Volledige werken. Deel 21. Brieven en dokumenten uit de jaren 1881-1882
(1990)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd[26 februari 1881
| |
[pagina 178]
| |
praktijk des levens in ettelijke voorbeelden ontleend aan eenige ‘gewoontetjes’ en ‘maniertjes’ van 't leven, aan de taalkunde, en vooral gekozen op zedelijk gebied. Noodig was allereerst eene nadere bepaling van het woord ‘dingen’ en we ontdekten dat Multatuli daaronder verstaat al wat is of schijnt te bestaan, in de zinnelijke wereld, in de geestelijke wereld, in de wereld der gedachte ook. Wie nu wèl denken wil, 't geen op zijn zedelijk leven zulk een beduidenden invloed zal uitoefenen, moet vragen naar de oorzaken van alles en vooral ook naar de reden van alles. Spr. toonde met keur van voorbeelden aan dat men, in den regel, niet naar oorzaken vraagt en - zoo men dit al doet - dan gewoonlijk oorzaak met reden verwart. En 't onderscheid tusschen deze twee is zoo oneindig groot. De oorzaak te zoeken is een arbeid die te huis behoort in de ‘onbezielde’ wereld, de reden te vragen is de plicht van den denkenden, zich zelf bewusten mensch. Gelijk gezegd is, dit werd met tal van voorbeelden aangetoond waaruit de slotsom werd opgemaakt: vraag de reden der daden, de oorzaak der verschijnselen, en ge zult goed leeren denken. Dat dit wèl denken een grooten invloed op 't zedelijk leven zal hebben, spreekt wel van zelf. We zullen b.v. ontdekken hoe wij als menschen ook een wordingsgeschiedenis van millioenen eeuwen achter ons hebben die ons vertelt dat we wat nederiger moeten zijn omdat de oorzaak van ons bestaan nu juist niet zoo schitterend is. Dit werd bewezen met een kort exposé van de ontdekkingen van Darwin en HaeckelGa naar eind1., waarbij ook de vraag van de schepping aller dingen ter sprake kwam, natuurlijk vermengd met een paar opmerkingen over de bronnen waaruit Genesis is samengesteld en een paar taalkundige aanteekeningen op 't Hebreeuwsche woord bara. Hier kregen we eerst de betuiging dat de spreker niet gaarne iemand griefde - maar de waarheid moest zeggen. Welnu - hoe 't elders is weten we niet - maar we gelooven, dat die hem hier hoorden geen greintje ergernis gevoelden en 't zelfde al lang dachten wat nu verkondigd werd. Waarlijk, iets ergerlijks was er in de geheele voordracht niet. (....) Toch nog een paar woorden. We kunnen niet verzwijgen welk een indruk het geheel op ons maakte. Of we voldaan zijn? We haasten ons hier te zeggen dat het gebruikelijk ‘wij’ hier beschouwd moet worden als de personeele meening van den schrijver dezer regelen. | |
[pagina 179]
| |
En dan? Ja voldaan, wat den totaal-indruk betreft. Multatuli heeft veel gedacht, vaak goed gedacht, en bewezen dat wèl denken het leven tot genot maakt. Maar, we hebben ook zeer ernstige bedenkingen. Multatuli mag geen machtspreuken gebruiken. En we ontdekten ettelijke ‘onjuistheden’, waarvan we een paar moeten aanstippen. Eerst wel op taalkundig gebied. Cherub en Seraf zou 't zelfde woord zijn, alleen dialectverschil. Geenszins. Cherub zou 't idée hebben van samenvoegen: verre van daar: het staat in verband met gryp(s), grijpen en de cherubim waren dan ook symbolische figuren samengesteld uit de figuur van een mensch, een leeuw, een arend of gier, terwijl Seraf in verband staat met het Arabische scherif en deze gedacht werden in menschelijke gedaante met zes vleugels: twee om te vliegen, twee om het aangezicht en twee om de voeten te bedekken, overeenkomstig het Oostersch gebruik waar men een vorst naderde. Over 't Nederlandsch Woordenboek werd met een machtwoord de staf gebroken. De beteekenis van een woord uit het Gothisch te willen verklaren werd eenvoudig dwaas genoemd daar de Gothen niet schrijven konden. Is Multatuli dan onbekend van Ulfila's bijbel en weet hij dan niet dat het Gothisch voldoend genoeg gekend kan worden om te weten hoe het oudste Duitsch geweest is? Met machtspreuken den arbeid van vele geleerden belachelijk maken, moest beneden zulk een spreker en denker staan. - We teekenen dit niet aan om te bedillen maar om het publiek dat zoo licht Multatuli als half-god vereert ook te zeggen: denk zelf na! Zoo ook: de Atjeh-oorlog onzedelijk en..., dom! 't Kan zijn, maar waar bleef het bewijs? In geheel Atjeh is niets veroverd... goed, waar het bewijs? ‘Wat is zedelijkheid?’ Multatuli geeft ten antwoord ‘als gij dat niet weet, spijt het me van u.’ Dat noemt men 't overspringen van moeielijkheden. Zeker, wel degelijk moeten we allereerst zorgen voor eene goede begripsverklaring, voordat we over iets redeneeren gaan. Dit te doen zal veel begripsverwarring voorkomen. Had Multatuli dit altijd gedaan, hij zou o.a. wat minder schermen met het woord atheïst, en minder vreemd met zijn Godsbegrip omspringen. En dan nog iets: dingen, iederen ontwikkelde overbekend, werden vaak voorgesteld als de allernieuwste ontdekkingen, zóó b.v. het ontstaan van Genesis uit verschillende bronnen, wat een wel | |
[pagina 180]
| |
ontwikkelde catechisant weet. Ziet, zulke zaken ontsieren 't geheel en doen ons vragen: was 't niet beter als ook deze hoogstbegaafde dacht aan 't ‘non multa sed multumGa naar eind2.’, zou hij daardoor niet veel meer en beter zijn doel treffen, en nog beter apostel kunnen zijn van vooruitgang en vrijheid? Zou hij dan niet zooveel voorkomen hebben wat nu zoo vaak, tot groote schade der waarheid geschiedt, dat onnadenkenden vooral zich laten meeslepen omdat Multatuli 't gezegd heeft, en vaak ‘met het badwater ook het kindeke wegspoelen’? Eindelijk - en wij eindigen - zijn gemoedelijk slotwoord was waar: 't worde ieder gegeven eens 't moede hoofd te kunnen neêrleggen met 't bewustzijn: ik heb wél gedacht en was weldenkend! Dan bedelen we niet om een Paradijs, maar zijn er in. |