Volledige werken. Deel 21. Brieven en dokumenten uit de jaren 1881-1882
(1990)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd[31 maart 1881
| |
[pagina 250]
| |
Nadat Heracliet en Democriet, de revue waren gepasseerd, wijdde Multatuli ook eenige aandacht aan de pogingen, die heden ten dage beproefd waren, om de voor ons gewichtige vraag eenigszins te beantwoorden. Vier personen werden daartoe aangehaald. n.l. Kant, een predikant, en de heeren Allard Pierson en Schaepman. Vooral de twee laatsten moesten het ontgelden. Kant werd met een kwinkslag van kant gemaakt; den overigen weêrvoer geen beter lot. Geestig en scherp schiet Multatuli steeds zijn pijlen af, op de meest kwetsbare plek en in een paar woorden bewijst hij de verkeerde meeningen of opvatting van anderen. Over den heer Schaepman was hij zeer breedvoerig: deze moet gezegd hebben te Utrecht, dat men een keuze moest doen tusschen pessimisme en Christendom. Wij kennen de rede van den heer Schaepman niet, maar wij zouden aan de waarheidsliefde van den verslaggever moeten twijfelen, die een dergelijke dwaasheid neêrschreef. Een geestelijke toch kan het Christendom niet zoozeer verlagen, dat hij dit stelt tegenover een ziekte, die zooals de spreker geestig opmerkte, gewoonlijk genezen wordt door een dosis Engelsch zout. Het stelsel van den heer Allard Pierson, dat de wereld namelijk er beter bij zou varen indien mannen en vrouwen zich van elkander verwijderd hielden, scheen M. niet te bevallen. M gelooft niet, dat de heer Allard Pierson zich in deze op vele volgelingen - onder de 50 jaar - zal kunnen beroemen. 't Is niet te verwonderen, dat wij allen met spanning verbeidden, wat M. zou opbouwen, na meêdogenloos zooveel te hebben afgebroken. De eigenlijke kern der redeneering was, dat wij, om hier gelukkig te zijn ons zooveel mogelijk aan de natuur moeten spiegelen. Wij moeten de natuur der dingen bestudeeren, de natuur is waar. In bijzonderheden afdalende gaf hij nog de volgende wenken. Wij moeten ons, als de natuur, toeleggen op economie: dat is, we moeten van lichaam noch geest iets vragen, dat boven onze krachten gaat. We moeten met onze kracht woekeren, ze zoo goed mogelijk besteden, niets verspillen. Verder moeten wij het voorbeeld der natuur volgen en meer ons eigen gezelschap zoeken, ons zelf leeren kennen, opdat eenzaamheid niet vervelend zij. Zeer waar wees de spreker er op, hoe ook | |
[pagina 251]
| |
de natuur zich steeds afzondert, wanneer door haar iets zal worden voortgebracht. Ook wij kunnen niets voortbrengen, dus niets toebrengen tot eigen of anderer geluk, indien wij niet met ons zelf alleen kunnen zijn. Dan ried hij aan, de wording der dingen te bestudeeren in verband met de eenheid die wij allerwege in de natuur waarnemen, opdat wij werkelijk het geluk zouden kunnen deelachtig worden, waarop ieder schepsel recht heeft. De hoogste intelligentie noemde hij het hoogste goed. Waar de geest met arbeid is vervuld, daar is geen plaats voor het booze en dat in deze het spitsvondig onderscheid moet vervallen, als zouden verstand en hart twee zaken zijn, die zouden kunnen verschillen, met andere woorden, dat verstandelijke ontwikkeling gevaarlijk zou kunnen zijn voor het gemoed, werd door den spreker aangetoond door te wijzen op de beteekenis van het woord weldenkend, waaraan toch niemand een goed zedelijke beteekenis zal ontzeggen. En evenals nu de natuur alle ledigheid haat, zoo moeten wij ook haar in deze volgen en onze kennis trachten te vermeerderen, om daardoor ons verstand op te scherpen. In één woord: wij moeten er naar streven wijsgeer en dichter te worden, opdat wij, al is het bij benadering, wat waar is, zullen vinden. Wij zullen niet onderstaanGa naar eind1. in een beoordeeling van deze voordracht te treden. Alleen willen wij er deze opmerking bij maken, dat het zoeken naar waarheid voor den menschelijken geest groot genot is en dus bijdraagt tot de verhooging van het levensgeluk. Maar evenzeer is het waar, dat het vinden der waarheid in haren ganschen omvang voor alle menschelijk geluk doodelijk zou zijn, want aan alle onderzoek zou een einde zijn gemaakt. Wij weten dus van te voren, dat niets dan een benaderend antwoord ons zal gegeven worden. Die benadering dus zoo ver mogelijk voorttezetten kan alleen ons streven zijn. |
|