Volledige werken. Deel 19. Brieven en dokumenten uit de jaren 1878-1879
(1989)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermdHet tooneel.15 Maart. Wel geteld, hebben we over Vorstenschool zeven feuilletons geschreven: dat is één voor elk jaar welke het stuk oud is. Toen Multatuli de brochure uitgegeven had: Nog-eens: Vrije arbeid in Nederlandsen-Indië, moest ons de verzuchting van het hart: ‘och! dat hij afzag van de polemiek, waardoor hij zijn talent geweld doet en bederft, dat hij de politiek liet varen en zijn hartstochten meester werd, dan groeide misschien uit hem Nederland's grootste dramatist!’ Dat was in Januari 1871 en in het najaar van 1872 kwam Vorstenschool. Twee jaren bleef het liggen; eindelijk kwam het, niet zonder ons toedoen, op het tooneel. Achtereenvolgens vervulden mej. Kruseman, mevr. Ten Hagen, Mej. Beermans, eerst bij het Antwerpsch gezelschap, daarna als gast der Rotterdamsche vereeniging, en mevr. De Vries de rol der koningin. Al die voorstellingen volgden wij met de belangstelling, welke dit | |
[pagina 767]
| |
werk verdient, en we hielden niet op rekenschap te geven van den indruk, dien het op ons maakte, in de hoop daardoor iets bij te dragen tot zijn waardeering. Inhoud en vorm van Vorstenschool wijken nogal ver af van hetgeen in onzen schouwburg gemeenlijk wordt vertoond. Vraagt men, of we gelooven, dat alle toeschouwers het thans begrijpen, een juist oordeel vellen over hetgeen zij zagen en hoorden - dan zouden wij misschien ons genoopt gevoelen tot het schrijven van een achtste feuilleton. Doch er is beter middel om den schrijver te verstaan dan de herhalingen, waarin wij dan noodzakelijk zouden moeten vervallen: men leze, bestudeere, overpeinze zijn werk, bovenal men ga herhaaldelijk de opvoering zien, waar het spel op menige duistere of ingewikkelde bladzijde een commentaar levert, die aan duidelijkheid niets te wenschen overlaat. Dan zal men opmerken de edele gedachten, de fijne opmerkingen, de geestige teekeningen, de prachtige verzen, de stoute taal, waaraan Vorstenschool rijk is; dan zal men ook over de dramatische waarde van het stuk een oordeel kunnen vormen en begrijpen, waarom de tooneelen in Hanna's kamer en in het salon des konings zóó onstuimig worden toegejuicht, terwijl die in het boudoir der koningin en in het prieel, ondanks al het schoons dat men er hoort, het publiek koel laten; dan zal men ook opmerken welke overdrijving in de voorstelling van het volk en de aanzienlijken heerscht, hoe onjuist de verklaring is, die gegeven wordt van het ontstaan der maatschappelijke en staatkundige kwalen waaraan onze natie lijdt; men zal bekoord worden door de sympathie voor de minder bedeelden welke uit het geheele stuk spreekt, ondanks de bitterheid, die in menige passage den boventoon heeft, tegen anderen, en men zal, ten minste bij de opvoering, waarbij veel verdween dat in het geschreven stuk wrevelig stemt, weldadig worden aangedaan, met nieuwen levensmoed en frissche werkkracht worden bezield, als men zich verkwikt heeft aan eene levensopvatting, een mensch-zijn, als van Hansje en de koningin. Hoe wij over de opvoering denken, blijkt uit den raad, dien wij geven. De studie van Vorstenschool hebben wij, vroeger eens genoemd een les in de tooneelspeelkunst. Een les, die onze tooneelspelers vroeger zich ten nutte hebben gemaakt en waarvan zij ook nu weder voordeel hebben getrokken. Er is geen enkele rol in dit | |
[pagina 768]
| |
stuk, zelfs niet van de figuranten, waarop zij niet met zorg zich hebben voorbereid. Voldeden enkelen niet aan den eisch, het is omdat die eisch voor hen te zwaar is. Wij denken hierbij aan de koningin-moeder en aan de boerin; de eerste hadden wij koninklijker, de laatste levendiger, gevoeliger en schalkscher gewenscht. De heer Spoor promoveerde van kamerdienaar tot kamerheer, terwijl de heer A. Van Zuylen optrad als Weis en als zoodanig zeer goed voldeed. De voornaamste verandering was dat mevr. Egener de rol van Hanna op zich nam. Eene hachelijke taak! Dat zij bij het eerste optreden onder dien indruk was, en dientengevolge o.a. het liedje, dat zij zingt, wat hoog en zwak weergaf, is te vergeven. Het kostuum, dat zij toen droeg, was ook niet in haar voordeel. Het is mogelijk, dat modenaaisters 's avonds thuis zich in een nachtjak steken, maar meer smaak onderstellen we bij Alberts verloofde, bij 't Hansje, dat we liefhebben als zoo'n poëtisch, fijngevoelig, grootmoedig, nobel schepseltje. In het volgend tooneel was mevr. Egener veel beter; de koningin viel haar wel wat spoedig in de rede, maar zij kweet zich dapper en kwam des dichters schepping veel dichter bij dan de Hanna, die mevr. Larondelle vertoonde. Mevr. Luers sprak dezen keer de weinige woorden, die zij te zeggen had, voor de eerste maal in den juisten toon. ‘Dit is het potlood van Uw Majesteit’ en ‘Die man is een eerlijk man’, kregen nu genoeg en niet te veel. Ook Albert, de heer Van Korlaar, heeft aanmerkelijk gewonnen sedert wij hem 't laatst in die rol hoorden. Wat de hoofdpersonen betreft, indien wij wilden zeggen hoe zij speelden, zouden wij den lof moeten herhalen, hun vroeger gebracht. Doch dit is overbodig. Over de vertolking van deze rollen is maar één stem, in en buiten deze stad. Het is het beste, wat men van Nederlandsche acteurs kan zien. Mej. Beersmans scheen echter deze keer niet zóó goed gedisponeerd als vroeger. Zij had in den beginne hare krachten overschat of wat de reden ook zijn moge, zij spreidde niet de energie, de kloekheid ten toon, welke de koningin moet kenmerken; in de laatste tooneelen voor de pauze en in het laatste bedrijf scheen zij erg vermoeid. Geen wonder, voorwaar! deze rol met zijn langdurige, zeer bewogen alleenspraken, eischt een ijzeren gestel, een keel van koper. Was de voordracht niet geheel gelijk wij haar wenschten, opvatting en spel waren voortreffelijk. | |
[pagina 769]
| |
De wederopvoering van Vorstenschool danken wij aan den heer Le Gras, die, evenals twee jaar geleden, dit stuk koos voor zijn benefiet. Dat het talrijk publiek toonde hem op prijs te stellen, teekenen wij in het voorbijgaan op. |
|