Volledige werken. Deel 18. Brieven en dokumenten uit de jaren 1875-1877
(1987)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 776]
| |||||
[15 december 1877
| |||||
[pagina 777]
| |||||
volslagenste egoïst dien men zich denken kan, zelfs z'n eigen belang uit het oog verliest zoodra hy maar 'n schyntje meent te bespeuren van oogenblikkelyk voordeel. Hy vat niet, ik zeg nu niet: het lage, 't afzichtelyke 't onteerende van bedrog, maar ook niet het nadeelige. Ja, z'n slechtheid loopt over in 't krankzinnige. Hy neemt niet eens de moeite ze te verstoppen, en vertelt byv. heel eenvoudig hoe hy by zekere gelegenheid iemand die hem in den weg stond, belasterd had, door in 'n courant te schryven dat die persoon 'n onteerend vonnis tot z'n last had! Mimi en ik keken elkaar verbaasd aan, ja, letterlyk stom van verbazing: we zeiden niets! Toen die zaak 'n andermaal op 't tapyt kwam, vroeg ik: - Maar, Eduard, wilden toen die en die (personen die 't wisten, naar ik meende) je de hand geven? - O jawel, zei hy, met iets goedmoedigs in den toon als om my gerust te stellen. Toen vroeg Mimi: - Maar... schreef toen die m'nheer niet dat het 'n leugen was? - Wel zeker, maar zie je, dat leest niet iedereen. En, zie je (met 'n soort van goedmoedigheid, alweer) over tien jaar nog zal men 't artikel waarin ik hem ‘calomnieerde’Ga naar eind2. lezen, en dan heeft men er zyn antwoord niet altyd by. Bovendien hy was iemand van hoogen stand en zeer aanzienlyke relatien, dus... deed m'n ‘calomnie’ hem groote schade, zie je!’ (Letterlyk!) Zulke dingen vertelde hy als iets aardigs, en op 'n toon alsof wy er pleizier in zouden hebben! Blyken van zoo'n verdorvenheid, of liever van zoo'n totaal gemis aan zedelyk tastgevoel, ontdekte ik dagelyks. Wanhopig bespraken wy (M. & ik) de middelen die we moesten aanwenden om iets goeds in hem optewekken. 't Was alles vruchteloos. Ik bemerkte dat hy niet begreep wat ik bedoelde als ik aandrong op goede trouw, op eer, op loyauteit. Dit bleek ook uit z'n schynbaaroprecht openbaren van zulke infamien. Hy was overigens volstrekt niet oprecht, maar die dingen vond-i de moeite van 't verbergen niet waard. Ik heb onder z'n papieren 't concept van 'n brief gevonden, waarin hy aan iemand z'n hof maakt door my uitteschelden en zwart te maken, en ik weet zeker dat-i veel zulke brieven geschreven heeft! | |||||
[pagina 778]
| |||||
Dit belette hem niet te gelykertyd aan my de mooiste woordjes te geven. 15 Decr Dit doet-i ook nu nog, en wel in twee brieven die ik van hem ontving. Hy is nam. weer vertrokken, en wel op 'n wys die myn verstand te boven gaat. Na in Aug. hier, van alles ontbloot te zyn aangekomen, en wel in gezelschap van 'n meisje - nee, alles te beschryven zou 'n werk wezen! Ik betaalde de kosten die hy voor die stumpert in 'n logement (in drie logementen!) gemaakt had, en zond haar naar huis. Gelukkig was ze 'n Duitsche, zoodat ik haar slechts reisgeld hoefde te geven totGa naar eind3. Carlsruh. Z'n goed was te Munchen achtergebleven. Ik betaalde ook daar. Later kwamen er uit Venetie 'n paar kisten met boeken die ik weken aan 't station moest laten staan omdat ik de vracht niet betalen kon. Na ryp overleg besloten wy onder zyn luide toejuiching dat ik hem klaar zou maken om 'n (duitsche?) universiteit te bezoeken. Hy weet veel, (of velerlei) en had van kindsaf veel neiging voor anatomie, pathologie &c, waarin hy dan ook ver genoeg is om zich by velen als geleerd voortedoen. Ik onthoud me van juiste schatting zyner kennis. Maar zeker was-i zeer ten achteren in schoolsche wetenschap, en hy zou by jongelui 'n mal figuur maken. Dàt wou ik hem doen inhalen, en hy was daarmee ingenomen. Na afspraak met Mimi, besloot ikGa naar eind4. hem met vriendelykheid te behandelen. Ja, ‘na afspraak’. Want waarlyk, ik wist niet wat m'n plicht was. Na 't nu weer gebeurde te Venetie (en na alles wat ik van, en dóór, hem, ondervond!) ware ik misschien in m'n recht geweest hem de deur te wyzen. Dit zou me veel gekost hebben en ik was bly dat ik, gaarne zacht zynde, tevens begreep dat dit de eenig mogelyke manier was die tot verbetering leiden kon. Ik ben nu betrekkelyk tevreden dat ik in geen geval de ellendige toekomst die ik voorzie hoef toeteschryven aan verkeerde behandeling. Want ook te zacht ben ik reeds dáárom niet geweest, dat er by hem, naar aanleiding van z'n gedrag hier, geen strengheid zou te pas gekomen zyn. Ik had geen gelegenheid om streng te zyn. Hy was (of hield zich) vriendelyk, hulpvaardig, in een woord: de welwillendheid zelf. Aan uitgaan dacht-i niet. Wy moesten hem zeggen: ‘hé, ga nu toch eens 'n wandeling maken’ of: ‘heb je ook | |||||
[pagina 779]
| |||||
pleizier eens 'n duitsche Kneipe te zien.’ e.d. Ik wond me soms op tot iets als vroolykheid, maar hy bleef even stemmig. De eenige keer dat ik hem beknord heb, was juist over dat ouwemanachtige. Z'n bescheidenheid en z'n beleefdheid liepen in 't irritante en meermalen moest ik hem zeggen: ‘wees toch wat eigener, wat meer op je gemak.’ Mimi behandelde hem allerliefst, en hy bleef altyd even beleefd. (op z'n fransch, of italiaansch, denk ik, met ‘pardon’ tot in 't oneindige.) Nu ja, beleefd, maar van hartelykheid geen spoor! Hoe dit zy, gedurende z'n heel verblyf hier, heb ik geen andere aanmerkingen op hem te maken dan die verregaande onberispelykheid. Wel stuitte het my, daar ik toch zoo goed wist dat-i te Venetie ànders had huis gehouden, maar ik ben myn voornemen getrouw gebleven hem hier niet te kapittelen. Ik was te bang hem aftestooten. Toch zeiden wy (M en ik) honderdmaal: heb je begrip van zóó'n dorheid. By z'n komst had-i beweerd korrespondent van 'n Courant te zyn, waarvoor hy 100 fr. smaands krygen zou. Dit bleek niet waar te zyn of althans niet geheel waar. Heel op 't laatst van z'n verblyf merkten wy dat-i 'n paar voddige artikeltjes naar Palermo zond (niet de Venetiaansche courant waaraan hy gezegd had verbonden te zyn.) Toen die nummers kwamen liet hy me zyn artikeltjes lezen. Ik was er verlegen mee, maar kon me toch niet vermannen om ze te pryzen. ('t Waren zoo licht en dicht praatjes als in den Figaro.) Ik zei er dus niet veel van, maar drong vriendelyk aan op goed studeren, om spoedig klaar te zyn voor 'n akademie. (Je moet weten dat ik 't er voor houd dati, eerst de propaedeutische beginselen dóór zynde, zeer spoedig zou kunnen promoveeren. Maar... die beginselen!) Dat plan om te studeeren, en bovendien z'n heele verblyf by ons, dwong ons te verhuizen. Daartoe was nòg 'n reden. Ik drong sedert den dood myner vrouw by Nonni aan, by ons te komen, ten-einde den treurigen breuk te heelen die dat noodlottig vertrek naar Italie veroorzaakt had. Maar Nonni, door hollandsche invloeden tegen Mimi opgestookt, bleef weg. 't Voorwendsel was de Kunst, de Kunst! (Iets als de zotte praatjes van Cremer in ‘Boer en Edelman.’ Ik hoor nòg Mevr. Kleine zooals ze in de bespottelyke rol van dien jongen student, het woord Khhhhunst! uitsprak. Die ‘Khunst’ bestond in 't maken van kleine poppetjes. Of Nonni's | |||||
[pagina 780]
| |||||
‘Kunst’ iets meer beteekent, zal de tyd leeren. Ik vrees van neen! Het oordeel van haar italiaansche omgeving, met signori professore en al, is me niets waard. Enfin!) Welnu, hoe bitter my Nonni's afwezigheid viel, ik kon niet zoo sterk aandringen op haar komst als ik anders wel zou gedaan hebben:
En, ronduit gezegd, by 't vasthouden aan 't plan om Eduard zacht te behandelen, speelde ook de hoop 'n rol dat hy, getroffen door wat we voor hem deden, háár lust zou inboezemen om ook hier te komen. M'n kinderen kennen my niet, en zien me misschien voor 'n brombeer aan. Dit ben ik niet. Ik leef op als ik vriendelyk en zacht wezen kan, en houd er van dat alles om my heen tevreden en vroolyk is. Hoe dit zy, M. en ik behandelden Eduard zooals hy zeker nooit behandeld is, en zoo als hy niet verdiende! Hy beantwoordde alles met - hoe zal ik zeggen? Nu dan, hy uitte z'n dankbaarheid als 'n hofman. 't Was of-i z'n woorden en frazen uit 'n manuel de bienséanceGa naar eind6. gehaald had. Verbeelje, smorgens en savends begroette hy ons met 'n buiging! Ik kon niet zoo fideel en makkelyk zyn dat-i uit z'n tred ging, en tusschenbeiden vroegen M en ik elkaar of-i ons voor den mal hield? Tot 'n vertrouwelyke uiting kwam het nooit! Als hy iets vertelde uit z'n vroeger leventje was 't altyd geheimzinnig, in afgebroken volzinnen. Sterk aandringen wou ik niet, alweer om hem niet afteschrikken, en om niet in zyn oogen den groot-inkwisiteur te spelen. Hoogstens deed ik dan 'n paar eenvoudige vragen om hem op den weg te brengen, en dikwyls vertelde ik iets dat my aanging, en wel op allerfideelsten toon, maar niets mocht baten. Hy was en bleef gesloten. Eens, na beraad alweer (verbeelje wat 'n omgang!) riep ik hem by me en zei zoo vriendelyk mogelyk: hé, ik moet je eens wat zeggen, kerel. Je schynt 'n systeem te hebben van achterhoudendheid. Ik geloof dit niet aan je verdiend te hebben... - O, neen, volstrekt niet! - Goed, maar ik wil niet van myzelf spreken. Ik wou je 'n opmerking maken in je eigen belang. Weet je wel dat die terughouding, | |||||
[pagina 781]
| |||||
dat geslotene - de franschen zouden 't ‘sournois’ noemen - je benadeelt? - Hé, ik ben niet terughoudend. - Ik vind van wel. Maar soit! Ik wou je maar zeggen dat anderen zich van jou zullen afwenden als ze merken dat jy je zoo alleen met jezelf bezig houdt. Egoïsme, goed! (hy had me eens de bekende gemeenplaatsen over 't noodzakelyke van egoisme opgediend) Egoïsme, goed! Maar 't is 'n verkeerd egoïsme als men zich zóó gedraagt dat niemand met je te doen wil hebben. Op allerbeleefdste wys verzekerde hy my dat ik volkomen gelyk had. En daarby bleef het. Om hem op de zachtste wys te dwingen tot het schoolsche dat by 't leeren van beginselen onmisbaar is, sprak ik met Mimi af dat zy mee zou leeren. Dit moest hem 'n spoorslag zyn om niet achter te blyven. Ook droeg zy (byna 40) nu, de gêne mèt hem die ik voorzag van 't kinderachtige vanbuiten leeren, &c. Vermeden kan dit niet worden. En dat valt moeielyk als men geen kind meer is! Dat meedoen van Mimi zou hem dus aansporen! Jawel! Hy deed wat ik hem uitdrukkelyk zeide, maar meer ook niet, en 't scheelde veel dat-i Mimi vooruit zou zyn, terwyl zy toch allerlei ander werk, en hy niets te doen had! Z'n bescheidenheid was hinderlyk in 't dagelyksche. Hy nam geen stukje brood zonder verlof gevraagd te hebben, schoon we natuurlyk telkens zeiden: ben je gek, jongen, 't staat er immers voor! Maar dat ik om zynentwil verhuisd was, en tot aanschaffing van wat meubels in die grotere woning me in schulden had gestoken, scheen hem niet te treffen. Ook niet dat ik geld naar Venetie moest zenden, naar Munchen, en allerlei van dien aard! Eens, toen er geen cent in huis was, liet ik hem twee zilveren kransen zien die ik in Holland gekregen had, en zei dat ik die verkoopen moest. (wat ik ook gedaan heb! Voor 72 Mark, n.b!) Hy gaf niet 't minste blyk van gevoeligheid. (Dit bewyst dat-i niet in gewonen zin 'n huichelaar is. Een huichelaar kent het goede, en wendt het voor. E. schynt het niet te kennen. Daarom zei ik: ‘zedelyk kleurenblind.’ | |||||
[pagina 782]
| |||||
wist niet hoe hy hem behandelen moest. Het beest was verkleumd en had behoefte aan ander voedsel dan die man 'm geven wou. Door Eduard's voorlichting werd de slang in de warmte gezet, en kreeg hy 'n stukje vleesch. Hierover verheugde hy zich, en nog vraag ik of de hoofdoorzaak niet lag in tevredenheid over 't plaatsen van z'n zoölogische kennis? Nooit tenminste gaf hy 't minste blyk dat-i deel nam in myn positie. Alweer 'n bewys dat-i geen huichelaar is in gewonen zin. Dit zou hem te veel moeite wezen! Hy gaat niet verder dan alles toetestemmen wat men zegt, en by alles 'n vriendelyk gezicht te zetten. En zelfs in dat kwasi-goed-moedige was hy bespottelyk dom, zoodat ik telkens aan krankzinnigheid moest denken. 't Is 'n paar maal gebeurd dat-i op-eens van opinie veranderde, en toen we hem naar de reden vroegen, antwoordde: ‘och, ik wou eerst hooren hoe jelui er over dacht, want zie je, men moet nooit iemand tegenspreken!’ Toen we hem hierop zeiden dat z'n opinie dan ook niet de minste waarde had, zweeg hy. 't Was onmogelyk over zoo-iets met hem in gesprek te komen. Al wat we zeiden, stemde hy terstond toe, en we waren even ver als te voren.- We gingen voort met hem allervriendelykst te behandelen. Den 29 Novr smorgens vroeg, kwam M. my met schrik berichten: ‘God, Eduard is weg!’ Er was volstrekt niets voorgevallen dat ons hierop had kunnen verdacht maken. Hy liet 'n brief achter vol vriendelyke woordjes, en zei dat-i weer naar Italie ging, omdat hy nu weer 'n gelegenheid had gevonden z'n eigen kost te verdienen.’ Maar... hy zei niet wàt? En... uit München zoudi nader schryven. Daar Nonni te München is, begreep ik dat-i niet rechtstreeks naar Italie gegaan was (waartoe hy dan ook zeker 't geld niet had, schoon ik ook niet weet vanwaar hy 't reisgeld had om naar Munchen te komen!) maar dat hy te Munchen halt houden, en daar ten laste van Nonni komen zou. Zeker is dit dan ook 't geval geweest (of nog?) want twee dagen na z'n vertrek ontving ik 'n postkaart van Nonni die zeer dringend om wat geld vroeg, (waarschynlyk om hem eten te bezorgen!) en weer eenige dagen daarna 'n brief van hèm, alweer vol lieve woordjes. Hy verzocht z'n achtergelaten koffer en waschgoed naar Munchen te zenden. Aan Nonni heb ik gezonden wat ik had, maar aan z'n verzoek om | |||||
[pagina 783]
| |||||
z'n koffer te zenden, kon en wilde ik niet voldoen. Ik kon niet om de vracht. En ik wilde niet omdat ik eindelyk moê was van zóó'n behandeling. Eenige maanden geleden zaten we in groote zwarigheid om z'n goed uit 'n hotel te Munchen te lossen en herwaarts te laten expedieeren. Dáárop volgde de moeielykheid om de vracht voorGa naar eind7. z'n kisten met boeken te betalen. En nu weer alles wegtezenden, zonder dat ik weet: waarom of waarvoor? Ik was er beu van. Maar al had ik gewild, ik kon niet. Z'n koffer en boeken staan nog altyd hier. Ik heb nog niet den moed gehad z'n kamertje opteruimen. En, telkens sedert die 17 dagen schrik ik op als ik iets op den trap hoor. Ik denk nog altyd dat-i terug komen zal, zonder te weten of ik 't hopen moet. Hem beter behandelen dan we gedaan hebben, kunnen we niet, en ik weet met volle zekerheid dat géén behandeling in-staat is z'n hart te raken. Van zedelyke verplichting heeft hy niet het minste besef. Het ware te wenschen dat z'n krankzinnigheid (want dàt is het!) zich meer voordeed op 'n manier die door ieder begrepen werd. Zeker zit er menig dwaas achter slot of grendel op wien meer te rekenen valt dan op hem. Maar hy kan zich door wat brokstukken van wetenschap en geleerdheid zoo interessant voordoen, dat men scherper moet toezien dan de omgeving waarin hy tot nog toe verkeerde, schynt gedaan te hebben, om te weten dat er niets achter zit. Ook Teixeira de Mattos, de consul te Venetie, spreekt van z'n ‘talenten’. Men schynt in dat Italie met weinig tevreden te zyn. Hy merkte dat ik dit niet was, en waarschynlyk heeft dàt hem van hier gejaagd. Uit veel praatjes merkte ik dat men in Italie van mooi-praten, redekavelen, bonmots-verkoopen, oreeren &c &c 'n waar metier maakt. By z'n latynsche lessen woudi me altyd in plaats van 'n kort zakelyk antwoord op 'n vraag, 'n verhandeling in den maag stoppen. Ik moest me dan geweld aandoen om niet boos te worden. Toch heb ik nooit iets harders gezegd dan: ‘ho, ho, geen verhandeling, asjeblieft!’ En ik herhaalde m'n vraag. Dan volgde er meestal 'n lachend: ik weet het niet!- En nog is de lyst van m'n verdrietelykheden niet ten einde. Nonni die volgens alle berichten (en tot nog toe ook volgens m'n eigen opmerkingen) 'n braaf meisje is, had me reeds uit Venetie herhaaldelyk over Eduard geschreven. Eens: ‘wy harmonieeren niet meer als vroeger. Hy heeft over eer, deugd, liefde, karakter geheel | |||||
[pagina 784]
| |||||
andere denkbeelden dan ik.’ Dit was de fatsoenlyke inkleeding van: ‘hy is 'n slechte jongen!’ Maar dit weet ik sedert jaren! Juist dáárom m'n gewurm om hem by me te krygen voor 't te laat wezen zou! Dáárom nam ik 't voorstel der Mult Commissie aan, in de meening dat men me inderdaad steunen wou! Ik had 'n zekere maat van onafhankelykheid noodig, vryheid van beweging om bytyds - De gevolgen van 't bedrog dier ‘vrienden’ zyn noodlottig voor me. Vryheid van beweging! Die had ik ook in deze laatste weken niet! Zeker had ik naar Munchen moeten gaan, om zoo niet Eduard terug te halen, dan toch Nonni te beschermen tegen z'n infaam egoisme. Hy is in-staat 'n hotelhouder naar haar te verwyzen, om háár te dwingen hem geld te bezorgen. Zoo verklaar ik me ook de van haar ontv. briefkaart. En Nonni is tegen zyn dringen niet bestand! Dit bleek me helaas, uit 'n brief van haar aan hem (die 'nGa naar eind8. paar uur na z'n vertrek hier aankwam, en die ik openen moest!) en waaruit blykt dat hy haar gevraagd had hem geld te bezorgen om van hier te gaan! Ze kon het hem niet geven, maar... ze had er moeite voor gedaan! En wat me nu 't vreeselykst is, ten-gevolge dáárvan loop ik nu gevaar ook Nonni te verliezen. Behalve die briefkaart en 't bericht dat ze 't beetje geld dat ik zond, ontvangen had, verneem ik niets van haar! Ik telegrafeerde dat ze schryven zou, dat ze Eduard moest aanraden terug te keeren, dat de ellende en de schande die hy ons veroorzaken zou, niet te overzien was, en kreeg geen letter antwoord! Ik begryp de oorzaak wel, maar dit maakt de zaak niet beter. Zy is beschaamd dat ze vanGa naar eind9. z'n plan wist en 't my niet meedeelde, zy die zoo bly was dat-i ‘studeeren’ zou, en die me den raad gaf ‘hem toch streng onder opzicht te houden’. Het besef harer medeplichtigheid drukt haar. En my ook. Wat Eduard haar kan hebben wys gemaakt om z'n weggaan te rechtvaardigen, is my 'n raadsel! Ik gis dat hy 't afgezaagde praatje zal hebben gebruikt dat hy niet overweg kon met Mimi. Dit is wel 'n infame leugen maar kàn misschien by Nonni ingang gevonden hebben, daar ze sints jaren door Hollandsche relaties tegen Mimi is opgestookt. De klacht over booze stiefmoeders is 'n welkome gemeenplaats. Mimi was engelachtig voor Eduard, en hyzelf erkent dit in z'n beide brieven. Heeft hy, in weerwil daarvan zich beklaagd? Ik weet dat-i er toe in-staat is. Misschien ook heeft-i | |||||
[pagina 785]
| |||||
voorgewend dat hy ons niet tot last wezen wou. Ook dit zou 'n leugen zyn want z'n bescheidenheid bepaalde zich tot geheel onnoodige lieve beleefde woordjes. In der daad bleek me dat-i er volstrekt geen gevoel voor had dat we in bekrompen omstandigheden zaten. Hy wist dat we om zynentwil verhuisden, en N.B. met verantwoordelykheid voor 6/m huur in de vorige woning! Ook dat we door dat verhuizen genoodzaakt waren eenige meubels te bestellen. Nooit bleek er dat-i zich dat alles aantrok. In geen enkel opzicht nam hy notitie van m'n toestand, van m'n zorgen, van m'n verleden, van m'n toekomst. Hy gaf zich zelfs niet de moeite m'n werken te lezen. Wat hy aan Non kan hebben opgegeven als oorzaak van z'n vertrek, blyft me 'n raadsel. Vandaag schryf ik haar weer! Eén woord slechts, en dan niet meer. Waar Eduard nu is, weet ik niet! God weet waar hy zwerft, en hoe! Beurtelings ben ik bedroefd en kwaad. Maar er is nog 'n ander gevoel dat me erger martelt het is de voortdurende angst voor wat ik nu van hem, of over hem zal moeten hooren! Dat hy om zich, by wien ook, aangenaam te maken, my zwart maakt, weet ik by ondervinding! Voor 5 franc zou hy 'n verklaring teekenen dat ik hem de deur heb uitgejaagd, slecht behandeld, al wat men maar wil. Ook weet ik dat er V. Vlotens zyn die op zulke dingen azen. Wat moet ik doen? Misschien was ik aan mezelf verplicht iets over die zaak te publiceeren. Maar eensdeels zou me dit zoo bitter zyn en ten andere, dan had ik 't reeds voor jaren moeten doen. De slag die my door de V. Vlotensche taktiek is toegebracht, is tòch geslagen! En om alles optehelderen zou ik nog veel meer moeten aanroeren dan nu in dezen brief! Dat kan ik niet! Het nu gebeurde is slechts 'n klein deel, 'n staartje, van de gebeurtenissen die my getroffen hebben. Zeker ware er 'n eenigszins betere loop aan de zaak gegeven als ik den 29 november terstond naar Munchen gegaan was. Maar dat kon ik niet. Het eenige wat ik nu kan, is u den brief van Teixeira de Mattos te zenden (die sedert 23 septr in 'n aangeteekend couvert in m'n laadje ligt en dien ik toen niet verzond omdat het me te zéér deed) en tevens de beide brieven die we van Eduard hebben. De eerste schynt hy nog te Wbaden geschreven te hebben. M'n bedoeling met het zenden van die stukken is volstrekt niet de zaken publiek te maken, maar U in-staat te stellen tot 'n eenvou- | |||||
[pagina 786]
| |||||
dig démenti,Ga naar eind10. als u te oore mocht komen dat die ontaarde jongen ons belastert. Geef in zoo'n geval asjebl. geen inlichting die hèm bezwaart, of althans geen byzonderheden over hem. t Is er my alleen om te doen dat er althans iemand is die waar 't tepas komt my beschermen kan tegen de gevolgen van deze zaak. Nog eens; niet in byzonderheden! Dan immers deed ik beter alles te publiceeren en dit wil ik juist niet. Ik wenschte maar dat ge by zekere gelegenheden op ernstige wys zeide: ge zyt verkeerd ingelicht! Of: ik weet meer van die zaak, en verzeker U dat je 't mis hebt!- Het schryven van dezen brief heeft me veel gekost, maar 't moest! Sedert vele jaren had ik 100 maal aanleiding tot zoo-iets, en altyd stuitte het my. Ik verzeker u dat ik dozynen brieven, half of heel àf, verscheurd heb. Want denk niet dat het nu meegedeelde op zichzelf staat! Sedert lang was m'n leven 'n doorgaande marteling. Adieu beste kerel, wees hartelyk gegroet van tt DouwesDek Mimi was erg in haar schik met het honorarium voor 't stuk over Marpingen. Ze bedankt je wel. |