Volledige werken. Deel 21. Brieven en dokumenten uit de jaren 1881-1882
(1990)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 17]
| |
Het jaar 1881 | |
[pagina 19]
| |
Het jaar 1881 is in de biografie van Multatuli het jaar van de laatste voordrachtentoernee, de laatste verhuizing - naar Ingelheim - en de laatste door hem bewerkte en geannoteerde druk van zijn Max Havelaar - de vijfde. Veel staat voor de eenenzestigjarige schrijver in het teken van de ouderdom en het naderende einde; ook zijn laatste trouwe uitgever, Waltman, verkoopt zijn Multatuli-fonds (Millioenenstudiën, Specialiteiten en Nog eens Vrije Arbeid) - aan de fa. Muusses in Purmerend; in mei kampt Multatuli met ernstige kortademigheid, waar in augustus nog ‘kramp op de borst’ bijkomt, voorboden van de ziekte (waarschijnlijk bronchiale asthma) die hem tenslotte geveld heeft; op 17 augustus wordt de schrijver grootvader: Nonni krijgt een zoon (Guido Bassani), wat Dekker ‘wekenlang terneer drukt’ (zie 7 okt. aan De Haas); naar aanleiding van zijn verjaardag noteert Multatuli ‘weldra bedtijd’ en op 13 oktober: ‘Als 't leven een schaakparty was, zou ik zeggen: ik geef de party op.’ De toernee van dit jaar waarbij Multatuli tussen 8 januari en 18 april door ons land reist, biedt met 42 lezingen weer het vertrouwde beeld van een overladen programma. Een enkele maal houdt de spreker in negen dagen acht voordrachten in verschillende plaatsen, maar van weerszijden is de toewijding tanende. Tussen 21 januari (Haarlem) en 28 februari (Groningen) blijft Multatuli vrijwel continu met kleine varianten dezelfde lezing over ‘De wording der dingen’ herhalen; een veel plichtmatiger aanpak dus dan in vorige jaren en dat wordt in korzelige kranteverslagen ook vastgesteld. Tegenover Haspels windt Dekker er trouwens geen doekjes om: het is hem in de eerste plaats om de opbrengst te doen; ‘Haspels heeft consigne niets af te slaan’ schrijft Multatuli op 9 maart. De bij vroegere toernees meespelende hoop tevens enthousiasme voor Tandem te wekken, behoort kennelijk | |
[pagina 20]
| |
nauwelijks meer tot de drijfveren. Wel konstateert de schrijver met trots dat er relatief ‘veel dames’ onder zijn gehoor zijn. Door de felle kou in januari is het bezoek meermalen teleurstellend en op de 19e laat Dekker voor het eerst in al deze jaren zelf verstek gaan; hij zegt per telegram de lezing in Dordrecht af, omdat hij bang is door treinstoringen onderweg te blijven steken. Voor Multatuli's vertrek uit Duitsland had Haspels hem al benaderd met de vraag naar pakkende onderwerpen waarmee hij zou kunnen adverteren. Met tegenzin laat de spreker aankondigen dat hij het in Rotterdam over ‘Strafrecht’ zal hebben, maar voelt zich daardoor geremd in zijn uitingsvrijheid en begint op 10 januari nerveus en slecht geprepareerd aan zijn eerste spreekbeurt. Volgens mevrouw De Haas zijn de toeloop en het succes groot, maar Multatuli acht zijn eigen prestatie matig en de zaal slecht bezet. Het thema loopt overigens in concreto uit op een beschouwing over het onrecht in de zaak-Lebak, met zowaar dit keer een praktisch effekt: de toeschouwers richten na afloop een adres tot de minister dat de recente rapporten over Bantam openbaar gemaakt moeten worden. Over de rondreis van dit jaar zijn we iets minder gedetailleerd op de hoogte, omdat Mimi en Wouter niet zo regelmatig brieven ontvangen. Zij zijn in februari en maart immers zelf in Nederland, maar maken een geheel zelfstandige toernee langs logeeradressen, waarbij ze man en vader slechts sporadisch ontmoeten (op 16 februari in Rotterdam, van 11 tot 13 maart in Utrecht en een paar dagen later nog even in Amsterdam). De organisatie straalt ook dit jaar routine uit: als ‘kornak’ treedt deze keer Staalman op, een relatie van Haspels die van Multatuli f 60, - per maand krijgt, exclusief de reiskosten; maar de spreker maakt weinig gebruik van zijn diensten en laat zijn manusje-vanalles regelmatig naar huis (Rotterdam) terugreizen. In januari is het hoofdkwartier van de operatie in Leiden gevestigd, omdat de schrijver het gevoel heeft daar rustiger, bijna incognito, te kunnen logeren; het hotel Levedag munt bovendien uit door zijn goede bediening. De persreakties op deze laatste toernee zijn weer verdeeld; al na een week klaagt Multatuli bij Funke over de besprekingen in diens blad, Het Nieuws van den Dag. De brieven (van 14 én 15 januari) zijn interessant omdat ze worden geschreven in het | |
[pagina 21]
| |
volle besef dat dit soort verhaal halen bij de direktie eigenlijk niet in de haak is; maar juist tegenover Funke had Multatuli graag gezien dat diens krant geen ‘kwajongensstreken’ zou opnemen. In Groningen en Friesland is de opkomst altijd goed; van Dokkum naar Veenwouden wordt zelfs een extra tram ingezet om de toehoorders na afloop te vervoeren. Alleen Veendam is een pijnlijke uitzondering (40 bezoekers), maar dat wordt in de krant geweten aan de rel van het vorige jaar, toen de spreker aanvankelijk na de pauze niet meer wilde optreden. In de Winschoter Courant verschijnt op 12 maart een uitvoerig en vilein artikel waarin de verslaggever na een minzaam begin zich tot steeds groter woede over Dekkers atheïsme opwerkt. Informatief is ook een recensie in de Middelburgsche Courant van 29 januari waarin met name de manier van spreken, de biologerende werking die van Multatuli als redenaar uitging, zorgvuldig wordt geanalyseerd. Een mooi inzicht in het lot van sprekers in kleine plaatsen geeft Multatuli zelf in een amusant verslag van zijn voordracht in Gorkum op 28 maart (brief aan De Haas van 30 maart). Een andere nouveauté die op toenemende ervaring wijst is het feit dat Multatuli zich nu ook voor het eerst in Haspels' organisatie mengt. Hij doet toezeggingen aangaande het gebruik van zalen en heeft zelfs een extra lezing voor Utrecht over (on)zedelijkheid en prostitutie aangenomen, die hij overigens tenslotte weer zal afzeggen. Spreken op bestelling druiste nu eenmaal in tegen zijn fundamentele behoefte aan spontane, onbelemmerde uiting. Ook dit jaar logeert de spreker korte tijd bij Mansholt (in Meeden) en bij schoonzuster Chris Meerens die van Hoorn inmiddels naar Weesp is verhuisd. Opmerkelijk is dat de toernee van dit jaar aanleiding heeft gegeven tot latere reminiscenties in het werk van verscheidene letterkundigen, waarvan het in 1906 gepubliceerde gedicht van W.L. Penning (afgedrukt bij 18 januari) in al zijn onleesbaarheid wel het merkwaardigste is. Blijkbaar had Multatuli om niet in herhalingen te vervallen per telegram bij Penning geïnformeerd waarover hij het vorige jaar in Schiedam gesproken had. Uit de korrespondentie blijkt dat Mimi de verhuizing uit Geisenheim per 1 april heeft doorgezet, ook al kon de nieuwe woning in Nieder-Ingelheim nog lang niet betrokken worden. Multatuli | |
[pagina 22]
| |
waarschuwt haar voor het oversteken van de Rijn met de ‘gierbrug’ - met Wouter en de hele inboedel - omdat hij bang is voor stormachtig weer. Het pand Auf der Kreuzkirch (in de volksmond ook Auf der Steig; tegenwoordig na nieuwbouw: Hotel Multatuli) wordt tenslotte pas op 21 mei betrokken; tot op dat moment woont het gezin in bij de tuinman Struth, maar de hele zomer wordt er nog ‘onbeschryfelyk slecht’ (7 juni aan Mansholt) in huis gewerkt door ploegen handwerkslieden waarbij de behanger op de schilder en de schilder op de kachelzetter moet wachten. Maar de nieuwe ‘Amerikaanse’ kachels die een speciaal soort kolen (‘anthraciet’) kunnen branden en niet meer ‘uitgehaald’ hoeven te worden, voldoen tenslotte in hoge mate. Het huis ligt eenzaam, ongeveer een half uur klimmen van het station in Ingelheim, en hoog, waardoor de woning op stormachtige dagen op haar grondvesten staat te trillen (‘Dat domme geweld’ - verzucht Multatuli). Maar het uitzicht over de Rheingau is weids en er is een grote tuin: voor het huishouden zal nooit meer groente gekocht hoeven worden en Wouter kan vrijelijk buiten spelen. Treffend is het resultaat van interviews die een drietal toen nog levende ooggetuigen in 1948 zijn afgenomen; een vroeg staaltje van ‘oral history’, afgedrukt bij de datum van intrede in Multatuli's laatste, eigen huis. Over de achtergronden van de schenking van het aanschafkapitaal lezen we in een brief aan neef Engel Douwes Dekker, dat Zürcher het al in 1865 bij een lezing van Multatuli als zijn taak had opgevat de schrijver waar mogelijk te helpen. De feitelijke besteding en het beheer van het kapitaal vormen zoals vrijwel elke financiële zaak in Dekkers leven een intrigerende en weinig doorzichtige kwestie. Johannes Zürcher zond Dekker al in 1880 14.000 Mark, hoewel het huis op 1 augustus voor slechts 11.000 Mark van de hand ging. De resterende 3000 Mark mocht aan de verbouwing besteed worden. Op 1 augustus 1880 werd aan de vorige eigenaar echter slechts 4000 Mark betaald. De overige 7000 Mark verrekende Dekker met de verkoper door een schuld van hem aan een zekere Gannerts over te nemen. Van deze schuld hoefde met ingang van 1881 niet meer dan 500 Mark per jaar afgelost te worden. | |
[pagina 23]
| |
Het is dan ook onduidelijk waarom Multatuli, die nog over een aanzienlijk banksaldo beschikt moet hebben, in oktober 1881 klaagt dat hij de rekening van de verbouw ad 3000 Mark niet kan voldoen (18 en 31 oktober aan Mansholt). Hij vraagt dan een voorschot van f 2000, - aan Elsevier-directeur Robbers waarvoor hij een nieuwe bundel Ideën en de voortzetting van de Woutergeschiedenis toezegt. Tenslotte gaan deze plannen, zoals bekend, niet door, maar het voorschot zal nooit worden terugbetaald, al ontstaat daar na Multatuli's overlijden wel onenigheid over met Elseviers uitgeverij die van Mimi terugbetaling uit de boedel eist. Er gaan meer plannen ten aanzien van nieuwe publikaties niet door. De nieuwe druk van de Havelaar, waarvoor Multatuli begin augustus met grote moeite de laatste noten produceert (met korrigeren is hij al tijdens de toernee en in mei/juni doende), zou aanvankelijk geïllustreerd worden uitgegeven. Robbers had al tekeningen laten maken door J.C. Rappard, maar Multatuli keurt ze af, omdat ze geestig noch kunstzinnig zijn. Van de historische figuren vindt hij trouwens dat ze moeten gelijken; de overige mogen ‘typen’ zijn. In maart meldt hij al aan Funke over deze kwestie: ‘Middelmatigheid in kunst heeft geen reden van bestaan.’ De destijds al gereed gemaakte blokken met matrijzen - in het bezit van het Multatuli Museum - stellen hem op dit punt onmiskenbaar in het gelijk. De drang om nieuw werk te leveren lijkt in het najaar trouwens sterk genoeg; uit de brieven blijkt dat Multatuli maar twee mogelijkheden zag om het hoofd boven water te houden: ofwel nieuwe kopij leveren, ofwel óók in 1882 weer een voordrachtentoernee houden. Maar tegen die laatste onderneming zag hij nog meer op dan gewoonlijk, omdat hij Mimi en Wouter niet in de winter alleen wilde laten in het afgelegen Ingelheimse huis, waar hij ‘belegerd word(t) door landlopers en bedelaars’ (brief van 14 augustus). Tenslotte was er in maart sprake van het uitgeven van een bundel Adversaria (Mengelwerk) bij Van der Hoeven, waarvoor de vurige aanhanger Jongen de kopij bijeen zou brengen in de vorm van ingezonden brieven en ander ongepubliceerd materiaal van Multatuli's hand. Maar al gauw ziet de schrijver in dat Jongen niet voor deze taak berekend is. Het gezinsleven is in deze periode duidelijk een troostbrengende | |
[pagina 24]
| |
factor. Hoewel Multatuli steeds sterker het gevoel heeft voor niets te hebben geleefd en gewerkt - er wordt immers nooit in parlement of pers naar hem verwezen als er onderwerpen aan de orde zijn (Atjeh; de ambtelijke eed) waar hij vaak als eerste zijn licht over heeft laten schijnen - des te meer geniet hij van de harmonie, de gezamenlijke lektuur en de gesprekken in de huiselijke kring en van de korrespondentie met vrienden, die met toenemende nadruk voor logeerpartijen worden uitgenodigd, kompleet met uitvoerige reisinstruktie; er is immers veel ruimte in een reeks slaapkamertjes op de zolderverdieping. Tot de gasten behoren deze zomer Willem Paap en diens studievriend Van Dissel; het kontakt met Paap groeit uit tot een belangrijke relatie met een vertegenwoordiger van de nieuwe letterkunde én tot een persoonlijke vriendschap die vooral voor Mimi in haar latere leven veel betekenis zou krijgen; voorts oude bekenden als Iterson, de Jacobsons en Valette, de musicus/amateurschilder Bremer en diens vrouw en een niet nader aangeduide zeskoppige familie uit Zuid-Amerika (waarschijnlijk Alphons Baron Nahuys die in 1868 voor de engelse vertaling van de Max Havelaar had gezorgd; hij woonde inderdaad in later jaren met vrouw en kinderen in Buenos Aires). Maandenlang woont ook Marie Blanc, een française, bij Dekker en Mimi in en vervult min of meer de rol van onbezoldigd huishoudster c.q. dame de compagnie. Zij is de verloofde van Mimi's broer Albert; hij en zijn zuster Betsy zijn tegen het eind van het jaar eveneens in Ingelheim, maar of het huwelijk tussen Albert en Marie positief advies verdient - daarover verkeert Multatuli in december nog in grote twijfel. Op 7 oktober dikteert Wouter aan Mimi voor het eerst een zelfstandige brief, gericht aan neef Engel die met vrouw en kinderen op bezoek is geweest en een speelgoed paard-en-wagen heeft toegezegd. Het is vermakelijk de toon van Dekkers eerste en latere brieven aan deze hem vrijwel onbekende neef (oudste zoon van zijn broer Pieter) te vergelijken: zolang het om een beleefdheidsbezoek lijkt te gaan wordt Engel te verstaan gegeven, dat overkomst niet dringend gewenst is; maar als oom en neef eenmaal hebben kennisgemaakt ontstaat er een opvallende innigheid en vertrouwelijkheid. | |
[pagina 25]
| |
De gebruikelijke, op de overspanning van de toernee volgende inzinking is dit jaar zeker minder hevig, ondanks de klacht over ‘mensenschuwheid’ in de maand mei; maar toch is er al spoedig een duidelijke opleving, getuige de stroom brieven die op gang komt, vaak te danken aan het feit dat er gereageerd diende te worden op een zending voor Tandem; zo bevorderde deze organisatie op zijn minst het kontakt met trouwe vrienden, al vallen de financiële resultaten tegen en al is de ontvangende partij ‘zeer verdrietig’ omdat Tandem hem ‘minder drukkend zou zyn geweest als het zich over zeer veel personen zou hebben uitgebreid.’, zoals Multatuli Mansholt uitlegt (brief van 7 juni). In juli is Multatuli volgens Mimi ‘nog niet tot rust gekomen’, maar dan heeft zich ook al weer de meest éclatante ‘affaire’ van het jaar voorgedaan. De letterkundige Taco de Beer had Dekker op 10 mei om gegevens gevraagd voor een biografisch lemma in een duits naslagwerk. Multatuli antwoordt eerst niet en later zwaar ironisch; dit stuk publiceert De Beer als kostbare kopij in zijn tijdschrift De Portefeuille, waarop een redakteur van Het Nieuws van den Dag zijn kans schoon ziet Multatuli van lafheid en/of gemeenheid te betichten, omdat de schrijver J.J. Cremer - die zich niet meer verdedigen kan - in Multatuli's bijdrage lichtelijk geridikuliseerd wordt. ‘Laf en/of gemeen’ - dat kan Dekker natuurlijk niet op zich laten zitten; hij laat Funke en Valette de Nieuws-redakteur op zijn nummer zetten, maar speelt zelf nog maandenlang met de gedachte aan een officiële uitdaging tot een duel. Magnifiek is de briefwisseling tussen Multatuli en Funke over deze kwestie op 17 en 24 augustus met Multatuli's theoretische verdediging van het duel en Funke's repliek waarin hij verkiest het duel als beeldspraak op te vatten. In juni komt al aan het licht dat Robbers, Multatuli's nieuwe uitgever, niet over Funke's onuitputtelijke takt beschikt. Funke ontvangt daarover een brief (van 13 juni) waarin Multatuli blijk geeft van veel zelfkennis op het punt van de eigen lichtgeraaktheid; maar zoals steeds vindt Funke het juiste verzoenende antwoord (brief van 19 juni). Gelukkig toont Multatuli zich ook dit jaar een gedreven briefschrijver, vooral als hij meent vrienden in gevoelskwesties te | |
[pagina 26]
| |
moeten bijstaan. Dan krijgt Braunius Oeberius (17 juni) een brief van 16 kantjes als hij een ‘bitter verlies’ heeft geleden, met een bijna volledige novelle over ‘Deeleman’ (of ‘Hageman’) die tenslotte genezen was van smart. En tegen het eind van december volgt een vrijwel even lange brief aan Kallenberg van den Bosch over de vraag of deze er goed aan doet de liefde van een veel jongere vrouw te beantwoorden. (Jazeker; want die liefde is ‘nobeler, fyner, adellyker dan de banale verliefdheid van de jeugd’.) Opmerkelijk is ook de briefwisseling met rabbijn Tobias Tal (in februari), omdat Multatuli meteen een medestander in hem vermoedt. Tal had immers een aanval op de theoloog Oort gepubliceerd waarin hij hem onkunde inzake de Talmud aanwreef. Onmiddellijk vat Multatuli vlam en meent dat Tal en hij aan dezelfde kant staan, maar Tal zinspeelt fijntjes op de mogelijkheid dat ook uitersten elkaar soms raken. Als we bepaalde opmerkingen in Multatuli's brief van 12 oktober aan Kallenberg letterlijk moeten nemen, dan stond Dekker dit jaar met vrijwel de hele bewoonde wereld in korrespondentie over de meest uiteenlopende en wonderlijke kwesties, waaronder een tweetal (!) verzoeken om raad én hulp bij voorgenomen zelfdoding. In ieder geval zijn de meeste door hem ontvangen brieven vernietigd. Gelukkig waren vele ontvangers van Multatuli's antwoordbrieven daarmee in deze periode zo verguld dat we er nu nog over kunnen beschikken. Zo zijn ook veel van Multatuli's ideeën van dit jaar bewaard gebleven, waaronder treffende passages over het kapitalisme (7 juni aan Mansholt), over zedelijkheid (29 december aan Kallenberg), over de bestrijding van kwakzalverij (14 mei aan Bruinsma), over recente lektuur (Zola bv. en de memoires van Mme de Rémusat aan Mevrouw de Haas) en over de onderwijsvrijheid (31 augustus aan Mansholt). Het jaar eindigt gelukkig met een opmaat als op eerste kerstdag in het Algemeen Handelsblad een artikel verschijnt van de Indische bestuursambtenaar M.T.H. Perelaer over de noodtoestand op westelijk Java; eindelijk erkenning en weerklank! Multatuli beijvert zich prompt om er brede ruchtbaarheid voor te organiseren. Uiteindelijk zal Perelaers publikatie de eerste aanleiding blijken tot het nationale ‘Huldeblijk’ van 1882. HvdB. |
|