geschoten in de behoefte aan ‘aanvulling’ welke dáar bestaat, in het ‘ledig’ aan liefde, aan wisseling van indrukken, aan wederzijdsche versterking, aan opbouwing tot het gemeenschappelijke werk der deugd, der waarheid en der wijsheid!
Tot de wijsbegeerte, het hoogste streven van den mensch, tot het zoeken naar ‘kennis van den aard der dingen’, hebben wij ons te wenden wanneer wij dezen ons opgelegden plicht, van naar ons vermogen werkzaam te zijn tot ‘aanvulling van het ledige’, willen betrachten. Die wijsbegeerte bezit, naar Multatuli's overtuiging, de eigenschappen van het hoogste, het onfeilbare, het alomtegenwoordige, het rechtvaardige, in éen woord van den God, aan welken hij, onder eenigen anderen, persoonlijken vorm niet gelooft. Wanneer wij in haar deze eigenschappen niet leeren kennen en waardeeren, dan ligt dat aan ons, aan onze onvolkomen kennis, aan onze afdwalingen, aan ons gemis van inspanning, van arbeidzaamheid, van zorgvuldigheid. Maar de ‘aard der dingen’, bedriegt niet en faalt nooit. Onze kennis daarvan uit te breiden is vooruitgaan op den weg van waarheid en geluk, welk laatste de deugd in zich bevat, want ‘genot is deugd.’
Ziedaar niet zoozeer den omtrek dezer voordracht, want om dien te teekenen zoude ons veel grooter uitvoerigheid vergund moeten wezen, maar de voornaamste indrukken welke wij van haar hebben medegenomen en die wij, overeenkomstig den wensch van den redenaar, zelf hopen te verwerken, uit te werken en om te werken. Multatuli zegt toch uitdrukkelijk dat hij geen leermeester is, ook niet iemand die iets nieuws komt vertellen, of iets dat velen niet even goed weten als hij. Waar hij zich eenige bedrevenheid in toekent, dat is in het aanwijzen van den weg waarlangs men, door zelf te denken en door eigen onderzoek, tot eenige juiste slotsommen en in ontwikkeling iets verder komen kan. Daartoe strekt zijne geheele rede, welke door haren tot volproppens toe rijken inhoud vermoeit en afmat, maar toch door hare afwisseling, door de vonken van vernuft en geest die zij schiet, de aandacht boeit en levendig houdt, ja haar bijna niet veroorlooft een oogenblik af te dwalen. Van daar dat wij deze voordrachten voor zoo hoogst belangwekkend en leerzaam blijven houden, ook al verneemt men veel dat, na het vroeger optreden van Multatuli en na de lezing zijner werken, niet nieuw of verrassend meer genoemd