet meer) den nieuwen president van Argentina. Nahuys is 'n beste nobele kerel, maar z'n welzyn met dien Don is ter-nauwer nood (of niet eens) voldoende om hemzelf te Cordova of Rio Cuarto aan brood te helpen. - O, wat 'n zonderlinge dingen zou ik U meetedeelen hebben over de schryvery die ik onder de oogen kryg. Onlangs 'n paar brieven | |||||||
[pagina 472]
| |||||||
van Buiksloot, van iemand die me toeschynt krankzinnig of dronken te zyn. Gister een uit Berbice, britisch Guyana. De man zendt my 'n krant, die ik nog niet heb ingezien. Volgens z'n brief weet ik niet wat hy van me wil. De post is my 'n ware cauchemarGa naar eind24.! - Wie de uitgebreidheid myner relatien van die soort kende, zou me voor zeer populair houden, terwyl integendeel op publiek terrein niemand minder populair is dan ik. Dáár affekteert men my niet te kennen, en juist op dàt gebied had ik invloed willen uitoefenen. - Heel graag had ik U nog over allerlei dingen willen schryven, maar Mieske herinnert me aan 'n verplichte verjarings brief die straks nog met de post meemoet. We wonen 20 minutenGa naar eind25. van het dorp en expedieeren eens per dag. Moogt of kunt en wilt ge my iets schryven over 't engagement van Uw dochter? Als ik 30 jaar jonger was zou ik me in 'n opgewonden epitheton over haar uitlaten. Maar dat staat niet in den mond van 'n oud man. Ik moet echter er aan denken dat het niet staat, anders liep ik gevaar in zulke dingen dikwyls te zondigen. Ik gis dat gy t zelfde gebrek hebt. Groet wie U lief zyn! Och, schryven is zoo'n gebrekkig voertuig voor gedachten. Men moet zooveel overslaan. Men kan oprecht wezen in 'n brief, maar nooit open. Hartelyk gegroet, beste van den Bosch, ook van Mimi die van U de aangenaamste herinneringen heeft. Wat zou ik U hier graag lange winteravenden hebben! Adieu uw vriend DouwesDekker
Deze is by vallen en opstaan geschreven. Elke dag was er wat dat me afleidde. Gister brandde Wouter z'n hand aan 'n bout van 'n strykyzer eergister en vrydag heb ik gewurmd met het ophangen van 'n zwaar schildery dat my ten-geschenke werd gezonden door den heer Giovanni (?) Bremer, te Brussel. Hy had me van den zomer met z'n vrouw bezocht, en schilderde dat stuk naar aanleiding der mosella-idylle in de Mill. Studien. Twee dagen om 'n schildery op te hangen? Neen, maar 't bestellen van koord, haken, spykers, latten &c leidde my af. En ik had moeite vastigheid in den muur te krygen. | |||||||
[pagina 473]
| |||||||
Eergister storm! Ik vreesde dat het huis omver waaien zou. Hebt gy er schade door geleden? Ook Uw huis staat geheel alleen. Maar wy liggen op 'n hoogte! Ik erken dat ik angst voelde, vooral voor Mimi & 't kind. Gut, als gyzelf niet kunt komen, zend dan de jongeluî. Ze zullen zeer welkom zyn. Maar liever zag ik dat ge meê kwaamt. Ge moogt meebrengen wie ge wilt. De BewirthungGa naar eind26. zal eenvoudig zyn, maar hartelyk. Ruimte is er! We hebben 'n logée (?) de aanstaande (???) van Mimi's broêr albert. Ze is française, maar in haar doen lykt ze precies op 'n hollandsch huismoedertje. Ik zette 'n vraagteeken na: ‘logée’ omdat ze uit eigen beweging den heelen dag poetst en werkt als 'n meid. - Heerejezis wat 'n brief! Knor nu eens weer als ge durft! |
|