Volledige werken. Deel 19. Brieven en dokumenten uit de jaren 1878-1879
(1989)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd[28 februari 1879
| |
[pagina 729]
| |
Evenmin als in de natuur het ledige geduld wordt, mag dit ook in de zedelijke wereld geschieden. Waar geen zuivere lucht aanwezig is, daar ontmoeten wij de bedorvene. Als deze laatste in onze vertrekken heerscht, dan is het niet genoeg haar te verdrijven, maar de frissche lucht moet ook binnentreden, daarom zetten wij deur en vensters tegen elkander open. Zoo moet ook op het gebied van het zedelijk leven het kwade worden uitgedreven en het ledig dat daardoor zoude ontstaan aangevuld worden door het goede, dat is hier: door de wijsbegeerte en de poëzie. Kregen wij van het laatste weinig te hooren, des te meer van het eerste. Dat woord wijsbegeerte moest niemand afschrikken, het was zoo eenvoudig dat een dertienjarig kind er de beteekenis van kon begrijpen. Alleen wat men gewoon is onder klassieke wijsbegeerte te verstaan, had daaraan zulk een diepzinnigen klank gegeven. Die klassieke wijsbegeerte was echter ten hoogste af te keuren. Van de zeven Wijzen van Griekenland af tot aan Voltaire toe wordt opgemerkt dat de wijsheid van velen hunner ten opzichte van de wijsbegeerte eigenlijk niets te beteekenen had, en dat ook zij, die de zaak ernstiger opvatten, ons toch geen stap verder brachten. De ware wijsbegeerte was het zoeken der eenheid in de natuur, die zij ondanks hare oneindige verscheidenheden overal te aanschouwen geeft. Aan haar moeten wij de middelen ontleenen om in het leven te genieten en deugdzaam te zijn. Stelden wij haar voor als een persoon, dan zoude zij ons toeroepen, dit te doen of dat te laten, ons nu op het een, dan weer op het ander van hare werkzaamheid wijzende. Alles wordt door den mensch aan de natuur ontleend, zij heeft den mensch leeren spreken, zooals aangetoond werd door het ontstaan van de voorzetsels op en over, door de verschillende beeldspraak door ons aan het hart ontleend. Na deze afwijking keert de Spreker tot zijn onderwerp terug. Op het zedelijk leven wordt nu het oog gericht. Een geheel tafereel van het menschelijk leven gaat ons oog voorbij. Van het kind, van den minst ontwikkelde af, tot aan den meest beschaafde, den hoogst geplaatste wijst Multatuli ons aan hoeveel ledigs er in de verschillende levensomstandigheden wordt aangetroffen, en door welke treurige middelen men dat dikwijls tracht aan te vullen. Het kind maakt men bang met God, die dienst moet doen als een spook; de lagere standen toonen door de wijze waarop zij | |
[pagina 730]
| |
zich aan genot overgeven nog geen flauw begrip te hebben van het ware genieten, een verschijnsel dat zich ook bij de meer ontwikkelden voordoet, die hunne uitspanning in bierknijpen zoeken. Geliefden en gehuwden, zij weten vaak niet wat liefde is, hoe die bestaan moet in het zich wederzijdsch geven. De ware wijsbegeerte, die bestaat in het zoeken naar het zijn, in het waarnemen van hetgeen is, moet al dat ledige aanvullen, al dat verkeerde uitdrijven. Hare aanwijzingen te volgen leidt tot deugd en dientengevolge ook tot genot, want beide zijn één. Zij, die met ons de ontwikkeling van dien gang der denkbeelden hebben aangehoord, zullen beseffen hoe dikwijls wij ons geweld moesten aandoen om niet hier en daar die dorre opsomming toe te lichten door het mededeelen van eenige ferme grepen, die de spreker in het menschelijk leven deed en die wij waarlijk maar voor het grijpen hadden. Veel schoons hebben wij inderdaad gehoord. Wie juichte den Spreker niet toe als hij in dat laatste deel zijner rede de ledigheid in veler leven zoo treffend aan de kaak stelde, als hij de dronkenschap met hare noodlottige gevolgen ons schetste, als hij op het flauwe gebabbel wees zoo dikwijls in de bierhuizen gevoerd, als hij zoo terecht het ledige in de liefde deed gevoelen, waar alles zich menigmaal oploste in zinledige klanken, en ons dit aan Bilderdijk deed aanschouwen, door zijn bekende brieven aan zijn vrouw terecht aan de verachting prijs te geven, om nu te zwijgen van zoo menige heldere, juiste opmerking op het gebied der wetenschap. (....) |
|