Volledige werken. Deel 21. Brieven en dokumenten uit de jaren 1881-1882
(1990)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 106]
| |||||
tuli te Haarlem. In: De Dageraad 8 (1887), afl. 9, blz. 202-203. (M.M.) Fragmenten. Het was op den 21sten Januari 1881 (des Vrijdags) om acht uur, dat Multatuli eene voordracht zou houden in de Bovenzaal der Societeit ‘Vereeniging’ te Haarlem. Bij tijds spoedde ik mij daarheen; er was een paar dagen te voren veel sneeuw gevallen en het vroor, dat het kraakte. Onder weg herinnerde ik mij, dat het juist de verjaardag was van de terechtstelling van Louis XVI en ik onderstelde de mogelijkheid, dat Douwes Dekker daarover - of ongeveer - zou spreken. (....) Het was op dien 21sten Januari-avond tamelijk vol in de zaal, in aanmerking genomen de felle koû. Vóór de rijen stoelen zag men een kleine verhevenheid en daarop een tafeltje. Op het bepaalde uur kwam Multatuli binnen, alleen vergezeld, naar ik meen, door den Heer Zürcher. Wat was hij afgevallen, als ik, in gedachten z'n gelaat, waarop lichamelijk, misschien geestelijk lijden ook, te lezen was, vergeleek bij het portret van vroeger! Ik werd getroffen door iets eigenaardigs in z'n gang en door de buitengewone zorg, die hij aan z'n toilet scheen te besteden. (Op bladz. 130 van het 22ste deel der Literarische Fantasiën maakt Huët daar gewag van.) De redenaar plaatste zich op de verhevenheid, straks vermeld en liet de linkerhand rusten op het tafeltje waar hij naast stond. Ik herinner mij niet een glas suikerwater gezien te hebben; voor omgooien (Idee 542) behoefde geen vrees te bestaan, want de spreker was sober met z'n gebaren. Hij begon met eenvoudig eene vermakelijke conversatie mede te deelen, die hij in het Hôtel Funckler in de Kruisstraat, met een kellner gehouden had over bevroren vensterruiten en de koude kamer, waar hij had moeten vertoeven, alvorens het tijd werd zich naar de ‘Vereeniging’ te begeven. Daaruit nam hij aanleiding om te spreken over ‘de wording der dingen’ en zou de twee volgende stellingen toelichten: | |||||
[pagina 107]
| |||||
Men behoort den eisch van Multatuli: ‘de jeugd moet zich oefenen in 't bepalen’ te verstaan en te herlezen, wat hij in zijn 2den Bundel Ideën ‘over publieke voordragten’ geschreven heeft, en de eisenen, die hij den redenaar stelt, om bij benadering te kunnen bevroeden, hoe de stof door hem behandeld werd! Door zijne fijne gave van opmerken daartoe in staat, wist hij, in deze onvergetelijke improvisatie, met voorbeelden, op allerlei gebied gekozen, de waarheid zijner stellingen toe te lichten. Van hem mag gezegd worden, wat een Fransch toehoorder van Alexander van HumboldtGa naar eind1. verklaarde, waar deze uit z'n schat van kennis een greep deed: ‘Il déversait sans cesse le trop plein de son puits sans fondGa naar eind2..’ Na eene korte pauze werd de rede voortgezet en op het terrein der zedelijkheid overgebracht. Douwes Dekker raakte toen zóó in vuur, hij wist door voordracht en woordenkeus zijn auditorium zóó meê te slepen, dat het lang half elf was, voor iemand er aan dacht. Hij verliet de spreekplaats en ging stilletjes heen, om z'n wijsvinger het papiertje rollende, waarop hij eenige punten, als leiddraad, scheen te hebben neêrgeschreven. ‘A thing of beauty is a joy for ever.’Ga naar voetnoot* Inderdaad. We houden ons aan datgene, wat in ons gemoed eene onvergankelijke blijdschap wekt. De indruk, door dezen man van het woord op mij gemaakt, zal mij levenslang bijblijven. Overveen, 1 Maart 1887 P.J. van Eldik Thieme. |