Volledige werken. Deel 18. Brieven en dokumenten uit de jaren 1875-1877
(1987)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 285]
| |
Bestrijders van Multatuli.Geachte Redacteur! Ik was eerst van plan te trachten uw antwoord op mijn stuk (zie Tolk, pag. 33) eenigzins uitvoerig te weerleggen. Ik heb er echter van afgezien, want het zou per slot van rekening slechts neerkomen op een herhaling van 't vroeger gezegde. Ik verzoek dus, zoowel u als den lezer, mijn stuk nogmaals te willen vergelijken met uw antwoord, en acht me daarmee voldoende gedekt. Om echter den schijn te vermijden, alsof ik een uitvlucht zoek, wil ik hier op één zaak wijzen: de cardo quaestionis,Ga naar eind1. geloof ik. - U beschuldigt den heer van Vloten van opzettelijk, voorbedachtelijk mistasten; ik verwijt hem mistasten bij vergissing, te goeder trouw, - een groot verschil, m.i., al mocht het waar zijn, dat ik hem een frequenter mistasten toeschrijf dan u - iets wat altijd nog te bezien zou staan. Voor 't overige, geachte Redacteur, heb ik de eer te zijn, met de meeste achting UEd. Dw. J.W.T. Cohen Stuart. New-York, 17 Jan. 1876.
Slechts dit nog over deze zaak. De heer Cohen Stuart vergist zich als hij meent, dat ik beschuldig; ik beschuldig niemand; ik uitte, zoo als ieder slechts doen kan, eene meening over de meening van een ander; die zijne meening niet te goeder trouw uit, is in mijn oog een schurk, die opzettelijk iemand belaagt, om zich te verheffen. Ik meen en C.S. meent, en ieder regtschapen mensch zal meenen, dat v. Vloten te overmoedig en te diep in 't vleesch heeft getast; als 't errare humanum estGa naar eind2. waar en erkend is, waarom dan - 't zij stumpert of genie - zoo lastig gevallen; waarom? vraag ik, als ieder | |
[pagina 286]
| |
moet erkennen, dat hij ook dwalen kan, ja moet, om tot hooger waarheid te komen. Doch genoeg, hopen wij, dat allen iets uit ons geschrijf geleerd zullen hebben en brisons là-dessus!Ga naar eind3. Rotterdam, 20 Februari 1876. G.W. van der Voo. |