Volledige werken. Deel 19. Brieven en dokumenten uit de jaren 1878-1879
(1989)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd[8 maart 1878
| |
[pagina 278]
| |
we op ieder gebied, die hebben we in alles. Die gebreken aan te wijzen, dat is de weg om tot beter te geraken. Is ons leger nu reeds wat het wezen moet? Neen, maar het kan het worden. Wij zijn een klein volk. Als groote natiën een millioen soldaten op de been kunnen brengen, dan kunnen wij er maar honderdduizend tegenover zetten. Maar wat we in geringer getal achter zijn kunnen we door degelijkheid winnen. We hebben recht ook van onze soldaten degelijkheid, waarheid te vorderen. We hebben recht te vorderen, dat ieder officier, ieder soldaat is een man, waarop men rekenen kan. Verder besprak M. de geologische gesteldheid van ons land. Wij laaglanders kunnen niet geregeerd worden door dezelfde wetten als de hooglanders. Evenmin als onze Friesche paarden met hun hoeven geschikt zijn tot het beklimmen van bergen, even zoo min zijn de ponies der Hooglanden geschikt om in onze moerasstreken het werk te verrichten, dat wij van onze paarden vorderen. Wij hebben meer recht (met het oog op de geologische gesteldheid van ons land) West-FrieslandGa naar eind1., een stuk van Hannover en het noordelijk gedeelte van België te vorderen dan dat men ons land zou kunnen voegen bij een der naburige Rijken. Degelijk zijn in alles het beste kiezen, en daarvoor is verstand noodig om zijn keuze in wat ook, zoo te bepalen, dat wat men wil past in onzen tijd. Zijn we vooruitgegaan, vroeg Multatuli, op politiek gebied? Deugt onze regeringsvorm? Neen, en dat is de schuld der kieswet. Door die kieswet wordt onze natie niet vertegenwoordigd zooals het moest. Welke regeeringsvorm is dan voor ons land het beste? Een eenvoudige vraag, maar niet met een enkel woord te beantwoorden. Misschien nu voor 't oogenblik, maar niet te lang, vooral niet te lang, zouden de Napoleontische ideeën goede diensten kunnen bewijzen. Op kunstgebied kunnen we ons ook met recht naast onze naburen stellen, althans wanneer wij nagaan wat door Hollandsche artisten is voortgebracht, maar toch is ook daarin nog veel te wenschen. De vrees is niet ongegrond, dat de tijd zal komen, dat we een vreemdeling, die ons land bezoekt, teneinde kennis te maken met de kunstvoortbrengselen der oude en ook der latere meesters, zullen moeten verwijzen naar de salons van een Rothschild te Parijs ofte Londen. | |
[pagina 279]
| |
Vervolgens besprak M. onzen handel en de grootere vlucht die deze nemen kon, maar die tot op zekere hoogte belemmerd wordt door het bezit van het schoone Insulinde. Verder werden enkele woorden gewijd aan onze letterkunde, aan onze geschiedenis, aan de wetenschap, industrie enz. Het deed Multatuli leed geen dames onder zijn gehoor te zien. Hij had haar zoo gaarne er op gewezen, dat zij er zooveel toe kunnen bijbrengen om ons tot degelijke menschen te maken. Niet alleen dat zij den grootsten invloed uitoefenen op het opkomend geslacht, maar haar invloed op al ons doen en laten is zoo groot, dat het behoud onzer nationaliteit zeker niet voor een gering gedeelte van de vrouwen kan afhangen. Degelijk zijn, daarvan hangt het behoud onzer nationaliteit vóor alles af. Ieder Nederlander moet dat zijn of trachten te worden. |
|