Volledige werken. Deel 19. Brieven en dokumenten uit de jaren 1878-1879
(1989)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd[8 december 1878
| |
[pagina 614]
| |
‘Leven van C en D.I. van Lennep’ dat ik van U ontving, en laat er op volgen dat we aan zulke werken in ons land gebrek hebben Vervolgens: ‘Zou de heer J. Hartog, auteur der Spectatoriale Geschriften van 1741-1800 een zoo te-recht door het Utr. Prov. Genoots. v. K & W. met goud bekroond werk, ons niet willen vergasten op de uitgave van den ryken schat van aanteekeningen die hy moet in voorraad hebben? By 't lezen der “Speet. Geschriften” betreurt men telkens dat de arbeidzame en scherpzinnige navorscher aan 't program van de prysvraag gebonden was.’ Zoudt ge geen kans zien (en lust hebben) den heer Hartog hiertoe te bewegen? Of geeft het 'n auteur te veel pretentie als 'n uitgever hem wat verzoekt? Dit kan ik me wel voorstellen. Nu, in dàt geval, zou ik 't goed vinden den heer Hartog te zyner tyd op die noot opmerkzaam te maken, buiten U om. Hy moet belangryke aanteekeningen hebben, daar hy voor z'n Spectatoriale Geschriften veel schrifturen heeft doorgewurmd. - Over 'n paar dagen ontvt ge een Millioenen Studien (waarin weinig of niets veranderd is) en een ‘Specialiteiten’. In dat laatste zyn veel nieuwe bladzyden, waaronder ook 'n uithaal tegen Huet. Het is iets van wat ik onlangs binnen hield by gelegenheid van die gesupprimeerde blz in bundel VI. Over dien uitval is een en ander optemerken. Men zou kunnen beweren dat ik òf te veel òf te weinig zeg. ‘Te veel’ omdat het 'n aanval is tegen 'n persoon, die misschien niet past in 'n stuk van algemeene strekking. Te ‘weinig’ omdat ik niet bewys wat ik zeg. Wèl, 't bewyzen, dat niet moeielyk maar omslachtigGa naar eind2. is, zou me 'n paar vellen druks gekost hebben, en dat had de Specialiteiten topzwaar gemaakt. En: te veel? Ik kon het niet langer binnenhouden, en al ware hetGa naar eind3. nu dat de aanval op die plaats niet tehuisbehoorde (wat wèl 't geval is, want hy reklameert in z'n ‘Potgieter’ ten-behoeve van theologische studies (!) en dat past wèl in ‘Specialiteiten’) maar al ware dit anders, het werd tyd dat ik me verdedigde tegen de meening dat ik party trek voor z'n schryvery van den laatsten tyd, of ook zelfs van vroeger. Velen in den lande zeilen op myn kompas, en ik mag hen niet in dwaling laten op dit punt. Ik weet niet of ge weet hoe ik Huet ken? Van 'n zeer ongunstige zyde. Toch prees ik hem wat z'n kritische methode aangaat, en hiermee had ik vooral het oog op de zeer | |
[pagina 615]
| |
algemeene manier van mooi- of lelyk-vinden zonder motiveering. Maar dit sluit geenszins in zich dat ik z'n dikwyls slordige taal, z'n hinkende wyze van uitdrukking, z'n affektatie, z'n onzuiveren redeneertrant zou goedkeuren. Van dat alles kan ik de blyken in overvloed aanhalen.Ga naar eind4. In 't kort, ik moet zorgen dat m'n aanpryzing in bundel VI niet van wyder strekking worde dan m'n bedoeling was. Dat ik, afgescheiden van zuiver litterarische oorzaken erg 't land op H. heb om z'n gemeen stuk over Holda, is waar. Dàt zal ik evenwel, om harentwil niet aanroeren. Doch m'n oordeel over z'n schryvery, is geheel onafhankelyk van m'n stemming omtrent z'n persoonGa naar eind5. Toen ik z'n kritische methode prees, had ik evenzeer als nu 't land aan z'n oneerlyk karakter dat ik tot m'n groot verdriet had leeren kennen in 't laatst van 67. (68?) Zekere heer Eybergen Santhagens te Batavia schreef eens: ‘Met B.H. wil ik geen andere aanraking hebben dan door middel van de punt van m'n laars!’ Wat E.S. tot deze uiting bewoog, weet ik niet, maar wèl weet ik dat H. iemand is die tot zoo'n vriendschapsbetuiging aanleiding geeft. Maar, nogeens, dat laat ik ter zyde. Ik beoordeel hem als publicist, en zeg dat hy in die hoedanigheid verdient getuchtigd te worden. Neen, zóó meen ik 't niet. Dàt zou ik, òngeroepen niet doen. Maar ik bèn er wel toe geroepen omdat ik heb meegewerkt aan de betrekkelyke populariteit die hy geniet. Verbeelje, onlangs in den Spectator schreef Campbell over Admiraal, dat-i eens iets had geschreven ‘dat door Huet geprezen was!’ Wel verbazend! (Campbell - Litt. Dr honoris causa! - dreef de vuiligheid nog verder. ‘Admiraal, zeide hy, had wel eens iets geschreven dat niet alle lezers met hem eens waren’ Heb je van z'n leven!) Laat het u niet verwonderen dat ik zooveel aanmerkingen op Huet heb, daar ik zoo belangstellend informeerde naar den nieuwen recensent in de ‘Nederland.’ Wèl, ik dacht aan 'n beginnertje, aan 'n onbekenden schryver, en de toon trof me als buitengewoon. Nu ik weet dat die stukken van Huet zyn, lees ik ze anders, en ik vind de oude fouten en knoeieryen. Telkens stuit men op iets als: ‘'t zou wel a kunnen zyn als 't niet b was, tenzy men aanneme dat a en b door c’ &c. En dan volgt er 'n alinea waaruit schynt te blyken dat-i x of y gezegd heeft! Hy is 'n onoprecht mensch. - | |
[pagina 616]
| |
Ja, lezingen houden, of voordrachten. 't Moet wel. Maar ik heb er 'n grooten hekel aan. 't Kost my 'n vreeselyke overwinning. Wanneer ik van hier ga, weet ik nog niet. Haspels zal 't beredderen. En m'n vrouw komt mee. Zy zal haar hoofdkwartier opslaan te Hoorn by haar zuster, of althans in die stad, want daar ze den kleine Beiersman meeneemt zou 't by haar zuster die ook 3 kinders heeft, wat druk zyn. Ik zie erg tegen die campagne op. Adieu beste kerel, wees met Uw vrouw hartelyk gegroet van tt DD
Het treft nu goed dat m'n oorlogsverklaring aan Huet niet voorkomt in 'n werk dat by U uitkomt. - Ik heb den heelen VII reeds nagezien maar laat hem nu 'n paar dagen liggen om met 'n nieuw oog te korrigeeren. Ik leg het er op toe, geen revisie te vragen. - De korrektie van Pruisen & Nederland is moeielyker, omdat er zooveel veranderd is sedert dien tyd. |