Volledige werken. Deel 19. Brieven en dokumenten uit de jaren 1878-1879
(1989)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd[januari 1879
| |||||||||||
[pagina 660]
| |||||||||||
Toch zal ik daarop moeten terugkomen.Ga naar eind1. Ik had successivelyk laten de revue passeeren
Maar by 't overleggen kwam ik telkens op den Koning zelf terug, daar hy de eenige is die de zaak kan remedieeren, zonder zich schuldig te maken aan ‘gebrek aan eerbied &c jegens 't doorluchtig &c ‘Huis’ van Oranje.’ Al die andere Autoriteiten zyn te ellendig om in deze zaak 'n waar woord te spreken. En dat durven ook de couranten niet! (In de 2o Kamer was er niemand die protesteerde tegen 't erkennen der verplichting om die Emma veertig jaren lang 150/m 'sjaars te betalen! En dit deed, op 2 of 3 uitzonderingen na, ook geen enkelen courant! Ik ben wee en misselyk van alles wat aan 't hoofd staat of 't woord voert) De vraag is en blyft aan wien we ons moeten wenden. Ik zei: ‘de Koning is de eenige die de zaak verbeteren kan’. Ook dit is maar ten deele waar. Hy is waarschynlyk maar 'n nul in 't cyfer. Z'n omgeving beheerscht hem zeker, en daaronder is waarschynlyk geen enkele die zeggen durft: ‘Sire, de adressanten hebben gelyk!’- By 't schryven van 't stuk ‘A. den Koning’ smeet ik telkens de pen weg omdat ik gedurig dingen moest zeggen die ik niet voel, en die ik de adressanten wel in den mond moet leggen. Wacht, ik zend je een der vele blaadjes waarop ik begon. Die malle zinsneden haal ik met blauw aan. Verscheur 't maar. Het deugt toch niet. Ik zend het je maar om te doen zien dat ik de zaak niet vergat. Maar 't hindert me vervloekt dat die Pr.H. me nu voorgekomen is.Ga naar eind2. - Dus beste Kerel, maak 'n program van voordrachten. Ik zal komen als je me roept. Hartelyk gegroet Dek
Dag beste Coen. - Zeg, hebt gyzelf niet lust dat ding aan den Koning aftemaken? Er | |||||||||||
[pagina 661]
| |||||||||||
hoeft alleen wat by over 't broodsgebrek van zoovele duizenden in den Lande.
Aan den Koning. Het is met den diepsten eerbied dat de ondergeteekenden, bestuurders van/of geinteresseerden in ondernemingen die volgens het spraakgebruik den naam van ‘Publieke Vermakelykheden’ dragen, Uwe Majesteit naderen met een verzoek waaraan de belangen van duizenden in den lande verknocht zyn. Alvorens hun bede uittespreken, zy het hun vergund, Sire, eenige algemeene beschouwingen te doen voorafgaan. Doch allereerst wenschen zy te voldoen aan den aandrang van hun hart door plaats te geven aan de hoezeer overbodige echter naar hun bescheiden meening niet misplaatste betuiging dat zy allen zich tot eer rekenen te zyn: rustige vaderlandslandslievende burgers van den Staat, oprechte aanhangers van Uwer Majesteits roemruchtig Huis en hartelyke vereerders van Uwe MajesteitGa naar eind3.. God beware den Koning! Met deze leus op de lippen wagen zij het de hiervolgende beschouwingen met de meeste onderdanigheid en tevens met kinderlyk vertrouwen onder de aandacht van Uwe Majesteit te brengen. Reeds in den aanhef van dit eerbiedig adres veroorloofden zich de ondergeteekenden, de benaming ‘Publieke Vermakelykheden’ te bezigen met zekere terughouding die het gegrond vermoeden wekt dat zy niet volkomen instemmen met de beteekenis welke door sommigen aan die woorden gehecht wordt. Het groote publiek geeft wel eens blyken dat het zyn genietingen voor zoover het op den weg der adressanten ligt die te verschaffen, verwart met de inspanning welke gevorderd wordt om die genietingen voorttebrengen. Mocht het de adressanten vergund zyn deze opmerking te verduidelyken door eene opmerking voor welks plasticiteit zy op verschooning hopen om den wille der betrekkelyke juistheid, dan zouden ze genegen zyn het Publiek in dit opzicht te vergelyken by een kind dat zyn eigen snoeplust tot maatstaf neemt van 't geluk des pasteibakkers. Een zoodanige oppervlakkingheid van oordeel heeft zich verder uitgebreid dan eigenlyk in een beschaafd land als hetwelk wy het voorrecht hebben te bewonen, zou te verwachten zyn. Noch uit | |||||||||||
[pagina 662]
| |||||||||||
bekrompenheid van denkvermogen, noch vooral uit kwaadwilligheid, doch voorzeker slechts uit gebrek aan eene geschikte aanleiding tot nadenken, zyn er soms uitstekende mannen die ten deze zich schuldig maken aan de fout die men zoo gaarne vergeven zou, indien ze zich niet uitstrekte tot een gebied dat hoogst nadeelig werkt op de hoogere belangen der Natie. Het hier bedoeld wanbegrip, Sire, beleedigt het kunstgevoel, belemmert de ontwikkeling en vernietigt de strekking der Kunst! Doch het is niet met het oog op deze waarheid, dat de ondergeteekenden de vryheid namen Uwer Majesteit aandacht op dit treurig onderwerp interoepen. Al zy het nu de waarheid dat de ondernemingen in welker belang zy het woord voeren, allen enigzins, de meesten, in zeer nauw verband met Kunst staan, toch is het slechts in hoedanigheid van industrieelen dat zy in dit adres de beroepsverwarring wenschen in het licht te stellen waartoe de ongelukkige uitdrukking ‘Publieke Vermakelykheden’ aanleiding geeft, of waaruit zy is voortgesproten. Adressanten laten hier de zoo vaak geopperde vraag in het midden of bedryven die met Kunst in verband staan, door de Regeering zouden behooren te worden gesteund, doch meenen met eerbiedige vrymoedigheid te mogen beweren, dat zy (....) Er volgt dat de regeering in allen geval de kunst niet mag belemmeren. Maar: Ook dit is in dit adres de vraag niet. De kwestie is: of men by hoogsttreurige sterfgevallen, de smart der (belastingbetalende) ingezetenen moet verhoogen door het 't brood uit den mond te nemen? En daarby wat (eerbiedig) geseur. Die eerbiedigheid verlamt m'n pen, dat begryp je. Telkens word ik scherp. En uit 'n oogpunt van recht. Ik beweer dat men de Gemeentebesturen zou kunnen dagvaarden voor schadeloosstelling! |
|