Volledige werken. Deel 21. Brieven en dokumenten uit de jaren 1881-1882
(1990)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd[14 februari 1881
| |
[pagina 154]
| |
gerGa naar eind1. heeft een gedicht ‘La vieille’ gemaakt, dat Tollens vertaald heeft. Tollens, die volgens Spr., wat het verzen maken aangaat zijn sporen verdiend heeft, was tevens een ‘fa'soenlijk’, een deftig man, die zich dan ook verplicht geacht heeft, zich over dat vertalen van Béranger's poëzie... te verontschuldigen met de woorden: ‘Dit gedichtje is een der weinige parelen, die er uit den slijkpoel van Béranger zijn op te visschen.’ En zulks omdat Béranger vraagt: ‘savez-vous bien, ce que fut cette vieille?’Ga naar eind2. en dan vertelt hoe die bedelaarster in 't kerkportaal eenmaal rijk was geweest, en schoon en... Tollens vond het noodig zich te verontschuldigen juist over den meest dichterlijken greep in 't gansche gedicht, over de dichterlijke samenvatting van 't verleden en heden dier bedelende oude vrouw, over het nagaan van de wordingsgeschiedenis der bedelaarster. - Gelijk in 't kleederdrachtenmuzeum de eene afdeeling vaak gapingen aanvult in de andere, alzoo kan een nauwkeurig vergelijken van schijnbaar onbeduidende (den denker is niets werkelijk onbeduidend), - van schijnbaar onbeduidende zaken uit het heden met zaken uit het verleden, interessante opmerkingen veroorzaken. Van de Amsterdamsche broodbollen met hun acht inkepingen zijn evenbeelden gevonden te Pompeji. Zou dat juist in achten deelen wellicht zijn, omdat viermaal in tweeën te deelen makkelijker is dan in drieën of vijven te deelen? Even afdwalende, zeide Spr. het te betreuren, dat ons muntstelsel niet zestien- of twaalftallig was in steê van tientallig. Zestientallig omdat men dan met minder cijfers zou kunnen schrijven, twaalftallig omdat de veelvouden dan ook door drie deelbaar waren. De kennis der oorzaken geeft nog geen rechtvaardiging van het bestaan eener zaak. De door Spr. vervloekte ‘inkomende rechten’ strekken tot bewijs dezer stelling. Ze zouden hun ontstaan te danken hebben aan het op een accoordje gooien door de roofridders in de middeleeuwen met de kooplieden. ‘Geef me telkens de helft van uw vracht, en ik zal u altoos ongedeerd laten trekken’, zou de ééne roofridder gezegd hebben. Maar zijn buurman zou geroepen hebben, ‘neen, trek mijn slot voorbij, mij behoeft ge slechts een kwart te geven’... Gerechtvaardigd door die oorzaak zijn de ‘inkomende rechten’ niet! Béranger heeft gezegd: Overal waar grenzen zijn, heeft bloed gestroomd. Dat is reeds erg, maar | |
[pagina 155]
| |
nòg erger dingen gebeuren op de grenzen. Daar worden, zoolang de ‘inkomende rechten’ bestaan, kinderen van jongs aan afgericht op diefstal, immers wat is smokkelen, ontduiken van belasting anders dan stelen? De wordingsgeschiedenis der volkeren te leeren kennen, is moeilijk. Er wordt ons zoo vaak valsche munt voorgehouden. En vreemd, de wet der oogkunde, dat de zaken wanneer men ze van te nabij beziet, onduidelijk zijn, gaat ook in de historie op. (....) - Had men wat meer op de wordingsgeschiedenis van ons land gelet, en die - als de muzeum-eigenaar de ééne afdeeling met de andere - vergeleken, b.v. met de wordingsgeschiedenis van Egypte, dan zou men gedacht hebben aan wat dat Egypte dankt aan zijn Nijl, en zou men in steê van, wijzende op de rivierdijken in ons land, te brallen van een land, ‘ontwoekerd aan de baaren’, den Franschen ingenieur gelijk geven, die niet het doorsteken, maar het oprichten van een dijk strafbaar gesteld wilde zien in Nederland. Een delta even als Egypte, moest ons land al de slib, het kiezel, de klei enz. welke ons ‘van boven’ wordt toegezonden, gretig aannemen, in plaats van ze te laten wegspoelen tot in zee, waar ze de zandbanken vormen, die de zeeman ‘vuiligheid’ noemt. (....) Van het begrip zedelijkheid eene definitie te geven, was Spr. niet mogelijk. Maar iedereen weet, dat we met zedelijkheid bedoelen het goede. Helaas de zedelijkheid is voor velen ingekrompen tot iets dat tot de zedelijkheid hoort maar niet de zedelijkheid is. Onder de vele eigenschappen, welke den schoolknaap noodig zijn om een goede schoolknaap te wezen, behoort dat hij zijn schriften netjes houdt en niet bevlekt. Maar wat zult gij zeggen van den ‘nagelaar’, die in alles een deugniet is, maar keurig op zijn schriften,... die u een cahier toont dat vlekkeloos is? En toch is op zedelijkheidsterrein 't netjes houden van het schrift genoeg om vlekkeloos te wezen... Tot de laatste zienswijze heeft Samuel Richardson veel bijgedragen. In zijn Pamela wordt een meisje, dat een slecht, naar wezen is, geteekend als een engel, alleen omdat ze... nu ja, omdat ze in heur schrijfboek geen klad had. - Richardson's leer heeft opgang gemaakt. Was niet onlangs een lid der Tweede Kamer preutsch genoeg om, toen de prostitutie-quaestie besproken werd, zich aan | |
[pagina 156]
| |
het debat te onttrekken met de woorden: ‘ik heb geen verstand van die zaken’? Toch heeft Multatuli niet vernomen, dat een der andere Leden daarop geantwoord heeft: ‘maar meneer, wat doe je dan hier’... Pamela's ‘zedelijkheid’ wordt ook gehuldigd in eene bepaling in ons nieuwe strafwetboek. Daarin toch wordt aan den jongeling die een meisje ‘verleid’ heeft (vreemd dat de jongens altoos de meisjes, de meisjes nooit de jongens ‘verleiden’), - in dat nieuwe strafwetboek wordt aan zoo'n jongen door de verleide Pamela de keus gegeven: ‘trouwen zult ge me, of... cellulair.’ Het bestudeeren van de wording der dingen leidt tot wèl denken. Door den loop der dingen na te gaan komen we tot wijsheid. De dichter door samenvatting, door de overeenstemming op te sporen tusschen de verschillende voortbrengselen der natuur, door, als Jezus die het Koninkrijk der Hemelen vergeleek bij een mosterdzaad, het hoogste te vergelijken bij het lage; - de wijsgeer door het onderscheid tusschen de dingen op te sporen. Beiden, poëet en philosoof, door vergelijking. - Het ware goede is 't gevolg van zuiver denken. Wie goed denkt, zal nooit tot slechte daden komen. Dus voert het ijverig bestudeeren der wordingsgeschiedenis tot het goede: door een vlijtig leerling te zijn in den tempel der Natuur, door haar altoos werken altoos te bestudeeren komen we tot scherpte des verstands en verhevenheid des gemoeds. |