regel aan scheppen hecht, in botsing komt. Trouwens, ook Genesis leert de onjuistheid der opvatting aan dat woord gehecht. ‘De Geest Gods zweefde op de wateren’, er was dus reeds iets, en ook het formeeren van de eerste vrouw uit de rib des mans, hoe kunstig ook, toont mede aan dat de schrijver van dit ‘niets tot iets’ maken, geen besef heeft. De oorzaak, de eerste zaak, de zaak waaruit een andere wordt, moet niet verward worden met reden.
(....)
De wording der dingen hangt niet van toeval af. Let b.v. op de lijn die een kogel beschrijft welke het kanon verlaat. Die lijn wordt berekend, want zij wordt door de wet der natuur voorgeschreven. Let op den loop der planeten, op den weg dien de maan rondom onze aarde beschrijft. Duizenden voorbeelden zijn hiervan aan te halen. Van vele onzer dagelijksche gebruiken is nog de oorzaak te ontdekken. Zoo is b.v. ons groeten, het ontblooten van het hoofd, een overblijfsel uit den riddertijd toen de ridders, die elkander niet met vijandige bedoelingen te gemoet kwamen, den helm van 't hoofd namen. Zoo is waarschijnlijk de royale wijze waarop onze dames met haar japonnen omspringen - vroeger crinoline thans sleep - als een protest te beschouwen tegen de vroegere zuinige kleedij. 't Is alsof zij zeggen: Zie ik heb genoeg om er desnoods twee van te laten maken. (....)
Wil men werkelijk handelen, gelijk het van een denkend wezen mag worden geëischt, dan moet men tot de oorzaak der dingen opklimmen en niet bij een onderdeel daarvan blijven staan. Dit leidt tot bekrompenheid, tot valsche gevolgtrekkingen. Vele van onze verkeerdheden zijn toe te schrijven aan het niet letten op het geheel. Neem b.v. het begrip zedelijkheid. In de lagere klasse is 't begrip zedelijkheid in den regel saamgevat in matigheid. ‘Hij past best op, hij drinkt niet!’ deze getuigenis mocht de spreker nog dezer dagen van een oud moedertje hooren over haar zoon. En bij onze ontwikkelde standen? Wat daar onder onzedelijkheid verstaan wordt, zou hij met 't oog op 't gemengd publiek niet nader aantoonen; hij hield zich aan de gewone beteekenis, welke men er daar aan hecht. En is dit juist? Niet dat onzedelijkheid, gelijk het in 't dagelijksch leven wordt verstaan, goed te keuren is, maar veel meer af te keuren is het, dat het begrip van zedelijkheid, van deugd, in een gering onderdeel wordt belichaamd. 't Is alsof de