Volledige werken. Deel 21. Brieven en dokumenten uit de jaren 1881-1882
(1990)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 73]
| |
Leiden 15 Januari 81 beste Funke! Eergistravend heb ik hier te Leiden niet zoo goed gesproken als te Amsterdam. Ik zeg dit met dezelfde oprechtheid als waarmee ik durf beweren gister te Delft wèl goed gesproken te hebben. Doch dit doet er nu niet toe, want het is me niet te doen om mooivindery. De zaak waarover ik U gister schreef betreft den toon en 't standpunt dat zoo'n onbekend reportertje meent te moeten innemen. Wat den toon aangaat verzoek ik U eens te lezen hoe de Leidsche reporter z'n verslag inkleedt. Prof v.d. Hoeven de voorganger van den haagschen prokr Generaal en Moddermans opvolger was onder myn gehoor. De reporter van de Leidsche Ct heeft meer met hèm dan met my te maken. Allicht zou 'n leidsche redakteur meenen z'n hof te maken aan 'n leidsche autoriteit, door my die daar spreken kwam onder den rook der akademie, uit de hoogte te behandelen. En tòch, zie hoe fatsoenlyk (ik zeg, wat den inhoud aangaat, te gunstig, want het leek er niet naar dat ik te L. slechterGa naar eind1. sprak dan te Amsterdam. Zie eens hoe beleefd hy me behandelt! En let s v p op z'n verantwoordelykheid vis-à-vis de (soms pedante en uitsluitendeGa naar eind2.) studentenwereld!- Maar er is meer. Ofschoon ik hier niet over 't Recht van Straffen sprak, kwam 't in m'n rym te pas een en ander zeer scherps over 't nieuwe wetboek te zeggen. Ik beschuldigde Modderman van verregaande onzedelykheid in 't, op straffe van rechtsvervolging, dwingen tot huwelyk, in gevallen van zoogn verleiding. Welnu, na de lezing kreeg ik bezoek van drie studenten, alle drie juristen, leerlingen van V.D. Hoeven, gewGa naar eind3. leerlingen van Modderman, die... (ik dacht dat ze my 'n standje kwamen maken!) die me kwamen bedanken voor wat ik dáárover (en over nog een en ander uit het nieuwe wetboek, nl. dat er geen nieuw principe in heerschte zooals aan 't jaar 1881 past!) gezegd had. Ik beroep me niet op de opinie van die jongeluî om m'n meenin- | |
[pagina 74]
| |
gen te verdedigen maar vraag of zulke blykenGa naar eind4. van sympathie, uitgaande van personen die uit den aard der zaak neiging voelen my als ‘leek’ onbevoegd te verklaren, ik vraag of 't niet bewyst dat Uw reporter zich kwajongensachtig aanstelde door me zóó te behandelen. Èn in zeer speciale rechtsoefening, èn in algemeene menschkunde beweer ik m'n sporen verdiend te hebben, en dit geschiedde wat het eerste punt aangaat hoogstwaarschynlyk vóór Uw reporter geboren was!- Ik verzoek Waltman U de Delftsche Courant te zenden waarin m'n lezing van gistr' zal besproken worden. En dit, zonder te weten hoe de Delfsche redakteur my zal beoordeelen. Dìt is my ook onverschillig. Maar zeker is 't dat de toon behoorlyk wezen zal. De tegenstelling van my tegenover ‘mannen met hoofd en hart’ accepteer ik nièt! Ik ben overtuigd dat gy dezen indruk met me deelt. Ik vorder noch verwacht dat ik geprezen word in een blad dat onder de leiding staat van den heer De Veer, die verder van my af staat dan Ds Kuyper of Alb. Thym. Maar ook van de Veer, of van de onder zyn leiding werkende jongeluî heb ik aanspraak op 'n fatsoenlyke behandeling. Geloof asjeblieft dat ik, deze zaak zoo ernstig opnemende minstens evenzeer gedreven word door belangstelling in 'n zaak die U aangaat, als door persoonlyke verstoordheid. Het Handelsblad dat blyk geeft niet eens te weten waarover ik gesproken heb, antwoord ik niet eens. Wel zal ik 't nu en dan aanhalen als blyk hoe er gereporterd wordt. De onnozele verslaggever meent dat ik over 't ‘Wetboek van Strafrecht’ gesproken heb. M'n voordracht liep over 't ‘Recht van straffen door de maatschappy, en de vraag waarop dat recht gegrond was.’ heel iets anders dus dan 'n telkens veranderend wetboekje. Ook heb ik niet gezegd dat de rechtspleging niet door Specialiteiten moest worden uitgeoefend, maar ‘dat wy die specialisten op de vingers moesten tikken als ze kwakzalvery plegen’- Hartelyk gegroet, beste kerel. Het spyt me als ik U iets onaangenaams berokken, maar 't is wat erg, dezen keer. Uw vriend DD | |
[pagina 75]
| |
Uw reporter zou niet zóó hebben durven schryven als gy in de zaal waart geweest! Let wel dat ik U de Leidsche (en Delfsche) Cournat zend om den toon, de behandelingswys niet om de pluimpjes die wat Leiden aangaat niet eens verdiend zyn. Ook weet ik niet eens of Delft gunstig oordeelt, maar de toon zal fatsoenlyk zyn! |