Volledige werken. Deel 19. Brieven en dokumenten uit de jaren 1878-1879
(1989)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermdFeuilleton.
| |
[pagina 245]
| |
- ‘Hoe dat?’ vroeg de aangesprokene. - ‘Omdat ik daar geen kans toe zou zien’, luidde het antwoord. - ‘Inderdaad, ik begrijp dat dit een zeer moeilijk werk moet wezen’, hernam Multatuli. - ‘Het eenige waar ik mij aan zou durven wagen,’ - ging de ander voort, - ‘zou zijn te beproeven den indruk te schetsen, dien uwe voordracht op mij gemaakt heeft.’ - ‘Maar dat is immers beter dan de letterlijke opteekening mijner woorden’, klonk het, met grooter levendigheid dan hij tot dusverre aan ons gesprek had bijgezet. ‘Een woordelijk verslag is niet nauwkeurig, evenmin als stenographie. Zij geven, altijd nog onvolledig, slechts het dorre geraamte weder. Van den indruk van het gesproken woord is daarin niets te vinden.’ - ‘Alleen,’ waagde ik nog op te merken, ‘is een dergelijke indruk geheel subjectief. Om zijne juistheid te beoordeelen, bezit men voor zichzelf geen enkelen maatstaf.’ - ‘Volkomen waar. Maar honderdmaal liever nog een subjectieve indruk, zelfs onjuist, maar met getrouwheid weergegeven, dan een deurwaarders-verbaal. Uw subjectieve indruk is althans eene werkelijkheid. Uw verslag zou op zijn hoogst eene kleurlooze schaduw kunnen zijn, waaruit niemand tot de gestalte van het oorspronkelijke beeld zou kunnen besluiten.’ Met deze woorden in het geheugen ga ik beproeven den indruk te schetsen, dien Multatuli's rede niet alleen, maar zijn geheele persoonlijkheid op mij gemaakt heeft, gedurende de uren welke ik het voorrecht genoten heb in zijn gezelschap door te brengen. Is Multatuli een welsprekend man? Ik geloof dat hij het is en hij bij ieder den indruk daarvan teweeg zou brengen, indien hij dit noodig achtte en zijn lichamelijke krachten het hem veroorloofden. (....) Een ‘zoeker der waarheid’, dat is hij zichtbaar. Dien indruk ontvangt men, zelfs uit de gebreken zijner uiterlijke voordracht. Soms spreekt hij langzaam, zijne woorden zoekend en wegend; dan staat de gedachte, die hij uitspreken wil, hem zeker duidelijk voor den geest, doch is hij nog aan 't opsporen der juiste woorden om aan deze voorstelling uitdrukking te geven. Soms ook spreekt hij, weder langzaam, maar met bijzonderen nadruk op ieder afgemeten uitgesproken woord; dan is èn gedachte èn uitdrukking | |
[pagina 246]
| |
hem duidelijk, maar wil hij den zin van elke lettergreep aan zijne toehoorders als ‘inboren’, zooals Max Havelaar reeds in zijn toespraak tot de Lebaksche Hoofden deed. Een ander maal stroomen de woorden in wilde vlucht, als met horten en stooten, onverstaanbaar dikwijls, van zijne lippen; dan overstelpt hem de overvloed zijner gedachten en eene enkele uitdrukking, die somtijds, zonder blijkbare reden, plotseling met kracht uitgestooten wordt, verraadt dat de stroom der gedachten te ontstuimig vloeit om het zintuig der spraak volkomen in bedwang te hebben. Somtijds is iedere volzin kort en bevat een afgerond oordeel op zichzelf. Dan weder zijn de zinnen lang, eindeloos lang; telkens brengt een tusschenzin bij een uitgesproken gedachte eene neven-gedachte, bij een scherp teekenend oordeel een ander oordeel aan, dat er de beteekenis van verzwakt of wijzigt. De denker valt zichzelf in de rede, komt op den gang zijner denkbeelden terug, slaat een nevenpad in, dwaalt rond op allerlei bijwegen, doch vindt tenslotte altijd weder, met bewonderenswaardige juistheid en gevatheid, den draad terug op de plek waar hij hem, met of zonder opzet, vallen liet. Dit alles levert een tafereel van zeldzame belangwekkendheid op voor ieder, die het voorrecht heeft dicht genoeg in des redenaars nabijheid te zitten om al de bewegingen zijner voordracht te kunnen volgen. Ik duidde reeds aan dat lichaamszwakte hem belet, op ieder zijner toehoorders den indruk van een welsprekend man te maken. Maar voor wien dat bezwaar niet hinderlijk werkt, is het eene studie, waartoe de gelegenheid zich slechts zeer zelden aanbiedt en waarvan de belangrijkheid niet licht te overschatten is, getuige te zijn van deze wording, ontwikkeling en beweging der gedachten in eene ziel, die zoovele vraagstukken aanhoudend opwerpt en beroert als die van Multatuli. Zijn al deze bewegingen en vertooningen volkomen natuurlijk en ongedwongen, of loopt er soms, bewust of onbewust, wat komediespel onder? Men beleedigt Multatuli niet door die vraag. Alle bewegelijke, demonstratieve naturen zijn min of meer komediant. De oude PittGa naar eind1. was het, en FoxGa naar eind2., en André ChénierGa naar eind3., en Napoleon I, en Ferdinand LassalleGa naar eind4. was het in zoo hooge mate, dat niet te zeggen viel waar bij hem de komediant ophield en de natuurmensch zijne rechten hernam. Misschien zoekt Multatuli | |
[pagina 247]
| |
dus ook somtijds het theatraal effect. Doch men kan zich daarmede licht vergissen. Bij sterk prikkelbare naturen als de zijne, is het moeilijk de lijn te trekken. Een voorbeeld strekke tot opheldering. In zijne voordracht van gisteren was een oogenblik sprake van eene ‘apenkolonie te Buitenzorg’, de residentie van den gouverneur-generaal van Indië. Het publiek meende eene toespeling te verstaan en lachte. ‘Lach niet te spoedig, - zeide Multatuli, - want het zal u straks blijken dat een apenkolonie op Java zoo geheel onmogelijk niet is’. Men lachte nog harder: de toespeling scheen nog duidelijker. Nu riep hij, met heftigheid het hoofd schuddend, als met woede: ‘Neen, neen, neen, ik ben niet sarcastisch!’ Maar men bleef lachen. Op dat oogenblik kon men aan komediespel denken. Maar toen, een oogenblik later, de gang van zijn betoog hem noopte om uit te leggen, dat er bij het bekende Banjoe-Biroe (blauw water) nabij Pasaroean, inderdaad apen gevonden worden, in wier bestaan sommige reizigers beweren sporen te hebben ontdekt van een gemeenschapsleven, - toen bleek dat hij werkelijk met zijn geweldig hoofdschudden en zijn heftigen uitroep slechts gehoor gegeven had aan de natuurlijke prikkelbaarheid van den redenaar, die, met zijne toehoorder in aanhoudende wisselwerking van denkbeelden willende zijn, die wisselwerking plotseling verstoord ziet door een misverstand dat hij geen kans ziet op te heffen en dat, door de oogenblikkelijke botheid van zijn publiek, voortduurt. Multatuli sprak, - om ook een woord te wijden aan het onderwerp zijner rede, - over poëzie. Deze zelfde stof had hij te Amsterdam reeds behandeld, natuurlijk niet in dezelfde bewoordingen, want geheel zijne rede was een improvisatie, slechts door eenige aanteekeningen op eene strook papier binnen de grenzen eener in gedachten vooraf ontworpen schets gehouden. De eenige rechtstreeksche voorbereiding, welke voor hem onmisbaar is, is een uur van volstrekte afzondering en stilte, alvorens op te treden, om zijne gedachten te verzamelen en onder bedwang te krijgen. Door omstandigheden, voor welke hij niemand de schuld gaf, werd dit laatste uur hem gisteren avond bijna geheel bedorven. Vandaar misschien de meer dan gewone onrustigheid en opwin- | |
[pagina 248]
| |
ding, welke in 't begin van zijn optreden merkbaar waren. (....) (Wordt vervolgd.) |
|