Volledige werken. Deel 19. Brieven en dokumenten uit de jaren 1878-1879
(1989)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd[3 april 1879
| |
[pagina 845]
| |
Daarna kregen wij eene verklaring van een genie, waarin hij van een kind uitging. Dit kind bezit bij de geboorte geene kennis en staat dus op het nulpunt van geleerdheid. Langzamerhand begint het zich echter achtereenvolgens aan allerlei wetenschappen te wijden, welke toenemende kennis spreker voorstelde door 2 divergeerende lijnen, die van het nulpunt uitgaan en steeds meer gaan divergeeren. Eindelijk neemt M. aan dat, als het kind man is geworden, die lijnen hun grootste trap van divergentie hebben bereikt, m.a.w. dat die man in alle vakken van wetenschap zoo knap mogelijk is geworden. Nu gaat die geleerde alle vakken van wetenschap met elkaar in verband brengen. Dit samenvatten stelt hij voor door de zoo ver mogelijk divergeerende lijnen weder naar elkaar toe te laten loopen. Eindelijk is het verband dier wetenschappen volledig en de lijnen zijn in een punt samengekomen. Op dit punt staat het genie. Op het uitgangspunt staat het kind dat ook een genie is. Het kind en het genie vatten alles op eene kinderlijke naïve, oorspronkelijke manier op en zijn alleen hierin van elkaar verschillend dat het kind van zijne oorspronkelijkheid onbewust is, het genie daarentegen bewust. Ergens in zijne Ideeën vergelijkt M. de convergentie en divergentie dezer lijnen bij de figuur van een platvisch. Verder zegt Jezus: ‘Zalig zij, die treuren.’ Hoe hierin de zaligheid kon steken, was spreker vrij onbegrijpelijk. Bij ‘zalig zijn de zachtmoedigen; want zij zullen het aardrijk beërven’ bleef spreker een oogenblik staan en sprak bij het aanroeren der ‘vreedzamen’ over gewapende vrede. Nederland zoude zijne onafhankelijkheid best tegenover groote mogendheden kunnen blijven bewaren. Eene algemeene internationale rechtbank, zooals door de vredebonden wordt voorgesteld, heeft geen recht van bestaan, zegt M. De stelling ‘zalig zijn de reinen van harte, want zij zullen God zien!’ bevat veel waarheid. Doch deze God moet niet als een persoonlijk wezen worden opgevat, maar als dat ‘wat was, is en zal wezen.’ Deze God is natuurlijk, is de natuur zelve. Wij moeten roeien met de riemen die wij hebben, niet met die welke elders boven in de lucht of zoo zouden kunnen zijn. De arbeid en de studie om de natuur, den aard der dingen, in alle opzichten te doorgronden, dat is het genot des levens. | |
[pagina 846]
| |
Jezus haalde ook zijne beelden uit de natuur, uit de menschen die hem omgaven. Hierna sprak M. over de arbeid, als de weg die naar het geluk voert. Het streven van de natuur om al het ledige in haar te vullen, paste hij toe op het menschelijk hart. Er bestaat geluk in voor den jongeling en den man om het hart te vullen van zijn meisje en zijne vrouw en omgekeerd. Ieder moet er zich op toeleggen zooveel mogelijk den aard der dingen die hem omringen te leeren kennen, want hoe beter men iets leert kennen, hoe meer men dat leert beminnen. Door die studie zal men weldra in zijn eigen hart een paradijs vinden. (...) C.W.P. |
|