Volledige werken. Deel 19. Brieven en dokumenten uit de jaren 1878-1879
(1989)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 308]
| |
(....) Met het oog op deze en meer dergelijke zaken zou het schijnen, dat dek's vrienden vooral zijn financiëele zaken voor hem regelden, en hier is iets van waar. Het was dan ook verwonderlijk - en verbazendwekkend voor allen, die hem in zijn hooge waardeering voor het groote en minachting voor het kleine niet konden volgen - hoe ver de gewone dagelijksche geldzorgen beneden hem lagen. Toen hij de eerste maal te Leeuwarden bij mij had gelogeerd - naar ik meen in den winter van '77 of '78, bij het begin zijner publieke voordrachten - herinnerde hij zich plotseling na de trap van mijn woning reeds te zijn afgedaald, het gewone gebruik, om een fooi aan de dienstbode te geven, niet te hebben gevolgd en haastig een greep in zijn broekzak en een stap terug doende, strooide hij, vóór dat ik het kon beletten, zonder er naar om te zien, een handvol zilvergeld op de onderste treden. Iemand, die gewoon is, nauwkeurig te wikken en te wegen, of bij zekere gelegenheden de boden van zijn vrienden met een gulden of een daalder moeten befooid worden, en die dan zorgvuldig, na, zoo noodig, bij zijn vriend zelf een rijksdaalder gewisseld te hebben, die fooi in zijn vestzakje gereed houdt, staat van zulk een handelwijze te kijken, alsof hij het te Keulen hoorde donderen. Maar een kleine hulde brengt toch deze zorgzame afweger van zijn fooien aan de onverschilligheid van den man, die grooter dingen in zijn hoofd heeft, door den bewusten gulden met een air van minachting en nonchalance, zonder er naar te zien, in de hand van Mietje of Hendrik te drukken, alsof hij waarlijk niet wist, en het er niet toe deed, of het een kwartje of een rijksdaalder of misschien wel een gouden tientje was. (....) |
|