Volledige werken. Deel 19. Brieven en dokumenten uit de jaren 1878-1879
(1989)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd[28 februari 1878
| |
[pagina 226]
| |
over de wetenschap (of de wetenschappen), en over het verband tusschen deze twee zaken (o.i. behoefde M. zich niet meer af te vragen, of hij van de wetenschap of de wetenschappen moet spreken, zie Idee 529 en 530). Na deze opmerking volgde een alleraardigste causerie over de beteekenis van het woord ‘zedelijkheid’. Een definitie hiervan wilde hij niet geven, omdat een definitie gewoonlijk alleen deugt voor hem, die reeds de zaak kent, welke gedefinieerd wordt. (....) Omdat iemand, een wijsgeer, zoozeer vervuld is van zijn streven naar een oplossing van het een of ander probleem, dat hij er niet aan denkt kwaad te doen, is hij - in onze oogen althans - daarom nog niet een ‘zedelijk mensch’. Voor Multatuli is hij dit wel, en daarom hadden wij graag van den spreker gehoord, wat hij met het bewuste woord bedoelt: ‘Ik kan u, zeide M, een definitie geven, die volkomen juist is, en toch zal er misschien niemand onder de toehoorders zijn, die begrijpt, wat er door bepaald wordt.’ Daarop gaf hij een tamelijk oude en bekende bepaling van een cirkel. - En hier stuiten wij op een eigenaardigheid van den spreker, die wij in zijn ideën dikwijls hebben opgemerkt, en die ook Donderdagavond in zijn voordracht merkbaar was. Multatuli geeft dikwijls als iets bizonders en iets nieuws, wat reeds bekend en oud is. Schlossers geschiedboek werd door hem dien avond afgekeurd, o.a. omdat er geen enkel origineel idee in voorkwam, maar ditzelfde getuigenis kunnen wij van M's voordrachten afleggen. Hij heeft niets nieuws verteld (behalve misschien dat er in Atjeh geen kraton bestaat), en toch zou men meer dan eens uit zijn woorden hebben kunnen opmaken, dat hij zich verbeeldt zeer origineel te zijn. De theorie dat deugd genot is, o.a. schijnt M. als zijn kind te beschouwen, niettegenstaande zij al verkondigd was, voor hij een enkelen klank kon stamelen. Wat bij M. oorspronkelijk is, is de vorm, waarin hij zijn gedachten giet en wanneer de opmerkingen, welke hij Donderdagavond maakte tevens geestig waren, kan het niemand verwonderen dat wij van zijn voordracht zeggen dat zij meesterlijk was, zonder daarbij te willen erkennen dat hij ons iets heeft geleerd. Wanneer iemand, die Donderdagavond niet in de overvolle kleine stads-concertzaal is geweest, ons vraagt, wat M. eigenlijk heeft verteld, dan zullen wij hem hierop antwoorden: M. heeft het | |
[pagina 227]
| |
publiek meêgedeeld, dat men aan zijn eigen gemoed, zijn eigen hart, moet vragen wat zedelijkheid is, en dat iemand, die zich ernstig aan de wetenschap wijdt niet slecht, niet onredelijk zijn kan; maar dat hij daarbij nog veel meer heeft verteld, dat niet in een paar woorden is weêr te geven. Aan wie zullen wij vragen, wat zedelijkheid is? Noch aan de indische, noch aan de europeesche volken, zegt M., want de eerste hebben zeden die ons afschuwelijk voorkomen, en de laatste toonen maar al te dikwijls het zelven niet te weten. Om zijne meening duidelijk te maken haalde spr. talrijke voorbeelden aan, die hem tevens gelegenheid gaven om af te dwalen; en zijn rede met geestige opmerkingen te kruiden. In Keulen vieren de marktvrouwen jaarlijks een groot en ‘gloeiend’ feest, waarop zij zich dikwijls als wilde beesten gedragen. M. wilde, even onderzoekend als altijd, de reden van dit jaarlijksche bacchanaal leeren kennen, en sprak te dien einde een Keulenaar aan, die, als Duitschers veelal doen, in zijn glas bier zat te staren. Waarom viert men dit feest? vroeg hij, en het antwoord, dat hij bekwam was de wedervraag: Waarom vraagt ge dat? Omdat, gaf M. boos ten antwoord, ik geen Keulenaar ben en dus niet gaarne dom blijf. De andere begreep hem niet, want hij werd niet boos. - Een ander maal zat M. met een Franschman in een spoor-coupé, waarin zich ook een paar dames bevonden. De Franschman stapte bij elk station uit den wagen, en moest daarbij de dames passeeren, die hij natuurlijk hinderde. Telkens vroeg hij beleefd: pardon. Het gesprek kwam toevallig op beleefdheid (dit heeft ook met zedelijkheid te maken, - alles is in alles). De franschman meende natuurlijk dat beleefdheid een bizondere deugd van zijn natie was, waarop M. hem wees op het verschil tusschen hollandsche en fransche beleefdheid; gij, zeide M. stapt bij elk station er uit, en vergeet als Franschman nooit, wanneer gij die dames passeert, uw excuses te maken; wij, Hollanders, zorgen echter uit beleefdheid, dat wij die dames niet hinderen, en stappen daarom zoo weinig mogelijk uit den wagen. Ziedaar een paar zijner voorbeelden, die mij te binnen schieten. Nadat hij had meegedeeld, wie ons niet kunnen zeggen, wat zedelijkheid is, raadde hij ons aan het aan ons eigen hart te vragen. Men ziet dat zijn rede alles behalve een betoog was, maar dit was een der redenen waarom zij zooveel aantrekkelijkheid bezat. | |
[pagina 228]
| |
Hij wenschte niet tot de een of andere conclusie te geraken, maar alleen denkbeelden bij zijne toehoorders op te wekken, waarover zij zelven zouden peinzen. Vooral na de pauze herkende men in den spreker den dichter, die vele waarheden half verborgen hield achter den dichterlijken sluier. Aus Morgendrift gewebt und ZonnenklarheitGa naar eind1.. Zij, die zijne ideen hebben gelezen, weten wat hij gezegd heeft, wanneer wij vermelden dat hij over deugd als genot heeft gesproken, en zijne toehoorders heeft aangespoord om de natuur als hunne godheid te vereeren. Zij is alom tegenwoordig, alwetend en trouw. Zij laat zich niet door liefdesbetuigingen en flikflooien overhalen om haar eenmaal vastgestelde wetten te veranderen; hij, die op haar rekent, wordt nooit teleurgesteld. De man, die haar zoekt te doorgronden, oefent een religie uit; en die met ijver en ernst streeft naar het oplossen van problemen die de natuur hem biedt, behoedt zich voor onredelijkheid. Evenzeer als kinderen, die geleerd heb zelven iets te maken, niet ‘breeksch’ zijn, evenzoo zal niemand de natuur trachten te verkrachten, die haar kent, en er naar streeft te weten hoe alles wordt, wat is. Zijn godheid is derhalve Jehova d.w.z. die is, die was, die wezen zal - de Natuur. Wij zijn ons volkomen bewust, dat iemand, die Multatuli niet heeft gehoord, uit hetgeen wij hierboven hebben vermeld niet het honderste deel te weten komt van hetgeen de begaafde spreker heeft gezegd, maar zij, die de interressante rede hebben gevolgd, zullen inzien dat de woorden aan het begin van dit verslag geplaatst, geen holle klanken zijn. H. v. I.Ga naar eind2. |