Volledige werken. Deel 18. Brieven en dokumenten uit de jaren 1875-1877
(1987)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermdEen bloemlezing.Ga naar voetnoot*Het was mij steeds een wezenlijk genoegen op te merken, dat de redactie van Het Schoolblad zijn kolommen openstelde voor een woord van waardeering, waar het de geschriften van Multatuli gold. Ook de redacteurGa naar eind1. zelf is niet achtergebleven nu en dan een wakker woord mede te spreken, en nog herinner ik mij met wat gereede instemming ik de regels van een ‘Oud-ondermeester’Ga naar eind2. las, naar aanleiding van de laatste uitgave van den Max Havelaar’. Hoewel aan het onderwijs gewijd, toch kan ook dit blad in aanmerking komen voor dergelijke artikelen of aankondigingen. In de eerste plaats is opwekking tot waardeering van belangwekkende verschijnselen op het gebied onzer letterkunde de plicht van elk, die zich tot de onderwijzers van het opkomend geslacht wendt. In de tweede plaats gaat er van de geschriften, waarmede Multatuli onze letterkunde verrijkt, zulk een levenwekkende kracht uit, dat zij niet anders dan heilzaam op iederen lezer kunnen werken. De rijkdom van denkbeelden, die tot nauwgezet onderzoek prikkelen, die tot zulk een ernstig streven naar waarheid opwekken en den blik verruimen; bovenal de fijne menschkundi- | |
[pagina 480]
| |
ge opmerkingen en beschouwingen maken de kennismaking en overweging van die geschriften ook voor onderwijzers en opvoeders van het hoogste belang. Ik zwijg nog van de oorspronkelijkheid, die alles ademt en die niet nalaat verfrisschend op den geest te werken; een enkele bladzijde uit Multatuli is vaak voldoende om ons aan het gewone en alledaagsche te onttrekken, ons de verdrietelijkheden die droevige ervaring soms medebrengt te doen vergeten. In zooverre reeds heeft het thans levende jeugdiger geslacht de grootste verplichtingen aan den schrijver. Opmerkelijk is het, dat hij, die veel geleden heeft, ook veel vermag om anderen moed en levenskracht in te storten bij moeielijken plicht of treurige levensverwarring. Nog zwijg ik hier van de uitgebreide kennis, waarvan die geschriften de blijken dragen, en de verrassende wijze, waarop een of ander in het licht gesteld wordt. (....) Iedere poging derhalve, die strekken kan tot betere waardeering van Multatuli's geschriften, juich ik van harte toe. Vandaar dat ik te dezer plaatse de Bloemlezing door Heloïze bijeengebracht met de meeste ingenomenheid ook den onderwijzers kan aanbevelen. De zeer matige prijs bij een boek van zulk een omvang en inhoud brengt het onder het bereik van velen. 't Is waar, bloemlezingen hebben een bedenkelijke zijde, doch naar deze eerste aflevering te oordeelen is de keuze van dien aard, dat zij veelzijdigheid aan belangrijkheid paart. Ik kan begrijpen, dat het eenigen moed vereischt om tot het bijeenbrengen van zooveel fragmenten over te gaan. ‘Het heeft mij,’ zegt de verzamelaarster, ‘menigmaal leed gedaan een bloem van haar stengel te breken, en ik heb dikwijls besluiteloos voor een bloeiend perk gestaan, wel overtuigd dat naar welken tak ik mocht grijpen nooit een deel in staat zou zijn den indruk weer te geven, dien 't geheel maakt.’ De ‘Minnebrieven’ en de ‘Ideën’ zijn reeds in de eerste aflevering tot hun recht gekomen. Het pleit niet voor een billijke waardeering, dat men uit het oogpunt der ‘mooischrijverij’ zoo uitsluitend bij den ‘Max Havelaar’ blijft staan. Mij op hetzelfde standpunt der ‘mooischrijverij’ stellende, moet ik erkennen, dat in genoemde bundels en vooral ook in dat merkwaardig boek ‘Millioenen-Studiën’ getiteld bladzijden voorkomen, die naar mijn bescheiden meening door het nageslacht als de schitterendste proeven | |
[pagina 481]
| |
van het proza onzer dagen zullen worden aangehaald, ook al wil men aan de waarde van den ‘Max Havelaar’ niets te kort doen. Dat nageslacht zal tot de erkentenis komen, dat de geschriften van Multatuli een tijdperk onzer letterkunde karakteriseeren en als zoodanig haar op de waardigste wijze vertegenwoordigen. Ik heb met deze aankondiging hier nog een ander doel. Het is goed, dat er blijken gegeven worden, dat de schrijver op de sympathie van velen in den lande kan rekenen. Zoo iemand dan moet Multatuli bij hetgeen hij schrijft behoefte aan sympathie gevoelen, waar hij dan ook volkomen recht op heeft: de bewijzen daarvan kunnen een auteur als hij is aansporen om ons niet te onthouden, waar hij ons zoo verlangend naar doet uitzien. Wie denkt hier niet aan de onvoltooide geschiedenis van Wouter? Dit blad heeft die bewijzen reeds meermalen geleverd, en vandaar dat ik te dezer plaatse er mede blijk van geef. Mogen nog velen het met mij doen! Roermonde, Oct. 1876. A.S. Kok. |