Volledige werken. Deel 21. Brieven en dokumenten uit de jaren 1881-1882
(1990)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermdHet vrije woord.Mijnheer de Redacteur! In de Courant van Woensdag j.l. komen, in antwoord op hetgeen ik geschreven heb over het verslagje betreffende Multatuli, eenige hatelijkheden aan m'n adres voor. Ik meen dat uw verslaggever hoog spel speelt. Het is hem kennelijk te doen om het laatste woord. Vorm en inhoud van z'n schrijven zijn dan ook van dien aard, dat het mij werkelijk moeite kost, er aandacht aan te wijden. Door te zwijgen zou het spel evenwel in de oogen van uwe lezers en lezeressen gewonnen schijnen; - en dat mag niet. Om die redenen het volgende: Uw verslaggever ziet werkelijk niet hoog bij me op. De toon waarop over mij geschreven wordt, getuigt van diepe minachting. Hij scheldt mij uit voor excentriek en betwist me de elementen die aanwezig moeten zijn tot het voortbrengen van stoute gedachten, doch beweert daarentegen dat ik schrijver ben. | |
[pagina 265]
| |
In hoeverre dat alles te maken heeft met m'n stukje waarin ik m'n oordeel uitspreek over z'n verslagje, mag vatten wie het kan. Ook wat betreft de uiting: als zou ik een geestverwant van Multatuli zijn, heeft er niets meê te maken. Ik heb niets meer en niets minder gezegd dat hetgeen Multatuli mij zelf gezegd heeft: dat hij het betreurenswaard vindt, dat er menschen onder z'n gehoor komen, die steeds schermen met hun heilig en dierbaar geloof. Ze schenden het geheel, door brokstukken als wapen te gebruiken voor hun, zegge: hun heilig en dierbaar geloof. - Ik zou daarover gaarne verder uitwijden en wil mij daartoe verbinden onder twee voorwaarden: dat de verslaggever z'n naam noemt en de redactie mij er ruimte voor afstaat; het eerste evenwel stel ik als hoofdvoorwaarde. Hoewel ik eerbied moet hebben voor de verhouding tusschen verslaggever en redactie, meen ik toch dat ik den eerbied voor me zelven niet uit het oog mag verliezen. Wat mij in uw verslaggever onaangenaam aandoet M. de Redacteur: Dat is de zinsnede waarin-i over die geestverwantschap tusschen den auteur van den Max Havelaar en den Heer de J. spreekt en waarin hij ten slotte een beroep doet op Multatuli. - Dat is niet echt; neen! werkelijk niet. - Ik wil dat gaarne verder toelichten, alweêr onder twee voorwaarden: verslaggever moet z'n naam publiek maken, enz. Ten slotte nog iets. ‘Een Heer J. de Jager Sz. staat gunstig bekend als rederijken’. Dank U. Dat is een Compliment. Maar Mijnheer - onbekende verslaggever - hebt ge wel overdacht, wat het beteekent: gunstig bekend te staan als rederijker? Weet ge wel wat het beteekent een goed rederijker genoemd te worden? Weet ge wel dat daarvoor veel moet gelezen, veel opgemerkt, veel tijd opgeofferd moet worden en dat tot één der vruchten van dat alles behoort: echte munt van valsche munt te leeren onderscheiden. Zaandijk, 31 Maart 1881. J. de Jager Sz. |
|