Volledige werken. Deel 19. Brieven en dokumenten uit de jaren 1878-1879
(1989)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermdAan de Delftsche damesWoensdag den 12den dezer treedt Multatuli weder in Stads Doelen op. Vorige malen liet Ge de Heeren alleen opkomen en bleef thuis, alsof er daarginder niets te leeren viel, onder zijn gehoor. Reeds toen werd er in de Delftsche Courant op gewezen dat 't mogelijk was dat Ge dwaaldet in uw oordeel, dat uwe afwezigheid te wijten was aan verkeerd begrijpen misschien. Zal het ditmaal weder zoo gaan? Zal daar onder ons ouderen en jongeren, onder ons officieren, | |
[pagina 665]
| |
burgers en studenten wederom geen enkele plaats worden ingenomen door haar, die toch nimmer achterblijven willen waar òf te genieten òf te leeren valt. Zullen we weer moeten zeggen dat de Delftsche Dames 't niet noodig schijnen te oordeelen meer en meer bekend te worden met Neêrlands groote mannen, wanneer die mannen niet de kroon dragen eener onverdeelde sympathie. Laat 't van U niet worden gezegd! Want er zou leugen zijn in die woorden. Mijne overtuiging is het, dat er onder U niet alleen enkelen maar velen zijn die met ons zouden willen gaan naar den Doelen om te luisteren naar de woorden van dien grooten dichter, van dien heldhaftigen denker en strijder. Welnu, als dat zoo is, en zegt toch niet dat ik me vergis, overwint dan valsche schaamte, verdrijft eene opvatting, die uwe gedachten leidt in verkeerden zin. Laat iemand den moed hebben de eerste te zijn, velen zullen volgen. Als Ge later wellicht in andere omgeving zijt en ge zult leeren aan degenen, die in U gelooven, verhaalt dan zooveel mogelijk 't ware en geef liever eigen overtuiging en eigen ondervinding, dan een oordeel op dat van anderen gegrond. Dit zijt Ge aan U en de Uwen verplicht omdat Ge in de gelegenheid zijt die ondervinding op te doen. Och, waarom zoudt Ge wegblijven van daar, waar toch zeker veel te leeren valt, waarom zoudt Ge niet opkomen om zelve te zien hoe kwistig de natuur soms wezen kan met groote gaven van hoofd en hart. En U allen, die U schaart, in de gelederen zijner tegenstanders ook tot U allen dit woord: Komt op, opdat Ge ‘wanneer Ge mocht afkeuren, toont dat Uw oordeel rijp is.’ |
|