Volledige werken. Deel 18. Brieven en dokumenten uit de jaren 1875-1877
(1987)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermdVlugmaren.Voor eenigen tijd las ik in een uwer nommers, Spectator, dat de Max Havelaar in het Spaansch zou vertaald worden.Ga naar eind1. Van zulk eene vertolking is mij echter tot dus ver niets gebleken. Intusschen hebben wij de fransche vertaling gekregen, bij van der Hoeven te Rotterdam verschenen, alsmede bij Dentu te Parijs. Het is jammer, dat het uiterlijk van dat boekje niet fraaier is. Onze hollandsche boeken zien er tegenwoordig zeer goed uit en mogen overal meêdoen, doch de fransche Havelaar zal den Parijzenaars geen hoog denkbeeld geven van nederlandschen smaak. Ik geloof, dat de vertaling van de heeren Nieuwenhuis en Crisafulli lof verdient, wanneer wij vooral in het oog houden de buitengewone bezwaren die daaraan verbonden waren. Niet alleen toch gold het | |
[pagina 622]
| |
de opgaaf om javaansche toestanden, javaansche poëzie in het Fransch over te brengen, maar ook zeer bepaald hollandsche, amsterdamsche menschen en denkbeelden, in hun eigenaardigen trant en met Multatuli's fijnen geest geteekend, den vreemde begrijpelijk te maken. Dat hierin wel eens te kort is geschoten, zal niemand den vertalers euvel mogen duiden. De taak was in sommige opzichten onuitvoerbaar. Eene kleine fout van ondergeschikt belang, maar die meermalen ook bij anderen voorkomt, is de vertaling van Kalverstraat door Rue des veaux. Men weet toch, dat geen kalven peet waren over die straat, maar zij Calvariestraat geheeten heeft. Wij zijn niettemin de heeren N. en C. dankbaar, dat zij het te recht in onze letterkunde beroemde boek, reeds vroeger in het Engelsch en Duitsch vertaald, voor fransche lezers hebben toegankelijk gemaakt. Allergelukkigst is dr. Th. Wenzelburger, te Delft, in de wijze waarop hij een gedeelte van Vorstenschool in het Duitsch heeft overgebracht. Trouwens, de stof zoowel als de verwantschap van talen en versbouw, maakte die taak - ik zal zeker niet beweren gemakkelijk - maar althans mogelijk. De vertaling dunkt mij volkomen geslaagd. Hoor eens: Nicht Schein, Beweise will ich sehen, dass
Man Recht zum Sprechen hat und nicht
Im Schimpfen nur den heuchlerischen Vorwand
Für arbeitsscheuen Müssiggang sich suche.
Kritik ist eine hohe Kunst, gewiss
Die leicht'ste nicht, ...
Das reife Urtheil nur negire, die
Erfahrung nur hat Recht gehört zu werden,
Die Trägheit widmet sich dem Modefach
Und wird zur bissigen Opposition!
Ich fordre Pergament und Stammbaum von
Dem Fremden, der in Klub, Journal und Kammer
Die Lanze - oft den Kuttel! - schwingen will,
Und sich da Aufdrängt als ein Ritter von
Dem Geist und ‘Wir’ sich nennt! enz.
Dat is uitstekend, en daar zit de gloed van het oorspronkelijke in, die Vorstenschool, die hoeveel men zich thans ook in de tooneel- | |
[pagina 623]
| |
litteratuur bewege, noch altijd in de verste verte niet op zij gestreefd is. Maar ik dwaal af, want ik wou spreken over de Bloemlezing uit Multatuli's werken, die bij Funke het licht heeft gezien. Heloïze - de schrijfster der uitnemende schetsen in Nederland en den Spectator - heeft ze gekozen, die wondere bloemen uit Multatuli's warande, beurtlings zoo krachtig of teeder, zoo geurig of stekelig, zoo verkwikkend of beklemmend. De taak was niet gemakkelijk; ‘toch, schrijft de beminnelijke Flora, heeft het me menigmaal leed gedaan een bloem van zijn stengel te breken, en heb ik dikwijls besluiteloos voor een bloeiend perk gestaan, wel overtuigd dat naar welken tak ik mocht grijpen, nooit een deel in staat zou zijn den indruk weer te geven dien 't geheel maakt.’ Intusschen zij heeft met goeden uitslag een werk verricht dat velen het gemis van Multatuli's gezamenlijke geschriften zal vergoeden, velen zal opwekken met het geheel kennis te maken. Moge het keurig nette boekdeel, voor ieder bereikbaar, er toe bijdragen om, zooals de bloemenleester zeide in de weinige maar inhoudvolle regels die zij op het schutblad stelde, den man meer te doen waardeeren ‘over wien zoovelen oordeelen zonder iets van hem te kennen.’ Maar, o vreugde! Kan het zijn dat de lier, die sints lang niet meer ruischte,
die sints lang tot geen harten in dichtmuzijk sprak,
weêr op eens van verrukking en hemellust bruischte,
en in stroomende galmen het stilzwijgen brak?Ga naar eind2.
Ja, Wouter's geschiedenis is weer op eens voor ons verschenen, in eene nieuwe aflevering der Ideën. Wij hebben Woutertje verlaten, 't is lang geleden, in allerbenardsten toestand, nadat hij de parasol had bedorven en zijn kleêren verkocht. Zoo komt hij te Amsterdam, in ellendigen staat en ellendige kledij. Ach, ‘hij wou wel sterven, heel graag zelfs, als-i maar niet zoo'n honger gehad had.’ Eerst komt hij bij vrouw Claus en daar ontmoet hij nu pater Jansen weer. ‘Er was in dat bejaard kind (pater Jansen) iets vredigs, iets verzoenends, dat weldadig werken moest op 'n ontstemd gemoed.’ Dat is de ware karakterteekening van pater Jansen. | |
[pagina 624]
| |
Zoo als in de homerische kunst de episodie tot haar wezen en schoonheid behoort, zoo ook in het Wouterepos. Wouter's uitwendige geschiedenis schrijdt hier bijna niet voorwaarts; toch is de schoone episode van pater Jansen en Stijntje niet zonder invloed en beteekenis voor zijn gemoedsvorming. Op zich zelve beschouwd is het tafereel van den doodeenvoudigen, braven, gemoedelijken pater en zijne trouwe oude dienstmaagd, geheel hun doen en leven, zijne wijs van preeken, dat is door het handelen volgens zijn gulden hart, haar zorgende vereering, het tooneeltje met de bedelaars, in de vroegmis, als pater zijn eene kous vergeten heeft, dat met den bijbel dien hij aan zijn pink kan uitsteken en dat volhouden terwijl Stijntje een tal van paters opzegt, de geschiedenis van Stijntje, die ‘wel elf’ hemden heeft, maar nooit tot een twaalftal kan geraken, omdat er van de oude telkens een afvalt, de geschiedenis van Liesje en van Koremans, - daar is geen twijfel mogelijk of dit alles behoort tot het allerschoonste, het allerzuiverste en edelste, tot den fijnsten hoogsten humor, welke ooit geschreven is. Dit zijn kunststukken waarvoor iedere eerlijke kritiek zich moet buigen; het zijn onsterfelijke bladzijden, bestemd om te schitteren in de europeesche litteratuur, maar helaas begrensd door eene taal, die den roem dier bladzijden de vleugels knot. (....) tt. Flanor. |