Volledige werken. Deel 18. Brieven en dokumenten uit de jaren 1875-1877
(1987)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermdHet tooneel.21 November. Men gaat naar de Comedie om ‘het stuk te zien’, en de meesten gaan dus slechts als er een nieuw stuk wordt gegeven. Toch was gisteren avond, ofschoon het stuk dat opgevoerd werd, allen bekend was, de Schouwburg dicht bezet. Dat was, omdat niemand, die belang stelt in onzen Schouwburg, t' huis wilde blijven op 't benefiet van den heer Le Gras. Hij moge niet uitblinken als kunstenaar, toch zijn er weinigen die zooveel | |
[pagina 517]
| |
verdienste hebben jegens de kunst. Eerst werd dat bespeurd, toen hij de Directie ontviel, die vroeger den Grooten Schouwburg bestuurde: met hem verloren er de opvoeringen veel van hetgeen waardoor ze den faam hadden verworven de beste van 't land te zijn. Het bleek dat Le Gras de man was geweest aan wien het Gezelschap van Albregt & Van Ollefen in menigerlei opzicht zijn goeden naam te danken had. In den Kleinen Schouwburg toonde hij vervolgens, ondanks de bekrompen middelen, waarmede hij werken moest, welk talent om een schouwburg te besturen in hem schuilde. Niemand twijfelde dan ook, toen de Groote Schouwburg vacant werd, of hij was de man, aan wien dat Tooneel moest worden toevertrouwd. En op de vraag, of Le Gras, bijgestaan door zijne verdienstelijke collega's, aan die verwachting voldoet, heeft het publiek, dat gisteren zijn benefiet kwam bijwonen - een overtalrijk en uitgelezen publiek - een welsprekend antwoord gegeven. (....) Was de gelegenheid welkom om van onze ingenomenheid met de Directie van den Schouwburg te doen blijken, de voorstelling van gisterenavond had nog in een ander opzicht bijzondere aantrekkelijkheid. Multatuli's Vorstenschool werd opgevoerd met een gedeeltelijk nieuwe bezetting. Mevrouw Valois vervulde de rol der koningin-moeder, in plaats van Mevr. Van Offel-Kley; Mevr. Chrispijn-Stoetz was nu de boerenvrouw, vroeger door Mej. De Heer voorgesteld; de heer Chrispijn speelde voor Hesselfeld en Mevr. De Vries trad op als de Koningin. Van de mindere rollen zij slechts gezegd, dat de verandering in de bezetting doorgaans verbetering bleek. Zelfs bij de monosyllaben der koningin-moeder heeft Mevr. Valois moeite 't pathos afteleggen, waaraan zij zoovele jaren zich te buitenging; maar zij deed er haar best toe en wat zij daarin te kort kwam, zij haar vergeven nu zij naar 't uiterlijk zooveel meer dan haar voorgangster aan haar rol beantwoordde en niet zonder talent aan de lange alleenspraken van haar schoondochter zooveel doenlijk deelnam. Den lof, dien we vroeger aan de tooneelspelers schonken, die ook nu weder in hunne rollen optraden, zouden wij slechts moeten herhalen. D. Haspels was meesterlijk èn in het hachelijk tooneel der schouderweeren èn in 't fijn genuanceerd spel aan 't slot van 't tweede bedrijf èn in het zoo | |
[pagina 518]
| |
teeder slottooneel. Spiridio was geestig en Herman ruw als altijd, zoodat men zich afvraagt, hoe 't mogelijk is dat één acteur, de heer Van Zuylen, deze zoo verschillende rollen bijkans tegelijk zoo voortreffelijk spelen kan. Van Huisde en Schukenscheuer lieten ook nu niets te wenschen over. Hanna was nog altijd 't naaistertje, van wie 't wát moeilijk valt te gelooven, dat ze kan begrijpen ‘wat poëzie is’. Puf zag er al te vies uit toen hij bij de Koningin op 't lever kwam, even vies als toen hij ‘een beetje door den wind’ was, maar overigens goed. En mevrouw De Vries? Haar voorkomen beantwoordde juist aan de voorstelling, die we ons van een schoone, jeugdige Koningin zouden vormen. Zij was gratieus en miste toch die waardigheid niet, waarmeê wij in onze verbeelding vorstinnen onderscheiden. Of zij koningin Louise was, de vorstin, die meêlij heeft met 't volk, al haar kracht ten offer brengen wil aan 't welzijn van haar medemenschen, de kwalen wil heelen, waaraan Staat en Maatschappij lijden, en tevens de vorstin, die gehuwd is met een Koning, wien 't kiezen van de kleur der schouderweeren geldt als hoogste en zwaarste taak, die den Staat bestuurd ziet door ‘nullen’, de hoogste ambten bekleed door ‘vleiers’, 't volk tot ellende verwezen door een nietig deel der maatschappij? Het kan niet worden ontkend, dat mevr. De Vries de rol zóó heeft begrepen; de droeve uitdrukking, die 't gelaat soms aannam, de ontroering, waarvan de stem getuigde bewezen, dat zij leed onder de ellende, het egoïsme, de onrechtvaardigheid, welke zij bestrijdt. Toch was zij niet te melancholiek; Louise's geestigheid kwam bij haar misschien beter uit dan bij een harer voorgangsters. Ook gaf zij van geen zwakheid blijk; haar klachten reeds verriedden, dat zij zou kunnen en durven handelen. In zoover dus, al wat men kan verlangen. Maar sprak uit haar die innerlijke gloed, die inspiratie, die hooge vlucht - welke de meer practische koningin-moeder Louise een dweepster doet noemen? Hoe ze er zich tegen verzet, 't is dweepen, als Louise meent, dat zij de werkelijkheid kan omkeeren en 't heerlijk Utopia verwezenlijken. 't Is geen fanatiek dweepen dat de werkelijkheid miskent, maar een dweepen, dat niet onderscheidt 't mogelijke van 't onmogelijke: 't dweepen van een dichter. En dat moet Louise eigen zijn; dat moet de wijding zijn van haar droomen, de oorzaak van haar opgewondenheid, van haar overschat- | |
[pagina 519]
| |
ting van eigen kracht. 't Meest komt dit uit aan 't slot van haar ontboezemingen in 't derde bedrijf. Daar windt zij zich zoo op - als koningin van wapenen die de riddersporen keurt der combattanten wil zij optreden, - dat zij, zich de werkelijkheid herinnerend en hoe zij nog maar een schildknaap is, in lachen uitbarst. Hier, waar de exaltatie van Louise 't hoogste stijgt, bleek 't duidelijkst dat mevr. De Vries in dezen karaktertrek bij Louise ten achter blijft. Overigens overtrof haar spel - hetzij ronduit gezegd - mijne verwachting. De moeilijke alleenspraken werden uitstekend voorgedragen, en de inhoud, beurtelings satire en profetie, bleef zooveel doenlijk gehuld in den vorm eener causerie. Het stil spel in de prieel-scène gaf keurig weêr wat een Louise moest gevoelen bij de gesprekken van Schukenscheuer en Van Huisde. Het tooneel in Hanna's kamer was voortreffelijk; vertoonde zich in 't eerste gedeelte de beminnelijke vrouw, later deed de Koningin zich waardig en eenvoudig gelden. En 't laatste bedrijf? iedere gedachte kwam tot zijn recht, de ironie was fijn, de executie vol majesteit, - toch had ik me meer aangegrepen en getroffen willen zien. Meer dan eene passage gaf Mevr. De Vries een beteekenis die we er nog niet in hadden ontdekt. Als voorbeeld neem ik de regels die voorafgaan aan den droom: ‘kind... kind... ja juist! Nog kortelings was ik kind, en daarom, moeder... o mijn kindsche droomen.’ Ze grepen me in 't hart; welk heimwee naar dien vervlogen, gelukkigen tijd wist ze in die woorden te leggen! 't Verhaal van den droom leed er wellicht in de appreciatie der toeschouwers door. Zij droeg het meer eenvoudig en waar voor, dan we 't vroeger hoorden; minder op effect en ook met minder effect. Zoo tijd en bestek 't gedoogden, zou ik nog op menige andere passage willen wijzen, welke mevr. De Vries anders voordroeg dan hare voorgangsters, soms om te vragen of haar opvatting juist was, b.v. als ze eenigszins Puf en Van Huisde's manier van spreken nadoet bij 't aanhalen van hunne woorden, soms om aantewijzen, hoe zij van 't menigmaal gehoorde den zin dieper en juister deed verstaan. Had ik den tijd om meer te doen, dan haar dank te zeggen, dat zij door 't instudeeren van deze rol 't weder opvoeren van Vorstenschool mogelijk maakte - iets, waardoor eindelijk eerst blijken kan | |
[pagina 520]
| |
of het werkelijk een stuk is, dat op 't répertoire blijven zal - dan zou ik gaarne nog iets over 't stuk zelf zeggen. Iedere opvoering doet nieuwe deugden en gebreken ontdekken. Nu slechts een enkele opmerking. Nog blijft 't mij onbegrijpelijk, dat Van Huisde's executie op Hanna zoo'n indruk maakt, dat ze zeggen kan, dat zij 't niet zou overleven. Ten minste als zij werkelijk een kind des volks is, en slechts bij vergissing woordspelingen maakt als deze; dat ze ‘schaamte voelde dat de man om haar zoo vreeslijk werd gepijnigd door beschaamdheid.’ Onze werklieden en hun familie zouden, geloof ik, nog een ander eerherstel vorderen dan de ‘beschaamdheid’ van den eerroover. Ook kwam de vraag bij mij op, hoe de koningin van Schukenscheuer kan zeggen: ‘daar gaat een candidaat voor de oppositie.’ Dat hij naar een postje bij domeinen dingt, heeft zij gehoord toen zij in 't prieel zat, maar ze was reeds vertrokken, toen hij besloot in de oppositie te gaan, als de koningin hem niet hielp.
We gingen naar de comedie, ditmaal niet zoozeer om 't stuk als om de opvoering. Hoofdzaak voor aller aandacht was niet een onbekende handeling, een nieuwe intrige, maar een nieuwe vertolking van een overbekend stuk. De Hollandsche Schouwburg trad eenigszins in 't spoor van de Opera. Een vast repertoire met een telkens veranderend personeel kenmerkt deze, een vast personeel met een telkens veranderend repertoire kenmerkt gene. Kon de Schouwburg de methode der Opera volgen, slechts kunstwerken zouden worden opgevoerd, de tooneelspeelkunst zou meer dan nu als een kunst beoefend, bestudeerd worden, het publiek zou meer om 't genot dier kunst en minder uit nieuwsgierigheid den schouwburg bezoeken. 't Zou echter een onmogelijkheid zijn, voor ons klein Hollandsch Tooneel, dat niet als de groote Duitsche Opera, door telkens 't personeel te vernieuwen, nieuwe kunstenaars in de bekende rollen kan doen waardeeren. Ook is de tooneelspeelkunst onder ons in dien zin geen kunst, noch wat haar beoefening door de kunstenaars, noch wat haar waardeering bij 't publiek betreft. Doch juist in dezen toestand zijn de herhaalde opvoeringen van Vorstenschool van dubbel gewicht voor ons Tooneel: ze waren een les in de tooneelspeelkunst voor de kunstenaars en voor 't publiek. Mogen zij 't blijven! |
|