Volledige werken. Deel 19. Brieven en dokumenten uit de jaren 1878-1879
(1989)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermdMultatuli-herinneringHet was in den winter van het jaar 1877, toen aangekondigd werd, dat Eduard Douwes Dekker, meer bekend als Multatuli, in Amsterdam een voordracht zou houden in een der zalen van het gebouw Odeon. Waarschijnlijk was die gebeurtenis voor Multatuli, die ‘om den broode’ voordrachten hield, niet zoo aangenaam - maar voor mij, zijn jeugdigen vereerder was dat een vreugde gevende gebeurtenis. Op den gestelden dag was ik al vroegtijdig ter plaatse en luisterde met eerbiedige aandacht naar de met fijn gevoel uitgesproken voordracht. Toen na afloop daarvan ‘zijne hoorders’ de zaal hadden verlaten, bleef ik nog wachten. Waarom!... Om een schier kinderlijk verlangen, even met Multatuli te kunnen spreken. Een beetje schuchter ging ik naar de bestuurskamer en klopte op de deur. Na herhaald kloppen werd de deur geopend en verscheen een heer, die mij vroeg wat ik wenschte. Ik zei hem graag de heer Douwes Dekker te willen spreken. Hij vroeg mijn naam en zei mijn verzoek te zullen overbrengen. Enkele minuten later zag ik Multatuli naar mij toekomen. Vóór iets te zeggen reikte hij mij de hand en keek me vragend aan. Ik zei toen, op nogal bedremmelde wijze, alleen maar te willen zeggen hoe zeer ik zijn geschriften bewonderde en zijn daden vooral!... Wel haast even zenuwachtig als ik, antwoordde hij: ‘Goed van je! Braaf!... Kom morgen ochtend eens met me praten in mijn hotel, daar zijn we rustig. Hotel-Rondeel!’... Nog eens een handdruk en weg was hij! | |
[pagina 134]
| |
Den anderen dag, al vroegtijdig, was ik aan hotel Rondeel, tegenwoordig hotel ‘L'Europe’ genaamd. De portier bracht mij in de conversatiezaal, waar Multatuli bij een tafel zat te lezen. Toen hij mij zag, stond hij op en groette mij als ware ik een oude bekende van hem. - Wat wij toen hebben besproken, weet ik zoo precies niet meer. Maar ééne bizonderheid heb ik er van onthouden: - de vermaning, om niet in de onfeilbaarheid van zijn woorden te gelooven, maar mij te oefenen in zelfstandig denken. Bij het afscheid zei hij met aandrang: ‘Schrijf mij gerust wat je te zeggen of te vragen hebt’...
Dat heb ik gedaan, en vele malen zelfs. Daarvan is het gevolg geweest, een band van vriendschap, die gebleven is tot aan zijn dood. |
|