Nieder-Ingelheim, 26 juni 1881
WelEd heer!
Daar nu, wat den tekst aangaat, de korrektie van den Havelaar op haar eind loopt, ben ik zoo vry terug te komen op myn vroeger reeds aangeroerd denkbeeld aangaande het afzonderlyk uitgeven van de Noten. Ik moet evenwel erkennen dat ik wel eenigszins weifel in 't beoordeelen van de wenselykheid. Hoezeer ik inderdaad de ‘Aanteekeningen & Ophelderingen’ van 1875 hier en daar heb gewyzigd, aangevuld en vermeerderd, houd ik toch die veranderingen niet voor belangryk genoeg om daarop eene aanbeveling tot koopen te richten tot de bezitters der Uitgaaf van dat jaar. En wat de eigenaars van Exx.n der vorige (oktavo-) drukken aangaat, het is de vraag of hun getal groot genoeg is om de afzonderlyke uitgaaf te wettigen. Belangstellenden hebben zeker reeds om die Noten, óók de editie van '75 gekocht, en op de anderen valt niet te rekenen.
Ik kom dus alleen op de zaak terug omdat ik er nu eenmaal over sprak, en volstrekt niet om er op aantedringen, daar 't me leed zou doen, UED een verkeerden raad te hebben gegeven.
Na beleefde groete heb ik de eer te zyn
UWEDD. W.Dienaar
DouwesDekker
P.S. Voor zooveel noodig, en om vis-à-vis de drukkery akkoord te gaan, haal ik hier een aanmerking aan op de revisie van blz. 295 by 't woord ‘vergiftigd’
‘Ik begryp zeer goed dat deze kursiefletters niet beter kunnen gezet worden (i/f/tig/d)
Zie ook officieele reg. 9 blz 297