[12 januari 1881
Verslag voordracht Rotterdam in Rotterdamsch Nieuwsblad]
12 januari 1881
Verslag van de voordracht van Multatuli te Rotterdam van 10 januari in het Rotterdamsch Nieuwsblad, no. 856. (G.A. Rotterdam; fotokopie M.M.)
‘Dat slot verzoent met veel wat ons van avond heeft gehinderd.’ Onwillekeurig uitten wij gisteravond die woorden toen wij de Nutszaal verlieten, waar Multatuli een lezing had gehouden over het strafrecht. Als spreker denkt of handelt over wat hij deed en leed vóór hij zich zijn weemoedvollen pseudoniem koos, die zoo bekend en beroemd is geworden, wekt hij altijd sympathie en geestdrift en menigeen vroeg zeker met hem of het recht mocht heeten, dat Havelaar nog altijd rondzwerft, nu de laatste officieele rapporten uit Indië luiden dat Lebak, waarvoor hij zichzelven, zijn vrouw en zijn kinderen heeft opgeofferd, geworden is wat hij voor drie en twintig jaren heeft voorspeld: een dorre woestenij, zonder inlanders, zonder buffels, waarvan hij den roof op zoo'n ontzettende wijze heeft voorgerekend in zijne Minnebrieven.
Zou er eindelijk recht gesproken worden? Zou eindelijk worden erkend, dat de schrijver van de Havelaar, die deed wat hij kon, zelfs meer dan hij kon, al deed hij het op zijne wijze, recht heeft op wat meer waardeering dan hem tot nog toe is ten deel gevallen. Zal niemand den moed hebben, de voorspellingen van voor 23 jaren, zoo treurig bewaarheid, onder de oogen te brengen van de Regeering, van den Minister van Koloniën en van al die gouverneurs-generaal in ruste, die toch wel even de aandacht hadden mogen schenken aan de waarschuwingen die in Max Havelaar waren gedaan.
Wij moeten volmondig bekennen, dat wij ons niet in staat gevoelen van de lezing van gisteren iets te leveren wat gewoonlijk van een verslag wordt verwacht: een overzicht van het gesprokene. Zoo'n lezing vermoeit - niet alleen den spreker. Talloos zijn de onderwerpen die aangevoerd worden: legio is het aantal van geest en vernuft - soms van valsch vernuft - getuigende gevolgtrekkingen, die de spreker maakt uit stellingen van anderen en van zichzelven, en hij voert zijn hoorders zoo dikwijls op zijwegen, dat men moeite heeft den draad vast te houden, die zelden, ook gisteren niet, geheel wordt afgesponnen.